ECLI:NL:RBNNE:2023:5481

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
22/2485
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving zendmast in Waskemeer

In deze zaak hebben 16 eisers beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving tegen de realisatie van een zendmast aan de Leidijk 1a in Waskemeer. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf had op 15 december 2021 een handhavingsverzoek gedeeltelijk toegewezen, maar het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 12 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers 1 en 2 hun bezwaren hebben toegelicht. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eisers 3 tot en met 16 niet-ontvankelijk is, omdat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van het college. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college het bezwaar van eiser 2 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser 2 als belanghebbende moet worden aangemerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het het bezwaar van eiser 2 betreft, maar laat het besluit van het college om niet verdergaand te handhaven in stand. De rechtbank oordeelt dat er geen overtreding is, omdat de zendmast is gebouwd conform de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank wijst het college aan om de gemaakte reiskosten van eiser 1 te vergoeden en het griffierecht aan eisers 1 en 2 te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2485

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Waskemeer, eiser 1

[eiser], uit Waskemeer, eiser 2
[eiser], uit Waskemeer, eiseres 3
[eiser], uit Bakkeveen, eiser 4
[eiser], uit Waskemeer, eiser 5
[eiser], uit Bakkeveen, eiser 6
[eiser], uit Bakkeveen, eiser 7
[eiser], uit Bakkeveen, eiseres 8
[eiser], uit Waskemeer, eiser 9
[eiser], uit Waskemeer, eisers 10,
[eiser], uit Bakkeveen, eiser 11
[eiser], uit Bakkeveen, eiser 12
[eiser], uit Waskemeer, eiser 13
[eiser], uit Waskemeer, eiser 14
[eiser], uit Waskemeer, eiseres 15
[eiser], uit Waskemeer, eiseres 16
(hierna gezamenlijk te noemen: eisers)
(gemachtigde: H. Lijzenga),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf, het college
(gemachtigde: mr. P. Stevens).
Als
derde-partijneemt aan de zaak deel:
Shere Masten B.V.uit Utrecht (derde-partij)
(gemachtigde: mr. E.J.W. van Coolwijk).

Inleiding

1. Het gaat in deze zaak om het beroep van 16 eisers naar aanleiding van de besluitvorming van het college op het verzoek van eiser 1 om handhavend op te treden tegen de realisatie van een zendmast aan de Leidijk 1a in Waskemeer.
1.1.
Met het besluit van 15 december 2021 heeft het college het handhavingsverzoek gedeeltelijk toegewezen. Het college heeft daarbij aan derde-partij een last onder dwangsom opgelegd.
1.2.
Het college heeft op 24 mei 2022 beslist het besluit van 15 december 2021 in stand te laten onder aanvulling van de motivering. Het college heeft op dezelfde dag beslist dat het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk is. De rechtbank vat deze beslissingen gezamenlijk op als het thans in beroep bestreden besluit.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser 1, voor zichzelf en mede als gemachtigde van eisers 2 tot en met 16, vergezeld van eisers 13 en 16, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 18 maart 2018 heeft de derde-partij een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een telecommast, op het perceel naast het adres Leidijk 1a te Waskemeer.
2.1.
Het college heeft bij besluit van 15 mei 2018 een omgevingsvergunning verleend voor een antennemast van 36 meter hoog.
2.2.
Over de vergunningverlening heeft een beroepszaak gelopen bij de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank heeft het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor de telecommast in de uitspraak van 23 juli 2019 ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBNNE:2019:3314).
2.3.
Op 23 augustus 2021 heeft eiser 1 een verzoek om handhaving ingediend dat hij heeft aangevuld op 31 augustus 2021.
2.4.
Het college heeft in het besluit van 15 december 2021 aan derde-partij een last onder dwangsom opgelegd. Volgens het college is gebleken dat de zendmast 39 meter hoog is, terwijl de vergunde hoogte 36 meter bedraagt. Het college heeft de derde-partij gelast om de antennemast terug te brengen naar de vergunde hoogte. Het college heeft eiser 1 in kennis gesteld dat het verzoek om handhaving is toegewezen.
2.5.
Eisers 1 en 2 hebben een bezwaarschrift ingediend (met dagtekening 6 januari 2022 en 10 januari 2022). Zij hebben op 4 april 2022 een aanvulling ingediend. Daarbij hebben zij ook een handtekeningenlijst ingediend, met daarop de adressen en handtekeningen van eisers 5 tot en met 16.
2.6.
Op 2 mei 2022 heeft de bezwaaradviescommissie een advies uitgebracht aan het college. De commissie heeft geadviseerd om het besluit van 15 december 2021 nader te motiveren. De commissie heeft verder geadviseerd het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk te verklaren. Hierna heeft het college het onder 1.2 genoemde bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Voordat de rechtbank overgaat tot een inhoudelijk beoordeling van het bestreden besluit, beoordeelt de rechtbank eerst de ontvankelijkheid van het beroep van de eisers 3-16. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van deze eisers niet-ontvankelijk is. De rechtbank licht dat hierna verder toe onder 4.
3.1.
De rechtbank gaat daarna in op de niet-ontvankelijkverklaring van eiser 2. Het daartegen gerichte beroep slaagt. De rechtbank licht dat verder toe onder 5.
3.2.
De rechtbank behandelt onder 6 en 7 het beroep tegen het bestreden besluit voor zover het college heeft geoordeeld dat er geen grond was om verdergaand te handhaven dan is gedaan met het (primaire) besluit van 15 december 2021. Hierbij beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers (formeel eiser 1 en 2) inhoudelijk. De rechtbank komt tot het oordeel dat het inhoudelijke beroep niet slaagt en dat het college terecht heeft afgezien van (verdergaand) handhavend optreden.
Zijn de beroepen van eisers 3 tot en met 16 ontvankelijk?
4. Het college stelt zich in het verweer op het standpunt dat het beroep van eisers 3-16 niet-ontvankelijk is. Het college voert aan dat eisers 3 tot en met 16 niet zelf bezwaar hebben gemaakt en als ondersteuning van de bezwaarmakers (eisers 1 en 2) zijn beschouwd en niet als indieners van een bezwaarschrift. Om die reden zijn zij ook geen geadresseerden van het thans in beroep bestreden besluit. Het college beschouwt eisers 3 tot en met 16 ook niet als belanghebbenden.
4.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eisers 3 tot en met 16 niet-ontvankelijk is. De rechtbank volgt het college niet dat deze eisers geen belanghebbenden zijn. Echter, ook voor belanghebbenden geldt dat zij alleen een ontvankelijk beroep kunnen instellen indien zij eerst ook bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van het college van 15 december 2021. Dat volgt uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
Eisers 1 en 2 hebben op 10 januari 2022 een inhoudelijk bezwaarschrift ingediend. Geen van de eisers 3 tot en met 16 hebben dit bezwaarschrift (mede)ondertekend. Hun namen zijn daarin ook niet vermeld. Op 6 april 2022 heeft het college een aanvulling op het bezwaar ontvangen. Deze aanvulling is gedateerd op 4 april 2022 en bevat een kopie van een handtekeningenlijst behorende bij een bezwaarschrift dat gericht is tegen het plaatsen van een zendmast. Hierop staan wel de namen van eisers 5 tot en met 16. Het college heeft deze handtekeningenlijst niet opgevat als een bezwaarschrift namens eisers 5 tot en met 16 en heeft met het bestreden besluit daarop daarom ook niet beslist. De rechtbank kan dat in dit geval volgen gelet op de wijze van indienen van de handtekeningenlijst en het moment van indienen daarvan, ruim buiten de bezwaartermijn.
4.3.
In aanvulling op voorgaande overweegt de rechtbank dat zij heeft vastgesteld dat eiser 1 geen machtiging van eiser 9 heeft overgelegd. Dit is op zitting met eiser 1 besproken. Eiser 1 heeft aangegeven er mee in te kunnen stemmen dat het beroep van eiser 9 om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Heeft het college het bezwaar van eiser 2 terecht niet-ontvankelijk geacht?
5. Het college heeft het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk verklaard. Het college is daartoe overgegaan omdat eiser 2 niet zelf ook het verzoek om handhaving heeft ingediend. Eisers voeren aan dat het college hier ten onrechte toe is overgegaan en dat eiser 2 als belanghebbende moet worden aangemerkt en een ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend.
5.1.
Het college heeft allereerst aangevoerd dat tegen het niet-ontvankelijk verklaren van eiser 2 geen beroep is ingesteld. De rechtbank volgt dat niet en vat het beroep van eisers, gelet op de passage in het beroepschrift over belanghebbendheid, zo op dat deze mede tegen de niet-ontvankelijkverklaring van eiser 2 is gericht.
5.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat dit onderdeel van het beroep slaagt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat de omstandigheid dat geen handhavingsverzoek is ingediend door degene die bezwaar of beroep heeft ingesteld op zichzelf niet meebrengt dat deze niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een besluit over het al dan niet toepassen van handhavingsmaatregelen, aangezien een dergelijk besluit niet slechts op verzoek maar ook ambtshalve door het bevoegd gezag kan worden genomen. Een andere opvatting zou uit een oogpunt van effectieve geschilbeslechting tot het onaantrekkelijke gevolg leiden dat eiser alsnog een verzoek om handhaving zou kunnen doen, waarna na een bezwaarprocedure materieel hetzelfde geschil in een aparte procedure aan de bestuursrechter zou kunnen worden voorgelegd. [1]
5.3.
De rechtbank acht eiser 2 belanghebbende bij het besluit op het verzoek van eiser 1 om handhaving. Eiser 2 woont direct naast het perceel waar het bouwwerk zich bevindt en waar het verzoek om handhaving op is gericht. [2] Dit betekent dat eiser 2, als niet-indiener van een verzoek om handhaving, in dit geval ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt en dat het college zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep over de ontvankelijkheid van eiser 2 is gegrond. Dat betekent dat het college het bezwaar van eiser 2 inhoudelijk had moeten beoordelen. Dat heeft het college ten onrechte niet gedaan.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat het college wel het bezwaar van eiser 1 inhoudelijk heeft beoordeeld. Dat is gebeurd op grond van gezamenlijk ingediende en gelijkluidende bezwaargronden van eiser 1 en 2. Tegen het resultaat van die heroverweging hebben eisers beroep ingesteld. Onder 6 en 7 beoordeelt de rechtbank de daartegen ingediende beroepsgronden. Onder 9 en 10 geeft de rechtbank aan wat haar conclusies zijn en wat daarvan de gevolgen zijn.
Is het college bevoegd te handhaven?
6. Eisers voeren aan dat de geplaatste mast niet in overeenstemming is met de overwegingen uit de onder 2.2 genoemde uitspraak van de rechtbank over de omgevingsvergunning voor de zendmast. Zij stellen dat de rechtbank in die uitspraak heeft overwogen dat de vergunde zendmast weliswaar hoger was dan de voordien aanwezige zendmast, maar dat er verder zeer weinig verschil was met die oude zendmast. Volgens eisers is de nieuwe zendmast, anders dan de rechtbank heeft overwogen, veel hoger en is de omvang ook groter. Zoals de mast er nu staat, voldoet deze niet aan de uitspraak van de rechtbank. Eisers vinden dat het college ten onrechte niet heeft besloten dat de zendmast in overeenstemming met de overwegingen van rechtbank gebracht moet worden.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank licht dat hierna toe.
6.2.
De rechtbank overweegt dat het college alleen bevoegd is (met een last onder dwangsom of bestuursdwang) te handhaven indien sprake is van een overtreding. Een overtreding is een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. [3] Een bouwwerk, zoals de door derde-partij geplaatste zendmast, moet worden gerealiseerd in overeenstemming met de daarvoor verleende omgevingsvergunning. [4] Het college heeft voor de zendmast van de derde-partij op 15 mei 2018 een omgevingsvergunning verleend. Het college is bevoegd handhavend op te treden indien de zendmast is gerealiseerd in afwijking van de daarvoor verleende omgevingsvergunning. Aan de rechtbank ligt daarom ter beoordeling voor of de antennemast is gebouwd conform de vergunning die in 2018 is verleend. Anders dan eisers veronderstellen dient de vraag of sprake is van een overtreding niet te worden beoordeeld aan de hand van de overwegingen van de rechtbank, maar aan de hand van de (inmiddels onherroepelijk) verleende omgevingsvergunning.
6.3.
De vraag of de zendmast te hoog of te groot is gebouwd, zoals door eisers is gesteld, dient te worden beoordeeld aan de hand van de bescheiden die horen bij de verleende omgevingsvergunning en in het bijzonder de daarbij horende bouwtekeningen. Eiser 1 heeft ter zitting toegelicht dat eisers niet bestrijden dat de antennemast conform de bouwtekeningen bij de verleende omgevingsvergunning is gebouwd. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de antennemast is gebouwd in afwijking van de verleende omgevingsvergunning. Dat heeft als gevolg dat er geen sprake is van een overtreding waartegen het college handhavend kan optreden. De verwijzing in het beroepschrift naar de uitspraak van de rechtbank doet daar niet aan af.
Aantasting woon- en leefklimaat?
7. Eisers betogen dat het woon- en leefklimaat van omwonenden onaanvaardbaar wordt aangetast. Daarbij wordt in het bijzonder gewezen op vogeloverlast, visuele hinder en geluidsoverlast.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het door eiser 1 ingediende verzoek om handhaving had geen betrekking op vogeloverlast, visuele hinder en geluidsoverlast. Dit aspect is wel in de bezwaarprocedure genoemd. In het advies van de bezwaarschriftcommissie, dat het college in het bestreden besluit heeft overgenomen, is terecht aangegeven dat de genoemde overlast niet veroorzaakt wordt door de gestelde afwijking van de omgevingsvergunning waar het handhavingsverzoek op zag. De reikwijdte van het handhavingsverzoek kan na het besluit van het college op het handhavingsverzoek niet meer worden uitgebreid. [5] Het college heeft daarom in de thans bestreden besluitvorming geen aanleiding hoeven zien voor handhavend optreden ten aanzien van de vogeloverlast, visuele hinder en geluidsoverlast.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van eisers 3 tot en met 16 is niet-ontvankelijk.
9. Het college heeft het bezwaar van eiser 2 in het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Omdat het bestreden besluit op het punt van de ontvankelijkheid van eiser 2 niet juist is, is het beroep van eisers 1 en 2 gegrond. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen, echter alleen voor zover daarin het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk is verklaard.
9.1.
In het bestreden besluit heeft het college verder ook besloten niet verdergaand te handhaven dan al is gedaan in het besluit van 15 december 2021. De rechtbank heeft ook dat deel van het bestreden besluit beoordeeld (zie hiervoor onder 6 en 7). De rechtbank is daarbij tot het oordeel gekomen dat het college niet tot verdergaande handhaving over hoefde te gaan. Het bestreden besluit is op dat punt rechtmatig. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om dat deel van het bestreden besluit niet te vernietigen, maar in stand te laten.
10. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers 1 en 2 (gezamenlijk) vergoeden. Verder komen de gemaakte reiskosten voor vergoeding in aanmerking. Eisers hebben de rechtbank verzocht om een bedrag van € 26,- toe te kennen. De rechtbank veroordeelt het college tot vergoeding daarvan. Eisers hebben verder geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers 3 tot en met 16 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eisers 1 en 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiser 2 niet-ontvankelijk is verklaard en laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- draagt het college op de door eiser 1 gemaakte reiskosten van € 26,- te vergoeden;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eisers 1 en 2 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:87.
2.Vergelijk ABRvS 20 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2983.
3.Zie artikel 5:1, eerste lid, van de Awb.
4.Dat volgt uit artikel 2.1, eerste lid, onder a en, voor zover wordt afgeweken van het bestemmingsplan, c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:712.