ECLI:NL:RBNNE:2024:1094

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
LEE 22/499
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor tijdelijke bewoning van een bedrijfspand in verband met geluidsnormen en woonklimaat

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor tijdelijke bewoning van een kantoorpand beoordeeld. Eiser had op 15 december 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning, die op 7 maart 2022 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel werd afgewezen. Het college stelde dat er geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk was vanwege het aanwezige geluidsniveau van omliggende bedrijven, waaronder een vuurwerkopslag en een autogarage. Eiser, die zelf in het pand wilde wonen, voerde aan dat hij geen klachten zou indienen, maar de rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning niet persoonsgebonden is.

De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning te weigeren. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de goede ruimtelijke ordening en het woon- en leefklimaat voor omwonenden zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van het college in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/4499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel

(gemachtigde: mr. G. Siebel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor tijdelijke bewoning van het kantoorpand aan de [adres] in [woonplaats].
1.1.
Het college heeft deze aanvraag op 7 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van een omgevingsvergunning voor tijdelijke bewoning van een kantoorpand. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Het college heeft op 4 maart 2021 geconstateerd dat eiser de verdieping van het kantoorpand aan de [adres] in [woonplaats] gebruikt voor bewoning. Het college heeft eiser op 23 maart 2021 en 11 november 2021 geïnformeerd over het feit dat bewoning niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan en aangekondigd voornemens te zijn handhavend op te gaan treden.
4.1.
Eiser heeft op 15 december 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met de regels van de ruimtelijke ordening voor tijdelijke bewoning van de verdieping van het kantoorpand aan de [adres].
4.2.
Het college heeft op 7 maart 2021 de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd omdat bewoning op een gezoneerd bedrijventerrein vanwege de aanwezige bedrijven zoals een vuurwerkopslag en een autogarage, niet wenselijk is en er geen goed woon- en leefklimaat mogelijk is.
4.3.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en in bezwaar aangevoerd dat kan worden meegewerkt middels de afwijkingsmogelijkheid uit artikel 4, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
4.4.
Het college heeft op 10 november 2022 het bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit onder verbeterde motivering in stand gelaten. Het college heeft toegelicht dat een woning op een gezoneerd industrieterrein weliswaar niet valt onder de werking van de Wet geluidhinder maar dat ook ten aanzien van geluid sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat. Ook eigenaren van omliggende bedrijven hebben baat bij een goed woon- en leefklimaat omdat klachten kunnen leiden tot beperkingen in de bedrijfsvoering. De richtafstand uit VNG Handreiking bedrijven en milieuzonering van 100 meter is niet direct van toepassing maar vormt voor het college wel een indicatie voor de aanvaardbaarheid van een milieugevoelige functie. Het college weegt het belang van eiser bij tijdelijke bewoning minder zwaar dan de beperkingen van het toestaan van tijdelijke bewoning voor anderen en komt tot de conclusie dat tijdelijke bewoning niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Overgangsrecht
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 15 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Mocht het college in redelijkheid weigeren een omgevingsvergunning te verlenen?
6. Eiser voert aan dat het college de vergunning lijkt te weigeren vanwege vrees voor beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Volgens eiser, die er al woont, is er feitelijk een goed woon- en leefklimaat en hoeft niet gevreesd te worden dat hij zal gaan klagen over omliggende bedrijven. Het college heeft zelf op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt op welke aspecten gevreesd zou moeten worden voor beperkingen in de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. In het bestreden besluit worden volgens eiser ten onrechte de theoretische belangen (geluidsoverlast) zwaarder gewogen dan het belang van eiser om tijdelijk in zijn kantoorruimte te kunnen blijven wonen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het pand aan de [adres] valt binnen het bestemmingsplan Noord en daarin de bestemming ‘Bedrijventerrein’ heeft met de gebiedsaanduiding ‘Geluidzone-industrie’. Bewoning van het pand is niet bij recht toegestaan. Aan bewoning zou kunnen worden meegewerkt met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, negende lid of elfde lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
6.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen [1] .
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van het pand geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het daarom niet wenselijk is om medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan. Daarbij heeft het college van belang kunnen achten dat het pand is gelegen op een gezoneerd bedrijventerrein en dat de toegestane geluidsbelasting meer dan 55 dB(A) is. Dat geen sprake is van een beschermde woning als bedoeld in de Wet geluidhinder laat onverlet dat het college zich in het bestreden besluit op het standpunt kan stellen dat een te hoge geluidsbelasting tot een ontoelaatbaar woon- en leefklimaat leidt. Het college hanteert verder de richtafstanden uit de Handreiking bedrijven en milieuzonering van de VNG als een indicatie van de aanvaardbaarheid van een woonfunctie. In casu wordt de minimale afstand van 100 meter niet gehaald omdat direct aangrenzend bedrijven tot milieucategorie 3.3 toegestaan zijn.
6.3.1.
Dat eiser aangeeft niet te zullen klagen maakt niet dat het college de omgevingsvergunning heeft moeten verlenen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een omgevingsvergunning geen persoonsgebonden karakter heeft en dat in objectieve zin beoordeeld moet worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Onder een goede ruimtelijke ordening wordt begrepen een goed woon- en leefklimaat. De strijd met een goede ruimtelijke ordening doet zich onder meer voor als een goed woon- en leefklimaat als gevolg van het project niet is gewaarborgd.
6.3.2.
Verder heeft het college ook mogen meewegen dat eigenaren van omliggende bedrijven baat hebben bij een goed woon- en leefklimaat omdat klachten van bewoners kunnen leiden tot beperkingen in de bedrijfsvoering. Het college mocht bij de beoordeling ook betrekken dat de aanwezigheid van een woonfunctie negatieve invloed kan hebben op het bedrijfsvestigingsklimaat. Bedrijven kunnen terughoudend zijn zich te vestigen omdat zij klachten over hun bedrijfsvoering vrezen door de bewoner(s) van de woning.
6.3.3.
Het door eiser aangevoerde biedt ook geen grond voor het oordeel dat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dit besluit te dienen doelen. Het doel van het evenredigheidsbeginsel is niet het tegengaan van nadelige gevolgen van een besluit, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. Het belang van eiser, het gebruiken van het kantoorpand voor bewoning, staat tegenover het door het college genoemde algemene belang. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het wenst vast te houden aan de bestaande bestemming gelet op het belang van de goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat bewoning van dit pand noodzakelijk is en dat hij door het weigeren van de vergunning onevenredig wordt geraakt.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om de omgevingsvergunning te weigeren. Eisers betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS, 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633