ECLI:NL:RBNNE:2023:819

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
LEE 22/1328
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep over terugkeer van inbeslaggenomen hond niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eisers tegen de beslissing van de burgemeester van de gemeente De Wolden om één van de twee inbeslaggenomen honden onder voorwaarden bij hen te laten terugkeren. De burgemeester had deze beslissing genomen op 4 augustus 2021 en gewijzigd op 13 oktober 2021. Met het bestreden besluit van 21 februari 2022 heeft de burgemeester de eerdere beslissingen herroepen en eisers een proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde, evenals de gemachtigde van de burgemeester, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eisers geen procesbelang meer hebben. De hond in kwestie is op 5 augustus 2022 bij eisers teruggekeerd, waardoor zij hun doel met het beroep niet meer kunnen bereiken. Eisers stellen dat zij nog wel procesbelang hebben vanwege de voorwaarden die aan de terugkeer van de hond zijn verbonden, maar de rechtbank oordeelt dat deze voorwaarden geen besluit zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat eisers voor eventuele schadevergoeding zich moeten wenden tot de civiele rechter.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, en is openbaar uitgesproken op 24 februari 2023. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1328

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen

[eisers] , eisers

(gemachtigde: mr. W.M. de Boer),
en

de burgemeester van de gemeente De Wolden, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. de Haan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers over de beslissing van de burgemeester om één van twee inbeslaggenomen honden onder voorwaarden bij hen te laten terugkeren. De burgemeester heeft deze beslissing genomen op 4 augustus 2021 en gewijzigd op 13 oktober 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 februari 2022 op het bezwaar van eisers heeft de burgemeester de primaire beslissingen herroepen en eisers een proceskostenvergoeding toegekend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het beroep van eisers inhoudelijk moet worden behandeld.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep niet-ontvankelijk
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De burgemeester heeft bij besluit van 14 januari 2021 twee honden in beslag genomen. Over dit besluit heeft de rechtbank een oordeel gegeven in de uitspraak van 12 juli 2022, die is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBNNE:2022:2404.
5. In de beslissingen waarover de onderhavige beroepsprocedure gaat, heeft de burgemeester besloten om een van de honden ( [naam hond] ) onder voorwaarden te laten terugkeren bij eisers. Over [naam hond 2] is in de bestreden beslissingen niets besloten. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat eisers geen procesbelang meer hebben in deze procedure omdat [naam hond] op 5 augustus 2022 bij hen is teruggekeerd. Dat is gebeurd naar aanleiding van een nieuw besluit op het bezwaar over de inbeslagname van de honden, dat de burgemeester heeft genomen op 27 juli 2022 zoals opgedragen door de rechtbank in voornoemde uitspraak van 12 juli 2022.
6. Eisers stellen dat zij nog wel procesbelang hebben. [naam hond] is weliswaar teruggekeerd, maar in de bestreden beslissing zijn op grond van artikel 2:59 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) voorwaarden gesteld die niet zijn ingetrokken. Voor wat betreft de voorwaarden is er volgens eisers wel sprake van een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers willen de onrechtmatigheid van de beslissingen laten vaststellen zodat zij hun schade kunnen verhalen op de burgemeester. Daarnaast hebben eisers naar hun mening recht op een proceskostenvergoeding.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Het procesbelang is het belang dat eisers hebben bij de uitkomst van de procedure, wat zij concreet met hun beroep willen bereiken. Het gaat niet om de vraag of eisers gelijk hebben. Het gaat erom of zij een reëel en actueel belang hebben bij het gelijk, als zij dat zouden hebben.
7.2.
Eisers wilden met het beroep bewerkstelligen dat zij hun hond zouden terugkrijgen. Omdat de hond inmiddels al bij hen is teruggekeerd, kunnen zij dat doel niet meer bereiken door middel van deze beroepsprocedure. Daarom bestaat er naar het oordeel van de rechtbank in zoverre geen procesbelang bij beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. De vraag is dan of eisers vanwege eventuele schade als gevolg van de besluitvorming van de burgemeester belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, zoals ter zitting naar voren is gebracht. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7.3.
Zoals de rechtbank in de bovengenoemde uitspraak van 12 juli 2022 ter voorlichting van partijen heeft opgemerkt, is een separate beslissing van de burgemeester over wat er na inbeslagname met een hond moet gebeuren geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar feitelijk of privaatrechtelijk handelen. Dit betekent dat als eisers zich hiermee niet kunnen verenigen, zij zich dienen te wenden tot de burgerlijke rechter, ook voor een eventuele vordering op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om vanwege een verzoek om schadevergoeding de rechtmatigheid van de besluitvorming die in onderhavige beroepszaak voorligt te beoordelen nu de rechtbank dit duidt als een separaat besluit na inbeslagname als hiervoor bedoeld. De rechtbank ziet in het betoog van eisers over de voorwaarden die de burgemeester op grond van artikel 2:59 van de APV zou hebben gesteld aan de terugkeer van de hond ook geen aanleiding om de primaire beslissingen wel als besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb te duiden. De rechtbank stelt vast dat in de beslissingen van 4 augustus 2021 en 13 oktober 2021 artikel 2:59 van de APV weliswaar is genoemd, maar dat de voorwaarden daarop niet zijn gebaseerd. Er is ten aanzien van dit artikel slechts aangekondigd dat er een aanlijn- en muilkorfgebod zal gelden voor [naam hond] , maar daarbij is tevens vermeld dat de burgemeester daarover een apart besluit zal nemen. Artikel 2:59 van de APV geeft de burgemeester ook geen bevoegdheid om de in de beslissingen genoemde voorwaarden te stellen; dat geldt evenzeer voor het door eisers genoemde artikel 2:59a van de APV. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het opnemen van de voorwaarden er dan ook niet toe dat er sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat eisers voor hun eventuele schade zijn aangewezen op een civielrechtelijke procedure. De beoordeling van de voorwaarden waaronder de hond bij eisers is teruggekeerd kan bovendien plaatsvinden in het kader van het incidenteel hoger beroep tegen het besluit van 27 juli 2022, nu de burgemeester daarin zowel over de inbeslagname als de terugkeer van de hond(en) heeft beslist. Het eventueel verhalen van schade op de burgemeester zullen eisers daarom ofwel in een civielrechtelijke procedure ofwel in de hoger beroepsprocedure over het besluit van 27 juli 2022 aan de orde moeten stellen. De rechtbank volgt eisers dus niet in hun betoog dat zij vanwege geleden schade belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de onderhavige besluitvorming door deze rechtbank.
7.4.
De vraag of de burgemeester in deze beroepsprocedure in de proceskosten van eisers moet worden veroordeeld, genereert als zodanig evenmin procesbelang. Voor zover het beroep in beginsel niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang, kan dus niet alsnog belang worden ontleend aan de wens een vergoeding te verkrijgen van de proceskosten die zijn gemaakt in deze procedure. Dat volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 maart 2012, die is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2012:BV8045.
7.5.
Eisers hebben gelet op het voorgaande geen procesbelang meer. Het beroep is om die reden niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk zal beoordelen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.