ECLI:NL:RBNNE:2024:1028

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
C/18/230538 KG RK 23-414
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedures

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. M. van den Bosch, de rechter die belast was met de behandeling van bestuursrechtelijke procedures. Het wrakingsverzoek was ingediend op 28 december 2023, naar aanleiding van een procedurele beslissing van de rechter om een geplande zitting op 11 januari 2024 niet uit te stellen. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was omdat hij geen uitstel verleende. De rechtbank overwoog dat de wrakingsnormen zijn vastgelegd in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de enkele afwijzing van het verzoek tot uitstel niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedures met de zaaknummers LEE AWB23/3357 en LEE AWB23/3358 voortgezet worden in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/230538 KG RK 23-414.
Beslissing van 25 januari 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de verzoeker
strekkende tot de wraking van
mr. M. van den Bosch,
rechter in bovengenoemde rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het digitale procesdossier;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 28 december 2023;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 24 januari 2024.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. M. van den Bosch, die is belast met de behandeling van de bestuursrechtelijke procedures met de zaaknummers LEE AWB23/3357 en LEE AWB23/3358.
2.2
Op 18 december 2023 heeft de verzoeker verzocht om de op 11 januari 2024 geplande behandeling ter zitting van de procedures met voornoemde zaaknummers te verplaatsen naar maart 2024. De rechtbank heeft op 27 december 2023 aan de verzoeker laten weten dat zij daartoe geen aanleiding ziet en dat de behandeling van de procedures doorgang zal vinden op de geplande datum van 11 januari 2024. Daarop heeft de verzoeker de rechter op 28 december 2023 gewraakt. Aan dit verzoek heeft de verzoeker ten grondslag gelegd dat bij de rechter sprake is van vooringenomenheid, omdat hij niet is overgegaan tot het verlenen van uitstel van de behandeling ter zitting.
2.3
De rechter heeft op het verzoek gereageerd en heeft laten weten niet in de wraking te berusten.

3.De beoordeling

3.1
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
3.2
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 Awb en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend.
3.3
De rechtbank overweegt dat het verzoek tot wraking zich richt op de procedurele beslissing om de behandeling ter zitting van de procedures niet uit te stellen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de wrakingskamer geen oordeel toekomt over de juistheid van een procedurele beslissing. [1] Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in bestuursrechtelijke zaken brengt met zich dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking. Dit is alleen anders indien (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is in casu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank ziet in de enkele afwijzing van het verzoek tot uitstel geen grond gelegen voor het oordeel dat in dit geval sprake is van vooringenomenheid aan de zijde van de rechter. De verzoeker heeft geen verdere feiten of omstandigheden aangedragen waaruit de vooringenomenheid van de rechter zou kunnen blijken.
3.3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het verzoek tot wraking afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek af;
4.2.
bepaalt dat de procedures met de zaaknummers LEE AWB23/3357 en LEE AWB23/3358 worden voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevonden;
4.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- verzoeker;
- mr. M. van den Bosch;
- de betrokken partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. C.W. Couperus-van Kooten, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.A. Toussaint, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413.