ECLI:NL:RBNNE:2023:599

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
21/3562
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek inzake openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen door de gemeente Tynaarlo

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo tot gedeeltelijke openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 11 oktober 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, dat weigerde bepaalde informatie openbaar te maken. De rechtbank heeft op 28 september 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. Na een tussenuitspraak op 25 oktober 2022, waarin het college werd opgedragen het motiveringsgebrek te herstellen, heeft het college op 2 november 2022 een nadere motivering gegeven. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het college met deze nadere motivering het motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de informatie niet in niet tot personen herleidbare vorm te verstrekken, omdat openbaarmaking negatieve gevolgen zou hebben voor de procespositie van de gemeente. De rechtbank vernietigt het besluit van 11 oktober 2021, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het motiveringsgebrek is hersteld. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2283,20 en het college moet het griffierecht van € 181,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3562

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Verschoor),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo

(gemachtigde: B. Slofstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit tot gedeeltelijke openbaarmaking van informatie op grond van het door hem ingediende verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 oktober 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken. De rechtbank heeft kennisgenomen van deze stukken.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.5.
De rechtbank heeft op 25 oktober 2022 een tussenuitspraak [1] (de tussenuitspraak) gedaan waarbij het onderzoek heropend is en het college in de gelegenheid is gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
1.6.
Het college heeft met het besluit van 2 november 2022 het bestreden besluit aangevuld met een nadere motivering. Op grond van artikel 6:19 van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dit besluit.
1.7.
De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van vier weken gegeven een zienswijze op de nadere motivering naar voren te brengen. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
1.8.
De rechtbank heeft partijen op 5 januari 2023 medegedeeld dat zij genoeg informatie heeft om zonder een nadere zitting uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de gedeeltelijke openbaarmaking van de stukken op grond van het Wob-verzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden in stand gelaten omdat het motiveringsgebrek bij aanvullend besluit van 2 november 2022 voldoende is hersteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4. Het Wob-verzoek van eiser ziet op het openbaar maken van stukken met betrekking tot het verkeersongeval op de Tip te Tynaarlo waar hij bij betrokken was. Voor de precieze inhoud van het Wob-verzoek en de stukken die op grond daarvan door het college openbaar zijn gemaakt verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
5. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat sprake is van een bestuurlijke aangelegenheid en van stukken bedoeld voor intern beraad, dat er geen feitelijke gegevens zijn weggelakt en de betreffende weggelakte passages als persoonlijke beleidsopvattingen moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank verwijst hiervoor naar de overwegingen in de tussenuitspraak.
6.1.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het college in het besluit van 11 oktober 2021 niet kenbaar heeft gemotiveerd waarom het geen toepassing heeft gegeven aan de mogelijkheid die artikel 11, tweede lid van de Wob biedt om, met het oog op een goede en democratische bestuursvorming, informatie over persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot personen herleidbare vorm te verstrekken. Het college had hier in het bestreden besluit in het geheel geen overweging aan gewijd. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven dit motiveringsgebrek te herstellen door een kenbare belangenafweging te maken over het al dan niet verstrekken van informatie over de persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot personen herleidbare vorm en daarbij in te gaan op de specifieke documenten in deze zaak.
6.2.
Het college heeft in de aanvullende motivering van 2 november 2022 aangegeven dat de gemeente zich intern in alle openheid moet kunnen beraden en juridische adviezen moet kunnen inwinnen over de vraag of de gemeente in een bepaalde situatie aansprakelijk is. Zij moet advies kunnen inwinnen over wat de kansen van de gemeente zijn en welke juridische nuances er zijn. Het openbaar maken van persoonlijke beleidsopvattingen zou daarom negatieve gevolgen hebben voor de (proces)positie van de gemeente.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college met de nadere motivering het motiveringsgebrek heeft hersteld en dat de gegeven motivering het bestreden besluit voldoende kan dragen. Met de motivering die het college heeft gegeven heeft het namelijk onderbouwd dat juist het bekendmaken van de inhoud van de betreffende opvattingen negatieve gevolgen heeft voor de (proces)positie van de gemeente, in algemene zin en in deze specifieke zaak. Bovendien gaat in het in deze zaak anders dan in de zaak over de vuurwerkramp in Enschede waar in de tussenuitspraak naar is verwezen, [2] niet om een groot algemeen belang met grote maatschappelijke gevolgen. Ook is in dit geval geen sprake van relatief oude documenten. Het college heeft dus in redelijkheid kunnen besluiten de informatie niet in niet tot personen herleidbare vorm te verstrekken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het besluit van 11 oktober 2021 in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat het motiveringsgebrek met de aanvullende motivering van 2 november 2022 is hersteld en de in deze procedure gegeven motivering voldoende deugdelijk is. Dat betekent dat de gemeente de weggelakte passages niet openbaar hoeft te maken.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
8.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding voor de rechtsbijstand bedraagt dan in totaal € 2.271,-. Daarnaast krijgt eiser een vergoeding van zijn reiskosten van € 12,20 voor het bijwonen van de zitting op basis van het openbaar vervoer, tweede klasse, van [woonplaats] - Groningen en retour. De totale proceskostenvergoeding bedraagt daarmee € 2283,20.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 oktober 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2283,20,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet openbaarheid bestuur
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten;
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
3. Met betrekking tot adviezen van een ambtelijke of gemengd samengestelde adviescommissie kan het verstrekken van informatie over de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen plaatsvinden, indien het voornemen daartoe door het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat aan de leden van de adviescommissie voor de aanvang van hun werkzaamheden kenbaar is gemaakt.
4. In afwijking van het eerste lid wordt bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Het tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Nederland 25 oktober 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3850, te raadplegen via
2.AbRvS 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:399.