ECLI:NL:RBNNE:2024:115

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
LEE 22/4549
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de sluiting van een bedrijfspand op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Stadskanaal om zijn bedrijfspand tijdelijk te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser, die het pand verhuurde aan een exploitant van een zonnestudio, was van mening dat hij niet verantwoordelijk was voor de overtredingen die in het pand plaatsvonden. De burgemeester had het pand op 17 mei 2022 voor twaalf maanden gesloten, na meldingen van vermoedens van illegale activiteiten. Eiser maakte bezwaar tegen deze sluiting, maar de burgemeester handhaafde het besluit, met een aangepaste einddatum van 2 november 2022.

De rechtbank oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten, aangezien er aanzienlijke hoeveelheden drugs in het pand zijn aangetroffen, wat duidt op een handelshoeveelheid. De rechtbank concludeert dat de sluiting van het pand noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Eiser's argumenten over zijn gebrek aan betrokkenheid bij de overtredingen werden verworpen, omdat de bevoegdheid tot sluiting niet afhankelijk is van de persoonlijke betrokkenheid van de eigenaar.

De rechtbank oordeelt verder dat de sluiting evenwichtig was, ondanks de financiële gevolgen voor eiser. De rechtbank concludeert dat de burgemeester de belangen van eiser voldoende heeft meegewogen en dat de sluiting van het pand niet onrechtmatig was. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/4549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.J.Th. Bustin),
en

de burgemeester van de gemeente Stadskanaal, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Kashyap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van een last onder bestuursdwang, inhoudende dat zijn bedrijfspand op het adres [adres] (hierna: het pand), tijdelijk werd gesloten.
1.1.
Met besluit van 17 mei 2022 heeft verweerder het pand voor twaalf maanden gesloten. Met het bestreden besluit van 1 november 2022 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de sluiting gehandhaafd, maar de einddatum van de sluitingsperiode bepaald op 2 november 2022, waarmee de sluitingsduur van het pand vijf maanden en zeven dagen heeft bedragen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Eiser verhuurde het pand aan een exploitant van een zonnestudio. Bij de politie waren meldingen binnengekomen van loop naar het pand, wat heeft geleid tot vermoedens van handel in illegaal vuurwerk en drugs. Tijdens een inval in het pand op 28 december 2021 heeft de politie, naast 161 kilogram consumentenvuurwerk, de volgende goederen aangetroffen (samengevat):
- 99,3 gram amfetamine;
- 1,6 gram MDMA;
- 1 kilogram wiet.
2.2.
Op grond van artikel 13b van Opiumwet, heeft verweerder op 17 mei 2022 het pand voor de duur van twaalf maanden gesloten. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Daarna heeft eiser de huurovereenkomst met de huurder ontbonden.
2.3.
De bezwarencommissie heeft geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren voor wat betreft de sluitingsduur van twaalf maanden. Omdat de situatie als gevolg van de contractontbinding inmiddels is gewijzigd, is volgens de commissie de sluitingsduur onevenredig lang. Conform het advies, heeft verweerder vervolgens beslist de sluiting per
2 november 2022 te beëindigen. Het verzoek om een vergoeding van de kosten van bezwaar is afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. Allereerst moet worden vastgesteld of verweerder bevoegd is om tot sluiting van het pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan.
Bevoegdheid
6.1.
Eiser voert aan dat hij geen overtreder is en de overtreding door de huurder ook niet heeft aanvaard. Eiser heeft geen betrokkenheid bij de overtreding door de huurder. Eiser stelt zich op het standpunt dat hieruit volgt dat verweerder het besluit tot sluiting niet had mogen nemen.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder is op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd het pand te sluiten indien in het pand de overtreding wordt begaan dat er een bepaald verboden middel wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Anders dan eiser heeft aangevoerd, is voor de bevoegdheid tot sluiting van het pand niet bepalend of eiser, als eigenaar en verhuurder van het pand, zelf de overtreder is. Een beslissing op grond van artikel 13b van de Opiumwet is gericht op het pand en niet op een persoon. Verweerder heeft eiser overigens ook niet tegengeworpen dat hij overtreder is. De door eiser besproken vraag of de handelingen van derden aan eiser kunnen worden toegerekend (het ‘functioneel daderschap’) is in deze zaak daarom niet aan de orde.
6.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat de grote hoeveelheid verdovende middelen die in het pand zijn aangetroffen, ruim de hoeveelheid overschrijdt die door het Openbaar Ministerie wordt gehanteerd voor eigen gebruik, te weten meer dan 5,0 gram softdrugs of 0,5 gram harddrugs. De in het pand aangetroffen hoeveelheid drugs wordt daarom (mede) bestemd geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde die artikel 13b van de Opiumwet stelt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de bevoegdheid had om op grond van artikel 13b van de Opiumwet het pand te sluiten.
7. Vervolgens ligt de vraag voor of verweerder in dit geval op rechtmatige wijze van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Hierbij stelt de rechtbank allereerst vast dat een sluiting voor twaalf maanden in overeenstemming is met het door verweerder gevoerde beleid en dat zulk beleid in algemene zin rechtmatig is. Voor de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting en de duur ervan, geldt op basis van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met rechtspraak, dat dient te worden beoordeeld of de sluiting in dit geval geschikt en noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde, en of de sluiting evenwichtig is. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn de belangen van eiser als de verhuurder van het pand en de mate van verwijtbaarheid van eiser wel van betekenis.
Evenredigheid. Is de sluiting geschikt en noodzakelijk?
7.1.
Eiser stelt dat verweerder ten minste moet motiveren waarom sluiting van het pand effectief is en daardoor als geschikt kan worden gekwalificeerd.
7.2.
Verweerder betoogt dat het pand in het centrum van een voor drugsklimaat kwetsbare woonwijk staat. Bewoners van omliggende woningen hebben melding gemaakt van loop naar het pand. Daarnaast is bij de aangetroffen hoeveelheid harddrugs gesproken van een handelshoeveelheid.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Het pand staat in een kwetsbare woonwijk en omwonenden hebben loop naar het pand waargenomen. Het pand heeft kennelijk een aanzuigende werking wat betreft drugsgerelateerde problematiek. Het middel van sluiting van een pand is in het algemeen geschikt om het betreffende pand aan het drugscircuit te onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verder voldoende gemotiveerd dat sluiting van het pand in dit geval noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
Evenredigheid. Is de genomen maatregel evenwichtig?
8. Als sluiting van het pand geschikt en noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenwichtig moet zijn. Daarbij gaat het erom of de maatregel voldoende is afgestemd op de concrete situatie. In dit verband kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting.
8.1.
Eiser vindt dat verweerder hem ten onrechte verwijt dat hij niet concreet en structureel toezicht heeft gehouden op het pand. Eiser voert aan dat vanwege het recht op privacy van een huurder, van hem als verhuurder slechts mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. Eiser stelt dat hij regelmatig controles heeft uitgevoerd en daarbij geen zaken heeft waargenomen die onbehoorlijk zijn. Ook heeft eiser in juni 2022, gelijk na de sluiting van het pand, de huurovereenkomst beëindigd. De huurder heeft het bedrijf daarop uit het handelsregister laten schrijven en klanten hadden geen toegang meer tot het pand. Omdat verweerder heeft gemotiveerd dat de sluiting van het pand, het beëindigen van de huurovereenkomst en het beëindigen van het bedrijf voldoende signaal is naar de omgeving dat de drugshandel is gestopt, was dit signaal volgens eiser al in juni 2022 afgegeven. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij dan ook voldoende heeft gedaan wat van hem als eigenaar/verhuurder mag worden verwacht. De afwezigheid van verwijtbaarheid maakt volgens eiser dat langere sluiting dan vanaf juni 2022 achterwege had moeten blijven.
8.2.
Verweerder betoogt dat eiser weliswaar stelt dat hij niets onoorbaars heeft gezien in en om het pand, maar dat hij niet nader toelicht op welke manier hij vorm heeft gegeven aan zijn toezichtstaken. De privacy van de huurder hoeft niet in de weg te staan van grondige controles op het gebruik van het pand. Ten aanzien van de sluitingsduur betoogt verweerder dat vanwege de bekendheid van het pand in het drugscircuit en de hiermee samenhangende loop naar het pand, niet direct op het moment van ontbinding van het huurcontract iedere noodzaak van sluiting was weggenomen. Dit moest nog worden afgewacht. Alleen het niet toelaten van de huurders is daarvoor onvoldoende. Er was daarom geen reden om de sluitingsduur verder te bekorten dan in het bestreden besluit is gedaan.
8.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Van verhuurders wordt verwacht dat zij concreet toezicht houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand [1] . Eiser stelt dit te hebben gedaan, maar maakt niet concreet hoe hij die controles heeft uitgevoerd. Daardoor kan niet zonder meer worden gesteld dat eiser hierin nauwkeurig te werk is gegaan. Dit te meer niet, nu eiser nog bij de zienswijze heeft aangegeven het huurcontract te willen voortzetten, ondanks dat toen al bekend was welke middelen in het bedrijfspand zijn aangetroffen.
8.4.
Verder overweegt de rechtbank dat verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 1 november 2022, heeft geconcludeerd dat het beoogde effect van de sluiting inmiddels was behaald. Dat verweerder daarom de sluiting van het pand per de volgende dag op 2 november 2022 heeft beëindigd, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het pand onnodig lang gesloten is geweest. Verweerder heeft van betekenis kunnen achten dat er na juni 2022 nog tijd overheen moest gaan voordat in het drugscircuit bekend was geworden dat het pand niet meer werd gebruikt voor verkoop, aflevering of verstrekking van verboden middelen. De argumenten van eiser slagen niet.
9.1.
Ten aanzien van de gevolgen voert eiser aan dat hij gedurende de sluiting het pand niet kon betreden, verhuren en onderhouden. Verweerder heeft bij het zienswijzegesprek niet aangegeven dat ontbinding van de huurovereenkomst had kunnen leiden tot een minder zware maatregel. Ook verkeerde eiser na dat gesprek in de veronderstelling dat sluiting van het pand nog niet aan de orde zou zijn. Eiser voelde zich daarom overvallen toen verweerder hiertoe wel besliste.
9.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het op zichzelf niet bijzonder is dat sluiting van het pand financiële gevolgen met zich meebrengt. Inherent aan een sluiting is dat een pand moet worden verlaten en dat daardoor financiële tekorten zullen ontstaan. Verweerder voert aan dat gederfde huurinkomsten gezien de ernst van de overtreding niet redengevend zijn om niet tot de sluiting over te gaan. Verweerder wijst erop dat eiser zelf kan kiezen aan wie hij het pand verhuurt. De gevolgen van die keuze komen voor zijn risico.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat de argumenten van eiser van financiële aard zijn. De rechtbank overweegt dat er een grote hoeveelheid (hard)drugs in het pand is aangetroffen. Verweerder heeft vanwege de ernst en omvang van de overtredingen van de Opiumwet het belang van de sluiting daarom zwaarder kunnen laten wegen dan de financiële gevolgen daarvan voor eiser. De rechtbank is van oordeel dat financiële gevolgen van sluiting van het pand niet onevenredig zijn in verhouding tot het doel van het besluit [2] .
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eiser voldoende meegewogen en heeft verweerder aan het algemeen belang bij sluiting in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen. De maatregel van sluiting van de woning is evenwichtig.
11. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat beslissing van verweerder tot sluiting van het pand van eiser tot 2 november 2022, niet onrechtmatig is.
12.1.
Met betrekking tot het verzoek om een vergoeding van de proceskosten voert eiser het volgende aan. Eiser stelt dat verweerder het verzoek in het bestreden besluit ten onrechte heeft afgewezen, omdat verweerder het bezwaar gegrond heeft verklaard en het besluit heeft herroepen. Naar aanleiding van eisers bezwaar is de sluiting van het pand immers geëindigd op 2 november 2022 in plaats van op 25 mei 2023. Eiser voert aan dat uit artikel 7:15, tweede lid, Awb volgt, dat hij in dat geval wel in aanmerking komt voor proceskostenvergoeding.
12.2.
Verweerder merkt op dat de proceskosten uitsluitend worden vergoed wanneer het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder voert aan dat het besluit niet onrechtmatig is genomen en het besluit is ook niet herroepen, zodat eiser niet voor een vergoeding in aanmerking komt.
12.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het primaire besluit waarmee het pand is gesloten voor twaalf maanden, is conform het beleid en op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze op dat moment waren. De rechtbank stelt vast dat de feiten en omstandigheden ná deze beslissing zijn gewijzigd, als gevolg van de beëindiging van de huurovereenkomst. Die gewijzigde feiten en omstandigheden konden door verweerder bij het nemen van het besluit van 17 mei 2022 niet worden meegewogen. Verweerder heeft de sluitingsduur met het bestreden besluit weliswaar verkort, maar dat betekent niet dat de primaire beslissing onrechtmatig is. Er is geen herroeping van het besluit van 17 mei 2022 wegens onrechtmatigheid ervan als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid van de Awb. Er was daarom geen aanleiding voor vergoeding van de kosten van eiser in verband met de behandeling van het bezwaar.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2 De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 7:15
2 De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Beleidsnota drugs- en coffeeshopbeleid gemeente Stadskanaal 2014
Hoofdstuk 5. Handhavingmatrix
5.2
Handhaving aanwezigheid en verkoop harddrugs en/of softdrugs in en vanuit woningen en/of lokalen (niet zijnde gedoogd verkooppunt/coffeeshop)
Constatering: harddrugs. Verkoop, aflevering, verstrekking dan wel aanwezig hebben van harddrugs in/vanuit een lokaal dan wel in, op of bij het lokaal behorende erven:
1e keer Opiumwet Bestuursdwang: sluiting van het pand voor de duur maximaal twaalf maanden.