ECLI:NL:RBNNE:2023:827

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
LEE 21/2310
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens bewoning in strijd met bestemmingsplan; onvoldoende feitelijke grondslag voor de last

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de oplegging van een last onder dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De last was opgelegd wegens de bewoning van een deel van een pand in strijd met het bestemmingsplan Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat. Eiser, eigenaar van het pand, betwistte dat het pand onder het bestemmingsplan viel en dat er sprake was van bewoning. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van het college onvoldoende feitelijke grondslag heeft. De inspecteur had in het inspectierapport niet duidelijk gemaakt op welk deel van het pand de bevindingen betrekking hadden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de last onder dwangsom, omdat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eerste verdieping van het pand werd bewoond. Tevens wordt het invorderingsbesluit vernietigd, omdat de grondslag hiervoor is komen te vervallen. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten van het college.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.A. van Beilen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen(het college)
(gemachtigden: J.P. Ketelaar en E. van Dijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een last onder dwangsom wegens handelen in strijd met het bestemmingsplan Vishoek, Hoekstraat en Muurstraat (bestemmingsplan).
1.1
Het college heeft die last opgelegd in het besluit van 29 oktober 2020. In het bestreden besluit van 11 juni 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2
Op 9 september 2021 heeft het college een invorderingsbesluit genomen. Het beroep heeft ook betrekking op dit besluit. [1]
1.3
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is eigenaar van een pand op de hoek van de straten [straat] en [straat] . Het adres is [adres] in [plaats] . Op 23 september 2020 heeft een inspectie plaatsgevonden in het pand. Er is geconstateerd dat het pand wordt bewoond. Volgens het college is dit in strijd met het bestemmingsplan, omdat wonen op grond van het bestemmingsplan alleen is toegestaan als er een gebruiksoppervlakte van minimaal 50 m2 is. De kadastrale oppervlakte van het perceel is 29 m2 en het pand is ingedeeld in drie zelfstandige wooneenheden - met eigen toegang en voorzieningen – die ieder een gebruiksoppervlakte van minder dan 50m2 hebben. Gelet op de drie zelfstandige wooneenheden en het ontbreken van een onttrekkingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur, is ook geen sprake van legale kamerverhuur.
3.1.
Het college heeft wegens de overtreding door bewoning “in het rechter gedeelte van het pand” een last onder dwangsom opgelegd. [2] Eiser dient voor 10 december 2020 een einde te maken aan de overtreding. Op 18 december 2020 is geconstateerd dat de overtreding niet was beëindigd. Daarom heeft het college op 9 september 2021 een invorderingsbesluit genomen. Eiser heeft een dwangsom van € 10.000,00 verbeurd.
4. De rechtbank stelt eerst vast dat eiser op zitting twee beroepsgronden heeft laten vallen. Dat zijn de beroepsgrond over het adres van het pand en de beroepsgrond dat sprake was van (legale) kamerverhuur. Die beroepsgronden zal de rechtbank niet beoordelen.
Valt het pand van eiser onder het bestemmingsplan?
5. Eiser voert aan dat het college ten onrechte stelt dat zijn pand valt onder het bestemmingsplan, omdat dit plan ziet op de voormalige prostitutiebuurt en de [straat] geen straat is in de voormalige prostitutiebuurt. In de tekst van het bestemmingsplan wordt die straat ook niet genoemd. Daarnaast is het pand van eiser op de kaart die hoort bij het bestemmingsplan, niet te zien.
5.1
De beroepsgrond slaagt niet. Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding is een digitale kaart van het plangebied. Het college stelt terecht dat voor de afbakening van het plangebied de verbeelding van het bestemmingsplan bepalend is. Uit die verbeelding - waarvan een afbeelding is opgenomen in het verweerschrift - volgt dat het pand van eiser binnen het bestemmingsplan valt. Dat de [straat] als straat niet genoemd is in de regels van het bestemmingsplan, maakt dit niet anders. Voor zover uit de kaart in de toelichting op het bestemmingsplan een ander plangebied volgt - wat niet te controleren valt omdat de afbeelding is uitgezoomd - geldt dat volgens vaste rechtspraak de verbeelding en regels bindend zijn en de toelichting op het bestemmingsplan niet. [3] Overigens staat vast dat het pand van eiser (deels) een voormalig prostitutiepand is met onder meer een ingang aan de [straat] . Uit de omstandigheid dat de [straat] geen voormalige prostitutiestraat is, volgt dan ook niet dat het bestemmingsplan niet op eisers pand van toepassing is. De beroepsgrond slaagt niet.
Is in het pand van eiser sprake van zelfstandige wooneenheden?
6. Eiser voert verder aan dat het college ten onrechte stelt dat in zijn pand sprake is van drie zelfstandige wooneenheden met eigen toegang en voorzieningen. De begane grond en eerste verdieping van het pand waren vroeger prostitutieruimtes en zijn geen zelfstandige wooneenheden.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft met de plattegronden en foto’s van de indeling van het pand aannemelijk gemaakt dat – ten tijde van het besluit van
29 oktober 2020 - sprake was van drie eenheden met ieder een eigen toegang en voorzieningen zoals sanitair en kookgelegenheid, zodat sprake is van drie zelfstandige wooneenheden.
Staat het bestemmingsplan wonen toe?
7. Uit artikel 5.1 van het bestemmingsplan volgt – voor zover relevant - dat percelen als het perceel van eiser bestemd zijn voor woningen, maar alleen als de gebruiksoppervlakte ten minste 50 m2 is, of, als de gebruiksoppervlakte van een bestaande woning minder bedraagt, de bestaande gebruiksoppervlakte.
7.1.
Niet in geschil is dat de gebruiksoppervlakte van alle drie de wooneenheden afzonderlijk kleiner is dan 50 m2. Ook is niet in geschil dat de wooneenheden op de begane grond en de eerste verdieping geen bestaande woningen zijn als bedoeld in artikel 5.1 van het bestemmingsplan. Gelet hierop staat het bestemmingsplan wonen in deze twee wooneenheden niet toe.
7.2.
De vraag of de wooneenheid op de tweede verdieping wel een bestaande woning is als bedoeld in artikel 5.1 van het bestemmingsplan en daarom wel mag worden bewoond, hoeft niet te worden beantwoord. Daartoe is het volgende redengevend.
Op welke van de drie wooneenheden heeft de last onder dwangsom betrekking?
8. In het besluit van 29 oktober 2020 staat dat de last onder dwangsom betrekking heeft op “het rechter gedeelte van het pand”. In het bestreden besluit is verduidelijkt dat het rechter gedeelte van het pand de wooneenheid is op de eerste verdieping, die toegankelijk is via de dubbele deuren aan de [straatzijde] van het pand. Op zitting heeft het college dit nogmaals benadrukt.
Werd de eerste verdieping van eisers pand bewoond?
9. Nu de last onder dwangsom alleen betrekking heeft op bewoning van de eerste verdieping van het pand, ligt het op de weg van het college om aannemelijk te maken dat díe verdieping werd bewoond. Het standpunt van de bezwaarcommissie dat aannemelijk is gemaakt dat in ieder geval één persoon als huurder/bewoner gebruik maakte van één van de drie zelfstandige wooneenheden, is dus onvoldoende specifiek. Eiser heeft betwist dat de eerste verdieping van zijn pand werd bewoond. Eiser verhuurde alleen de tweede verdieping.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van het college dat de eerste verdieping werd bewoond onvoldoende feitelijke grondslag heeft. In het inspectierapport van 23 september 2020 wordt door de inspecteur niet toegelicht op welke verdieping zijn bevindingen betrekking hebben. Ook uit de overige stukken, zoals de stukken over de woningsluiting, de huurovereenkomsten en de bewonershistorie valt dit niet op te maken. Verder volgt uit de foto’s van de eerste verdieping van het pand niet dat sprake was van bewoning. Bovendien dateren die foto’s van (vooral) 22 april 2020, een datum ver voor de data van de inspecties waarop het besluit van 29 oktober 2020 is gebaseerd. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
10.1.
Vervolgens ligt de vraag voor welk vervolg hier aan moet worden gegeven. Gelet op het tijdsverloop en het feit dat de situatie in het pand inmiddels is gewijzigd, is niet aannemelijk dat het college dit gebrek nog kan herstellen. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door het besluit van 29 oktober 2020, waarin de last onder dwangsom is opgelegd, te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit. Dat betekent dat geen sprake meer is van een last onder dwangsom.
11. Nu aan het invorderingsbesluit de grondslag is komen te ontvallen, zal de rechtbank ook dit besluit vernietigen.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van het griffierecht en zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 1.674,00 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. In bezwaar is niet verzocht om vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit en het invorderingsbesluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 29 oktober 2020 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • vernietigt het invorderingsbesluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,00 aan eiser vergoedt;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Lok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 125, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 5:32, eerste lid, van de Awb
3.uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:936