ECLI:NL:RBNNE:2023:860

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
22/1030
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over proceskostenvergoeding in WOZ-beschikking en aanslag OZB

Op 7 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de proceskostenvergoeding in een procedure betreffende een WOZ-beschikking en een aanslag onroerende zaakbelasting (OZB) van € 10,28. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde G. Gieben, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 21 december 2021, waarin de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op € 6.000 per 1 januari 2020. De heffingsambtenaar van de gemeente Schiermonnikoog had het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de beschikking vernietigd, maar slechts een proceskostenvergoeding van € 132,50 toegekend.

Tijdens de zitting op 14 februari 2023 heeft eiseres betoogd dat ook het bijwonen van de hoorzitting in aanmerking moet worden genomen voor de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestond over de hoogte van de proceskostenvergoeding, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) op € 296 werd vastgesteld. Eiseres had recht op een bijkomende vergoeding van € 163,50, bovenop de eerder toegekende € 132,50.

De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking had op de proceskostenvergoeding en heeft bepaald dat verweerder eiseres alsnog € 296 dient te vergoeden. Daarnaast is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 365 en de proceskosten in beroep, vastgesteld op € 418,50. De rechtbank merkte op dat het onbegrijpelijk was dat eiseres en haar gemachtigde tot aan de rechtbank hadden geprocedeerd over de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag, aangezien het duidelijk was dat deze niet voor eiseres bestemd waren. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1030

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schiermonnikoog

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van 21 december 2021.
1.2.
Bij besluit van 26 februari 2021 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020, vastgesteld voor het kalenderjaar 2021 op € 6.000.
1.3.
In het onder 1.2. vermelde besluit is onder andere ook de aanslag onroerende zaakbelasting van € 10,28 voor een gebruiker niet-woning voor het kalenderjaar 2021 opgelegd.
1.4.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de beschikking vernietigd. Verweerder heeft daarbij een proceskostenvergoeding toegekend aan eiseres van € 132,50.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres: [gemachtigde] deelgenomen. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.

Feiten

2.1.
Eiseres is voor het in geschil zijnde tijdvak aanslagen als gebruiker van een onroerende zaak waarin een geldautomaat zit. Zij was in 2021 geen eigenaar of gebruiker van de onroerende zaak.
2.2.
Eiseres heeft onder verwijzing naar de onroerende zaak op de WOZ-beschikking/het aanslagbiljet geschreven:

P.S. Gea overgegaan naar [X] dd 12/6/’20.
@[gemachtigde] :Svp bezwaar maken.
2.3.
Eiseres is op 15 december 2021 gehoord.
2.4.
De bij uitspraak op bezwaar toegekende proceskostenveroordeling is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij verweerder aan het indienen van het bezwaarschrift een halve punt (0,5 maal € 265) heeft toegekend.

Geschil

3.1.
In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar.
3.2.
Eiseres is van mening dat bij de bepaling van de proceskostenvergoeding in bezwaar ook het bijwonen van de hoorzitting in aanmerking moet worden genomen. Ter zitting heeft eiseres haar standpunt ingetrokken dat verweerder bij de berekening van de proceskostenvergoeding in bezwaar uit moet gaan van een heel punt voor het bezwaarschrift en een heel punt voor het bijwonen van de hoorzitting.
3.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat abusievelijk is vergeten aan eiseres een vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting toe te kennen.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen geen geschil meer bestaat over de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar en dat deze moet worden vastgesteld op grond van het Bpb op € 296, waarbij voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting een punt wordt toegekend met een waarde per punt van € 296 en een wegingsfactor 0,5. Nu verweerder in bezwaar al € 132,50 heeft vergoed, heeft eiseres bijkomend nog recht op € 163,50. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren. Uit praktisch oogpunt zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de proceskostenvergoeding volledig vernietigen en € 296 alsnog toekennen.
4.2.
De rechtbank merkt nog op dat zij volstrekt niet kan begrijpen dat eiseres en haar gemachtigde over deze WOZ-beschikking en daaruit voortvloeiende aanslag onroerende zaakbelasting van € 10,28 tot en met de rechtbank hebben geprocedeerd. Dit, omdat aanstonds duidelijk was dat beide niet voor eiseres bestemd waren (2.2.). Het geringe misverstand over dat eiseres nog als gebruiker was aangemerkt, had naar het oordeel van de rechtbank, toch opgelost kunnen en, met in achtneming van enige maatschappelijke verantwoordelijkheid, moeten worden met één enkel telefoontje naar verweerder. Dat geldt evenzeer voor de abusievelijk onjuist berekende proceskostenvergoeding in bezwaar, mede gelet op de hoogte van het griffierecht van € 365.
4.3.
Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden en veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de zaak als zeer licht is aan te merken omdat in beroep uitsluitend in geschil is dat verweerder was vergeten het bijwonen van de hoorzitting te vergoeden. Daarnaast speelt mee de geringe bewerkelijkheid en complexiteit van de zaak in combinatie met het geringe financiële belang [1] .

Conclusie en gevolgen

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, uitsluitend voor zover deze ziet op de daarbij
verleende proceskostenvergoeding;
- bepaalt dat verweerder eiseres alsnog een bedrag van € 296 aan proceskosten in
bezwaar dient te vergoeden;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak
op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van
€ 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Haanstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023.
w.g. griffier
w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307 en Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162