ECLI:NL:RBNNE:2024:1082

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
18-081710-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. drs. J.V. Nolta
  • mr. R. Depping
  • mr. R. Tesfai
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedendelicten met minderjarige slachtoffers en de gevolgen voor de verdachte

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee zedendelicten. De verdachte, geboren in 1962, heeft in de periode van 1 tot en met 6 mei 2021 meerdere seksuele afbeeldingen verworven en in bezit gehad, waarbij een minderjarige betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte foto’s heeft gestuurd naar een minderjarig slachtoffer, waarop zijn eigen geslachtsdeel zichtbaar was, en heeft ook afbeeldingen ontvangen van het slachtoffer waarop diens geslachtsdeel te zien was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren met een proeftijd van één jaar, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft ook het tijdsverloop sinds de feiten en de psychische impact van de aanhouding op de verdachte meegewogen in de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag van 406,43 euro te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten tot een bedrag van 1.042 euro toegewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen schadelijke seksuele gedragingen en de verantwoordelijkheid van volwassenen in dergelijke situaties.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/081710-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 maart 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.A.E.J. Koster, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
Hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2021 tot en met 6 mei 2021 te [plaats] , althans in Nederland, (telkens) meerdere afbeeldingen (zie bladzijde 236 van het dossier) heeft verworven en/of in bezit gehad, terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit:
  • foto 1: waarop een persoon (gedeeltelijk) naakt poseert in staande houding en/of (gedeeltelijk) een penis in niet erecte toestand is te zien en/of
  • foto 3: waarop een persoon (gedeeltelijk) naakt poseert in liggende houding en/of (gedeeltelijk) een penis in niet erecte toestand is te zien en/of
  • foto 4: waarop een persoon (gedeeltelijk) naakt poseert in liggende houding en/of (gedeeltelijk) een penis in niet erecte toestand en/of een balzak is te zien en/of
  • foto 5: waarop (gedeeltelijk) een penis en/of een balzak te zien is en/of
  • foto 6: waarop (gedeeltelijk) een penis met op de eikel vocht en/of een balzak is te zien,(waarbij) de afbeeldingen (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking hebben en/of strekken tot seksuele prikkeling;
2
Hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2021 tot en met 6 mei 2021 te [plaats] , althans in Nederland, (meermaals) via sociale media en/of een berichtendienst meerdere afbeeldingen, te weten fotos, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt en/of aangeboden en/of vertoond aan een minderjarige(n), te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2007, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die [slachtoffer] jonger was dan zestien jaar, immers heeft verdachte meermaals die [slachtoffer] afbeeldingen getoond en/of verstrekt en/of aangeboden en/of toegezonden waarop zijn, verdachtes, geslachtsdeel zichtbaar was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 december 2022, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022115592 d.d. 20 maart 2023, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 5 januari 2022, opgenomen op pagina 178 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 maart 2023, opgenomen op pagina 235 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 1 mei 2021 tot en met 6 mei 2021 te [plaats] , telkens meerdere afbeeldingen (zie bladzijde 236 van het dossier) heeft verworven en in bezit gehad, terwijl op die afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt was betrokken, welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit:
  • foto 1: waarop een persoon naakt poseert in staande houding en een penis in niet erecte toestand is te zien en
  • foto 3: waarop een persoon gedeeltelijk naakt poseert in liggende houding en gedeeltelijk een penis in niet erecte toestand is te zien en
  • foto 4: waarop een persoon gedeeltelijk naakt poseert in liggende houding en gedeeltelijk een penis in niet erecte toestand en een balzak is te zien en
  • foto 5: waarop gedeeltelijk een penis en een balzak te zien is en
  • foto 6: waarop een penis met op de eikel vocht en een balzak is te zien, waarbij de afbeeldingen aldus een onmiskenbaar seksuele strekking hebben en strekken tot seksuele prikkeling;
2
hij in de periode van 1 mei 2021 tot en met 6 mei 2021 te [plaats] , meermaals via een berichtendienst meerdere afbeeldingen, te weten fotos, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft verstrekt en vertoond aan een minderjarige, te weten
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2007, terwijl hij wist dat die [slachtoffer] jonger was dan zestien jaar, immers heeft verdachte meermaals die [slachtoffer] afbeeldingen getoond en verstrekt en toegezonden waarop zijn, verdachtes, geslachtsdeel zichtbaar was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, verwerven en in bezit hebben;
een afbeelding, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, verstrekken en vertonen aan een minderjarige van wie hij weet, dat deze jonger is dan zestien jaar.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en 2 wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, met een proeftijd van één jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies d.d. 14 augustus 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van
justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zedendelicten. Verdachte heeft in de periode van 1 mei 2021 tot en met 6 mei 2021 fotos gestuurd naar een minderjarig slachtoffer waarop de penis van verdachte te zien was. Daarnaast heeft verdachte ook afbeeldingen ontvangen van het slachtoffer waarop diens penis te zien was. Dit alles terwijl verdachte wist dat het slachtoffer minderjarig was. De confrontatie met zulke afbeeldingen van seksuele aard kan schadelijk zijn voor de (seksuele) ontwikkeling van kinderen. Omdat minderjarigen hiertegen beschermd moeten worden, is het versturen van dergelijke fotos aan kinderen in deze leeftijdsgroep dan ook strafbaar. Verdachte is met zijn handelen voorbijgegaan aan het schadelijke karakter van zijn gedrag. De rechtbank vindt het daarom noodzakelijk om een straf op te leggen.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft. De rechtbank is van oordeel dat dit, tezamen met de indruk die de rechtbank ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen, voldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
In de strafoplegging weegt de rechtbank daarnaast in strafverminderende zin het tijdsverloop mee sinds het plegen van de strafbare feiten. Ook weegt de rechtbank ten gunste van verdachte mee dat de aanhouding van verdachte en het verhoor bij de politie een grote indruk hebben gemaakt op verdachte, dat verdachte inziet dat zijn gedrag fout is geweest en dat hij zelf psychische hulp heeft gezocht. De rechtbank weegt verder mee het beperkte aantal fotos dat verdachte heeft ontvangen en verstuurd alsook de korte periode van zes dagen waarin deze zijn ontvangen en verstuurd. Dit alles maakt dat de rechtbank geen meerwaarde ziet in de oplegging van een onvoorwaardelijke straf.
Gelet op het voorgaande en alles afwegende, acht de rechtbank de oplegging van taakstraf voor de duur van 50 uren, geheel voorwaardelijk en met een proeftijd van één jaar, passend en geboden.

Benadeelde partij

Als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] heeft zich [vertegenwoordiger] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 932,63 ter vergoeding van materiële schade en 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast wordt er 1.252,35 gevorderd aan proceskosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de kosten van de telefoon en de iPad geen rechtstreeks verband hebben met de ten laste gelegde feiten. Bovendien is de nieuwwaarde van de telefoon niet de daadwerkelijk geleden schade. Daarnaast zijn de gevorderde reiskosten ook niet aan te merken als rechtstreekse schade. Over de proceskosten heeft de raadsman aangevoerd dat hiervoor een toevoeging had kunnen worden aangevraagd en dat het niet gangbaar is deze kosten te vorderen. De gevorderde materiële schade en de proceskosten dienen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat deze gematigd dient te worden. Er is niet onderbouwd wat de geleden schade is geweest. Er is geen sprake van een
hands-onzedendelict. Het slachtoffer heeft meerdere seksueel getinte contacten gehad en was zelf ook actief op zoek naar dergelijke contacten. De jurisprudentie waarnaar de benadeelde partij verwijst, (ECLI:NL:RBLIM:2023:7077) betreft grooming. Dat is een zwaarder delict.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van de reiskosten voor het bezoek aan de advocaat het volgende. De opgevoerde reiskosten voor het bezoek aan de advocaat zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. Deze reiskosten worden daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De gevorderde reiskosten die zien op de bezoeken aan de politie komen wel voor vergoeding in aanmerking, nu het rechtstreekse schade betreft. Als vermogensschade ingevolge artikel 6:96, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, komen mede voor vergoeding in aanmerking de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, waaronder ook zijn begrepen de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om het gepleegde strafbare feit aan het licht te brengen. Op die grond acht de rechtbank de gevorderde schadevergoeding voor de gemaakte reiskosten in verband met een informatief gesprek en een verhoor bij de politie toewijsbaar.
Met betrekking tot de kosten van de telefoon beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de precieze hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de kosten voor de iPad overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde. De rechtbank acht deze kosten dan ook toewijsbaar.
Dit betekent dat de rechtbank de gevorderde materiële schadevergoeding zal toewijzen tot een bedrag van 406,43, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 mei 2021, bestaande uit de hiervoor vermelde reiskosten en de kosten voor de iPad en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van onveiligheid en wantrouwen vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. Bovendien ziet de motivering van de immateriële schade niet op gedragingen van verdachte, maar op gedragingen van een ander, te weten de persoon met wie de benadeelde partij heeft afgesproken en seksueel contact heeft gehad. De nare gevoelens in dat opzicht van de benadeelde partij hebben dus geen rechtstreeks verband met de gedragingen van verdachte. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van 1.252,35 aan proceskosten voor de rechtsbijstand van zijn advocaat, onder verwijzing naar de declaratie. Nu ter terechtzitting geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken waarom er afgeweken zou moeten worden van het liquidatietarief, is de rechtbank van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding het liquidatietarief als uitgangspunt gehanteerd dient te worden.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vergoeding van proceskosten uit van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven per 1 februari 2024. Hieruit valt op te maken dat een vordering tot schadevergoeding met een bedrag tot 10.000,- onder categorie I van het liquidatietarief valt, waarbij de advocaat per punt een vergoeding krijgt van 521,-. Het indienen van de vordering en het bijwonen van de zitting leveren elk één punt op. De rechtbank begroot de proceskosten dan ook op 2 x 521,- = 1.042,-. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op 1.042,-, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 240a, 240b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 50 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Ten aanzien van 18/081710-23, feit 1 en 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 406,43 (zegge: vierhonderdzes euro en drieënviertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 mei 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op 1.042,-.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 406,43 (zegge: vierhonderdzes euro en drieënviertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 8 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beide.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.V. Nolta, voorzitter, mr. R. Depping en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2024.
Mr. R. Depping is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.