ECLI:NL:RBNNE:2023:5566

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
10767547 AR23-79
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en bedrog in sollicitatieprocedure

In deze zaak heeft IMDS R&D B.V. een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op grond van een verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen. De arbeidsovereenkomst was op 20 april 2023 ondertekend, maar IMDS stelde dat [verweerder] tijdens de sollicitatieprocedure onjuiste informatie had verstrekt over haar diploma's, wat leidde tot de conclusie dat de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd was. De kantonrechter heeft de procedure op 29 november 2023 behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van bedrog, omdat [verweerder] niet opzettelijk onjuiste mededelingen had gedaan. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst op 1 februari 2024 ontbonden zou worden, maar dat [verweerder] recht had op loon tot die datum, evenals een transitievergoeding van € 1.133,33. De kantonrechter heeft ook bepaald dat IMDS de proceskosten zou dragen en dat de arbeidsovereenkomst niet buitengerechtelijk was vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 10767547 AR VERZ 23-79
Beschikking van 21 december 2023
in de zaak van
IMDS R&D B.V.,
te Groningen,
verzoekende partij,
verwerende partij in tegenverzoeken,
hierna te noemen: IMDS,
gemachtigde: mr. P.H.F. Yspeert,
tegen
[verweerder],
te [woonplaats],
verwerende partij,
verzoekende partij in tegenverzoeken,
hierna te noemen: [verweerder],
gemachtigde: [gemachtigde].

1.De procedure

1.1.
IMDS heeft een (voorwaardelijk) verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Dit verzoek is binnengekomen bij de griffie op 26 oktober 2023. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. Dit verweerschrift is op 21 november 2023 bij de griffie binnengekomen. Partijen hebben (nadien) aanvullende producties toegezonden.
1.2.
Op 29 november 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aan de zijde van IMDS zijn [statutair-directeur] (statutair-directeur) en [medewerker personeelszaken] (personeelszaken) verschenen, bijgestaan door mr. P.H.F. Yspeert. [verweerder] is verschenen, bijgestaan door de heer [gemachtigde]. Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht, deels aan de hand van ingebrachte spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
IMDS is een internationaal georiënteerd bedrijf dat zich richt op het ontwikkelen en produceren van innovatieve medische hulpmiddelen om verstoppingen rond het hart te verhelpen.
2.2.
Begin 2023 is bij IMDS de functie Manager Finance & Control ontstaan en heeft zij Hunter/Select werving & selectie ingeschakeld om hiervoor een geschikte kandidaat te vinden. Een van de functie-eisen is een afgeronde hbo- of wo-opleiding in een financiële richting.
2.3.
[verweerder] heeft gesolliciteerd op die functie en daarbij heeft zij haar curriculum vitae (cv) verstrekt. Onder het kopje opleiding in het cv staat voor zover van belang het volgende:
"(…)
Jaar Opleiding/cursus Diploma
2018 - heden HBO Finance en Control -
Met een tussenstop van bijna 3 jaar vanwege zwangerschap en opvoeding, nu in afrondende fase van mijn scriptie.
2013 - 2015 HBO AD/Bedrijfseconomie Ja
(…)"
2.4.
Op 7 april 2023 heeft er een sollicitatiegesprek plaatsgevonden tussen [verweerder], de heer [werknemer 1] (hierna: [werknemer 1]) en de heer [werknemer 2], beiden werkzaam bij IMDS. Op 13 april 2023 heeft [verweerder] vervolggesprekken gevoerd met medewerkers van IMDS en op 14 april 2023 heeft IMDS [verweerder] een voorstel gedaan.
2.5.
Partijen hebben overeenstemming bereikt en de arbeidsovereenkomst is van de zijde van IMDS op 20 april 2023 en van de zijde van [verweerder] op 24 april 2023 ondertekend. [verweerder] is vervolgens per 1 juni 2023 voor vier dagen (80%) per week bij IMDS in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. Het maandloon van [verweerder] betreft laatstelijk een (bruto)bedrag van € 6.375,00 op basis van 40 uren per week, onverminderd wettelijke of periodieke verhogingen. Afgesproken is ook dat [verweerder] een dag(deel) vanwege het moederschap thuis mocht werken.
2.6.
Bij e-mails van 14 augustus 2023, 14 september 2023 en 28 september 2023 is [verweerder] gevraagd naar een scan van haar diploma’s.
2.7.
Medio augustus 2023 heeft er gesprek plaatsgevonden tussen [werknemer 1] en [verweerder] waarbij [werknemer 1] heeft aangegeven dat andere collega’s hadden geklaagd over de “flexibele werktijden” van [verweerder] en voorts heeft aangegeven [verweerder] in de gaten te zullen gaan houden. [verweerder] heeft aangegeven dat als de afspraken omtrent flexibel werken niet worden nagekomen er blijkbaar geen match is.
2.8.
Op 5 oktober 2023 heeft een gesprek tussen [verweerder] en [werknemer 1] plaatsgevonden, waarin partijen uiteindelijk tot de conclusie zijn gekomen dat er tussen hen geen 'match’ bestaat.
2.9.
Op 9 oktober 2023 heeft een (vervolg)gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en [werknemer 1], waarbij aan [verweerder] is gevraagd haar diploma AD/Bedrijfseconomie (hierna: bedrijfseconomie) en bewijstukken met betrekking tot de opleiding HBO Finance en Control (thuis) op te halen. [verweerder] heeft vervolgens haar propedeusediploma van de hbo-studie bedrijfseconomie laten zien en op haar telefoon getoond dat zij ongeveer over de helft van de benodigde punten beschikt voor de hbo-studie Finance & Control.
2.10.
De gemachtigden van partijen hebben nadien tevergeefs getracht om tot een vergelijk te komen met betrekking tot het beëindigen van de arbeidsrelatie.
2.11.
Bij brief van 24 oktober 2023 heeft (de gemachtigde van) IMDS het volgende geschreven aan [verweerder]:
"(…)
Verwijzend naar de correspondentie die ik reeds met u en met uw gemachtigde [gemachtigde] voerde, stel ik namens mijn cliënte / uw werkgeefster (…) vast, dat u in uw curriculum vitae c.q. de sollicitatieprocedure opzettelijk onjuiste mededelingen hebt gedaan en cliënte zodoende hebt bewogen de arbeidsovereenkomst d.d. 20 april 2023 te sluiten. Die arbeidsovereenkomst is derhalve door bedrog uwerzijds tot stand gekomen en wordt mitsdien bij deze namens mijn cliënte buitengerechtelijk vernietigd.(…)".
2.12.
IMDS is uiteindelijk deze procedure begonnen.

3.Het (tegen)verzoek en het verweer

het voorwaardelijk verzoek van IMDS
3.1.
IMDS verzoekt - zakelijk weergegeven - bij beschikking, voorwaardelijk (voor het geval de arbeidsovereenkomst nog niet is geëindigd) ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst zonder daarbij rekening te houden met de opzegtermijn, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2.
[verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
het tegenverzoek van [verweerder]
3.3.
[verweerder] verzoekt - zakelijk weergegeven - bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, (primair) een verklaring voor recht dat IMDS de arbeidsovereenkomst tussen partijen ten onrechte buitengerechtelijk heeft vernietigd en [verweerder] dientengevolge onverkort aanspraak heeft op loon, veroordeling van IMDS tot betaling van een bedrag van € 5.100,00 aan (bruto)maandloon over de maanden oktober 2023 en november 2023, veroordeling van IMDS tot betaling van een bedrag van € 5.100,00 aan (bruto)maandloon vanaf 1 december 2023, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente voor zover niet tijdig is betaald, veroordeling van IMDS tot betaling van het achterstallige loon binnen vijf dagen na deze beschikking, veroordeling van [verweerder] om binnen vijf dagen na betekening van deze beschikking deugdelijke bruto/netto loonstroken te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom, (subsidiair) te bepalen dat bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen rekening wordt gehouden met de opzegtermijn, veroordeling van IMDS tot betaling van een bedrag van € 5.100,00 aan (bruto)maandloon over de maanden oktober 2023 en november 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente voor zover niet tijdig is betaald, veroordeling van IMDS tot betaling van een vergoeding gelijk aan het loon dat [verweerder] zou hebben verdiend gedurende de resterende duur van de arbeidsovereenkomst, dan wel een billijke vergoeding van € 30.600,00, veroordeling van IMDS tot het opmaken van een deugdelijke eindafrekening binnen veertien dagen na einde dienstverband, veroordeling van IMDS tot betaling van de wettelijke transitievergoeding vermeerderd met 50%,
(primair en subsidiair) het een en ander vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten en de (proces)kosten.
3.4.
IMDS voert verweer en concludeer tot niet-ontvankelijkverklaring, dan wel afwijzing van het tegenverzoek van [verweerder].

4.De beoordeling

4.1.
IMDS heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden voor zover deze nog bestaat. De zaak spitst zich verder met name toe op de vraag of aan [verweerder] een transitievergoeding moet worden toegekend.
connextiteit
4.2.
Ter discussie staat of de verklaring voor recht (in het tegenverzoek) ten aanzien van de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst thuishoort in deze verzoekschriftprocedure. Op grond van artikel 7:686a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen vorderingen die verband houden met het beëindigingsverzoek van de arbeidsovereenkomst worden ingediend met een verzoekschrift. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het om alle mogelijke vorderingen gaat die bij het einde van de arbeidsovereenkomst kunnen worden ingediend. [1] Deze ruime toepassing geldt ook voor tegenverzoeken. Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval sprake van voldoende verband met het beëindigingsverzoek. Het beëindigingsverzoek is grotendeels gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden als de ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging en daarmee bestaat er een voldoende directe relatie met de door IMDS bij verzoekschrift nagestreefde (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat naast de grote mate van samenhang ook praktische en proceseconomische redenen meewegen in een gezamenlijke behandeling. Dit betekent dat de kantonrechter het tegenverzoek, zoals geformuleerd onder sub C., zal behandelen.
buitengerechtelijke vernietiging
4.3.
IMDS is van mening dat de arbeidsovereenkomst door de brief van 24 oktober 2023 buitengerechtelijk is vernietigd vanwege bedrog aan de zijde van [verweerder]. [verweerder] is het hier niet mee eens.
4.4.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling hiervan voorop dat de wilsgebrekenregeling uit het algemeen vermogensrecht ook toegepast kan worden in het arbeidsrecht. [2]
4.5.
IMDS verwijt [verweerder] in essentie dat zij tijdens de sollicitatieprocedure aan IMDS of (haar recruiter) Hunter Select niets over het ontbreken van haar diploma voor de opleiding bedrijfseconomie heeft gezegd, maar het juist heeft doen voorkomen dat zij over een diploma beschikt gelet op haar cv en dat zij ten onrechte de indruk heeft gewekt dat zij in de afrondende fase van haar studie HBO Finance & Control zit. Als [verweerder] dit wel had gezegd, dan had Hunter Select haar niet voorgedragen als kandidaat bij IMDS, aldus IMDS. Daarbij komt dat [verweerder] ook op LinkedIn heeft aangegeven dat zij ten tijde van haar sollicitatie over een afgeronde hbo-opleiding beschikte met bijbehorend diploma. Hierdoor heeft [verweerder] IMDS misleid en is sprake van bedrog op grond waarvan de arbeidsovereenkomst buitengerechtelijk is vernietigd.
4.6.
[verweerder] betwist de door IMDS aan haar adres gemaakte verwijten. [verweerder] heeft aangevoerd dat zij aan alle vereisten heeft voldaan van de opleiding bedrijfseconomie om een diploma te krijgen, maar dat zij het diploma door omstandigheden simpelweg niet heeft verkregen. In dit kader is door [verweerder] verwezen naar de e-mail van haar afstudeerbegeleider [afstudeerbegeleider] van 13 juli 2017 waarin staat:
“Dag [verweerder], Het onderzoeksrapport is na rijp beraad goedgekeurd. Ik verzoek je het onderzoeksdossier compleet op te sturen om het verder administratief af te handelen. (…) Mijn insteek is dat wij dit alles voor het begin van het nieuwe collegejaar hebben afgerond zodat je je niet opnieuw hoeft in te schrijven. (…)”. Omdat [afstudeerbegeleider] destijds onverwachts is komen te overlijden, is het niet tot een definitieve afronding gekomen, terwijl [verweerder] het onderzoeksdossier wel compleet heeft ingeleverd, aldus [verweerder]. Volgens [verweerder] heeft de onderwijsinstelling vervolgens aangegeven dat zij zich voor haar diplomering opnieuw moest inschrijven voor het volgende collegejaar. Aangezien [verweerder] aan een nieuwe opleiding wilde beginnen en zij zich destijds vanwege financiële redenen niet voor twee opleidingen tegelijk kon inschrijven, heeft zij er naar eigen zeggen uiteindelijk voor gekozen het verkrijgen van het diploma op de lange baan te schuiven, met als gevolg dat zij het diploma voor de opleiding bedrijfseconomie nog niet heeft. [verweerder] heeft dit verder onderbouwd door het overleggen van mailcorrespondentie tussen haar en de onderwijsinstelling (NHL) en een “verklaring behaalde resultaten” gedateerd 19 oktober 2023. [verweerder] heeft ter zitting bovendien nog verklaard dat het slechts een kwestie van tijd is voordat zij haar diploma voor de opleiding bedrijfseconomie heeft. [verweerder] heeft verder aangevoerd dat zij tijdens de sollicitatieprocedure heeft aangegeven dat zij de opleiding bedrijfseconomie wel heeft afgerond maar niet over een diploma beschikt. Ook betwist zij dat zij hierover na indiensttreding niet transparant is geweest. Met het aangeven op haar cv dat zij wel over een diploma beschikt, heeft [verweerder] achteraf gezien te lichtvaardig gehandeld. [verweerder] heeft ten slotte nog aangevoerd dat zij zich wel degelijk in de afrondende fase van de opleiding HBO Finance & Control bevindt. Zij verwijst daartoe naar een verklaring gedateerd 17 november 2023 van de heer [coördinator], Coördinator Opleiding Finance & Control Deeltijd Hanzehogeschool Groningen, waarin staat:
“(…) Op dit moment heeft 99 van de 180 EC op haar studieoverzicht staat. Daarnaast heeft zij vrijstelling aangevraagd voor het studieonderdeel stage (30 EC). Wij verwachten over dit verzoek binnenkort uitsluitsel van de Examencommissie te krijgen. [verweerder] is dit collegejaar bezig met het behalen van de laatst openstaande studieonderdelen, waaronder het afstudeerproject (30 EC). (…)”.
4.7.
Van bedrog is sprake wanneer een werknemer een werkgever ertoe beweegt een arbeidsovereenkomst te sluiten door een opzettelijk gedane onjuiste mededeling. Vast staat dat [verweerder] niet over een diploma van de opleiding bedrijfseconomie beschikt, terwijl dit wel op haar cv staat die zij ten behoeve van de sollicatieprocedure heeft overgelegd. De vraag is evenwel of hiermee in de gegeven omstandigheden sprake is van een opzettelijk onjuiste mededeling met het oogmerk IMDS te misleiden. [verweerder] heeft toegelicht dat zij de opleiding bedrijfseconomie geheel heeft afgerond, mede aan de hand van stukken, en dat zij daarmee aan de functie-eisen voldeed. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] voldoende aangetoond dat het verkrijgen van het diploma alleen nog een (afrondende) formaliteit betreft. Dat [verweerder] dit niet zo op haar cv heeft gezet, maar heeft vermeld dat zij een diploma heeft, is op zijn zachtst gezegd slordig en onzorgvuldig, maar dat [verweerder] hiermee willens en wetens IDMS heeft willen misleiden, is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan. Of [verweerder] hiervan melding heeft gemaakt in de sollicitatieprocedure hoeft gelet hierop geen nadere bespreking. Verder is naar het oordeel van de kantonrechter ook niet komen vast te staan dat [verweerder] IDMS willens en wetens onjuist heeft geïnformeerd over haar voortgang bij de opleiding HBO Finance & Control, door te vermelden dat zij zich in de afrondende fase van haar scriptie bevindt. Uit de door [verweerder] overgelegde mail van de Hanzehogeschool kan worden afgeleid dat zij zich naar het zich laat aanzien in de eindfase van haar studie bevindt. Ook hier geldt dat [verweerder] het op haar cv mooier heeft doen voorkomen dan het in werkelijkheid is, maar ook hier is niet komen vast te staan dat zij dit heeft gedaan met het oogmerk IDMS te misleiden. Het is niet ongebruikelijk dat in een sollicitatieprocedure zaken zo gunstig mogelijk worden gepresenteerd, maar dat wil nog niet zeggen dat sprake is van misleiding. Ook is niet gebleken dat de mededelingen in kwestie van [verweerder] in haar cv IDMS hebben bewogen tot het aangaan de arbeidsovereenkomst. Ter zitting is door [werknemer 1] aangegeven dat een combinatie van factoren en de presentatie van [verweerder] in het gesprek de doorslag heeft gegeven en dat het niet hebben van het diploma niet de reden is dat IDMS niet met [verweerder] verder wil. Dit betekent dat geen sprake is van bedrog, zodat de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst geen stand houdt en de arbeidsovereenkomst nog bestaat. De gevorderde verklaring voor recht zoals verzocht onder
C.van het zelfstandig tegenverzoek is dan ook toewijsbaar.
Het (voorwaardelijk) tegenverzoek
ontbinding arbeidsovereenkomst
4.8.
In deze procedure ligt verder de vraag voor of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.9.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daarvoor een redelijke grond is zoals bepaald in artikel 7:669 lid 3 BW. Voor ontbinding is ook vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW). IMDS heeft haar (voorwaardelijk) verzoek primair gegrond op (ernstig) verwijtbaar gedrag, subsidiair op een verstoorde arbeidsverhouding en meer subsidiair op een combinatie van de voornoemde twee gronden. [verweerder] is het hier niet mee eens.
verwijtbaar handelen
4.10.
IMDS heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden vanwege verwijtbaar handelen door [verweerder] (artikel 7:669 lid 3 sub e BW). Volgens IMDS heeft [verweerder] willens en wetens valsheid in geschrifte gepleegd c.q. gelogen over haar hbo-opleiding(en). Voor de opleiding bedrijfseconomie heeft zij geen diploma en voor haar opleiding Finance & Control bevindt zij zich niet in de afrondende fase van haar scriptie. Bovendien heeft [verweerder] steeds minder uren gewerkt dan overeengekomen.
4.11.
[verweerder] betwist de uiteenzetting van IMDS en voert - kort gezegd - aan dat zij heeft aangegeven dat zij de opleiding bedrijfseconomie wel had afgerond maar geen diploma had verkregen en dat zij wel degelijk alle overeengekomen uren heeft gemaakt, waarvan een deel (thuis) op haar eigen computer met gebruik van geprint (werk)materiaal. [verweerder] betwist dat zij wist dat zij niet op haar eigen computer mocht werken en (werk)materiaal mee naar huis mocht nemen.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake van het willens en wetens door [verweerder] doen van onjuiste mededelingen, gelet op hetgeen hierover reeds is overwogen met betrekking tot de buitengerechtelijke vernietiging (zie rov. 4.7.). Van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] is dan ook geen sprake. Dat [verweerder] zoals haar ter zitting ook door de kantonrechter is voorgehouden, niet duidelijk en onvolledig is geweest over haar diploma en de stand van zaken bij de opleiding HBO Finance & Control, valt [verweerder] aan te rekenen en dit had zij (ook naar eigen zeggen ter zitting) zonder meer anders moeten doen. In zoverre is sprake van verwijtbaarheid, maar niet zodanige verwijtbaarheid dat op grond daarvan geen instandhouding van de arbeidsovereenkomst kan worden verlangd.
4.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter is verder niet komen vast te staan dat [verweerder] de door IMDS gestelde uren niet heeft gewerkt. IMDS heeft weliswaar gesteld dat zij (in haar informatiesysteem) heeft vastgesteld dat [verweerder] niet alle overeengekomen uren op haar werkcomputer ingelogd is geweest, maar hiervoor heeft [verweerder] een verklaring gegeven, namelijk dat zij deels (thuis) op haar eigen computer heeft gewerkt met geprint (werk)materiaal. Daarbij komt dat [verweerder] uitdrukkelijk heeft betwist dat zij telkens te laat op het werk kwam en te vroeg naar huis ging. Genoemde stellingen van IMDS, die zij niet nader heeft onderbouwd, zijn gelet op deze betwisting niet komen vast te staan. Ook de verweten gedraging van het tegen afspraken in werken op een eigen computer en het meenemen van (werk)materiaal is, mede in het licht van de uitvoerige betwisting daarvan door [verweerder] en het gebrek aan onderbouwing niet komen vast te staan.
4.14.
De kantonrechter zal het (primaire) beroep op (ernstig) verwijtbaar handelen dan ook afwijzen.
verstoorde arbeidsverhouding
4.15.
IMDS heeft het ontbindingsverzoek verder (subsidiair) gegrond op een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g BW). Voor een verstoorde arbeidsverhouding is niet vereist dat sprake is van enige mate van verwijtbaarheid van de zijde van de werknemer. De omstandigheid dat de werkgever van het ontstaan of voortbestaan van de verstoring in de arbeidsverhouding een verwijt kan worden gemaakt, staat op zichzelf evenmin aan ontbinding in de weg. Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, kan de mate waarin de verstoorde arbeidsverhouding aan een partij (of aan beide partijen) verwijtbaar is, wel gewicht in de schaal leggen, maar die omstandigheid behoeft op zichzelf niet doorslaggevend te zijn. [3]
4.16.
Het is de kantonrechter ter zitting duidelijk gebleken dat de verstandhouding tussen partijen ernstig en duurzaam verstoord is geraakt. Tussen partijen staat namelijk niet ter discussie dat tussen hen (zoals zij het zelf bestempelen) sprake is van een mismatch en dat zij niet meer met elkaar verder kunnen, ook al geven zij daarvoor allebei een andere reden. Volgens IMDS komt dit onder andere omdat [verweerder] niet capabel genoeg is gebleken en niet zoveel uren heeft gewerkt als zou moeten en volgens [verweerder] is de mismatch ontstaan door onenigheid tussen partijen over de gemaakte afspraken met betrekking tot (flexibel) thuiswerken door [verweerder]. Duidelijk is dat er over en weer een groot gevoel van wantrouwen is ontstaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is de verstoring van de verstandhouding versterkt door de gesprekken die partijen in oktober 2023 hebben gevoerd. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat elk perspectief op een zinvolle voortzetting van de arbeidsovereenkomst ontbreekt. Daarmee is de noodzaak voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst gegeven. Zoals door partijen zelf ook ter zitting is onderkend, is de kantonrechter tegen deze achtergrond van oordeel dat herplaatsing van [verweerder] niet in de rede ligt. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is van een concrete herplaatsingsmogelijkheid.
4.17.
Dit betekent dat de kantonrechter het (subsidiaire) ontbindingsverzoek op de g-grond zal toewijzen, zodat de arbeidsovereenkomst op grond daarvan zal worden ontbonden.
einddatum
4.18.
Op grond van artikel 7:671b lid 9 sub a BW geldt als hoofdregel dat de arbeidsovereenkomst bij een ontbinding door de kantonrechter op de eerdergenoemde g-grond eindigt op de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd onder aftrek van de tijd die de procedure heeft gekost, met dien verstande dat ten minste een maand resteert. Als er sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, zo is in dat artikel bepaald, dan geldt de aftrek van de proceduretijd niet. In lid 9 sub b van dat artikel is bepaald dat de arbeidsovereenkomst bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer tegen een eerdere datum kan worden ontbonden. Van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde [verweerder] is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Ook aan de zijde van IMDS is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen (zie rov. 4.25), zodat voor wat betreft de ontbindingsdatum de hiervoor genoemde hoofdregel geldt.
4.19.
In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsovereenkomst tussentijds kan worden opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. Dit betekent dat de einddatum van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 februari 2024.
proceskosten
4.20.
De kantonrechter zal in het verzoek bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
de tegenverzoeken
verklaring voor recht (sub C.)
4.21.
De (primaire) gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar en zal worden toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
4.22.
Omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden zal de kantonrechter de subsidiaire verzoeken van [verweerder] beoordelen. Dat bij het bepalen van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rekening wordt gehouden met de opzegtermijn zoals verzocht onder sub
K.volgt uit rov. 4.18 en 4.19.
loonvorderingen (sub L., M. en O.)
4.23.
Aangezien de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 februari 2024, zal het (subsidiair) door [verweerder] gevorderde loon over de maanden oktober en november 2023 worden toegewezen. Over de achterstallige maanden oktober en november 2023 zal ook de gevorderde wettelijke verhoging worden toegewezen, omdat IMDS niet tijdig aan haar loonbetalingsverplichting heeft voldaan. De kantonrechter zal de wettelijke verhoging evenwel gelet op de omstandigheden van het geval matigen tot 20%. De (daarover) gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar. De gevorderde vakantietoeslag zal worden afgewezen, nu IMDS onweersproken heeft gesteld dat die eerst bij de eindafrekening aan de orde komt. Uitbetaling van de vakantietoeslag ligt in dit geval ook besloten in het verzoek onder O., welk verzoek ook zal worden toegewezen.
Transitievergoeding (sub Q.)
4.24.
De arbeidsovereenkomst wordt op verzoek van IMDS ontbonden zonder dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW, zodat [verweerder] op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a BW recht heeft op een transitievergoeding. De hoogte van de transitievergoeding wordt in beginsel bepaald door de hoogte van het loon per maand en het arbeidsverleden ingevolge artikel 7:673 lid 2 BW. Niet ter discussie staat dat [verweerder] (laatstelijk) een brutosalaris van € 5.100,00 per maand heeft verdiend. Uitgaande daarvan en met inachtneming van de datum van indiensttreding en de voornoemde einddatum van de arbeidsovereenkomst, bedraagt de hoogte van de transitievergoeding € 1.133,33 bruto. De verzochte verhoging van de transitievergoeding met 50% zal worden afgewezen. Dat kan gelet op artikel 7:671b lid 8 BW alleen aan de orde zijn bij ontbinding op grond van artikel 7:669 lid 3 onder i BW en dat is hier niet het geval.
(billijke) vergoeding (sub N.)
4.25.
[verweerder] maakt aanspraak op een vergoeding gelijk aan het salaris dat zij zou hebben verdiend gedurende de resterende duur van de arbeidsovereenkomst tot 31 mei 2024. [verweerder] heeft hier blijkbaar het oog op artikel 7:671b lid 10 BW, maar dat artikel is niet aan de orde omdat – zoals ter zitting ook is aangegeven – sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die tussentijds kan worden opgezegd. Verder wordt door [verweerder] aanspraak gemaakt op een billijke vergoeding, waarbij een beroep wordt gedaan op artikel 7:681 BW. Zoals ter zitting ook is vastgesteld is dit artikel niet aan de orde. Ter zitting is vervolgens aangegeven dat door [verweerder] de stelling wordt betrokken dat IMDS ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Zoals ter zitting al door de kantonrechter is aangegeven is het gestelde ernstig verwijtbaar handelen van IMDS niet nader onderbouwd of toegelicht, zodat het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding wordt afgewezen.
buitengerechtelijke incassokosten (sub P.)
4.26.
De door [verweerder] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen eveneens worden afgewezen. IMDS heeft namelijk in haar spreekaantekeningen onweersproken uiteengezet dat [verweerder] pas twee dagen voor het indienen van haar verweerschrift een incassobrief naar IMDS heeft gestuurd. Met IMDS is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten daarom niet de dubbele redelijkheidstoets doorstaan.
proceskosten
4.27.
De kantonrechter zal ook in het tegenverzoek bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het (voorwaardelijk)verzoek
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2024;
de tegenverzoeken
5.2.
verklaart voor recht dat IMDS de arbeidsovereenkomst tussen partijen ten onrechte buitengerechtelijk heeft vernietigd, waardoor aan deze vernietiging geen werking toekomt en [verweerder] dientengevolge onverkort aanspraak heeft op loon tot 1 februari 2024;
5.3.
veroordeelt IMDS tot betaling van het aan [verweerder] toekomende salaris over oktober en november 2023 van € 5.100,00 bruto, vermeerderd met alle emolumenten, vermeerderd met de wettelijke verhoging met een maximum van 20% ingevolge artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW over het loon en de wettelijke verhoging vanaf de opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt IMDS tot het opmaken van een deugdelijke eindafrekening binnen veertien dagen na einde dienstverband met daarin opgenomen het brutosalaris over de opzegtermijn vermeerderd met het (naar rato) opgebouwde vakantiegeld, verlofdagen en eindejaarsuitkering;
5.5.
veroordeelt IMDS om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 1.133,33 bruto;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het verzoek en de tegenverzoeken
5.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.
48315

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 37-38.
2.Hoge Raad 7 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:213.
3.Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:220.