Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, uit Wyns, gezamenlijk: eisers
[vergunninghouders]uit Wyns, vergunninghouders
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen
De rechtbank constateert dat de meest oostelijke helft van het bijgebouw de carport is. De carport is in wezen een overkapping zoals bedoeld in artikel 1 van het bestemmingsplan, zij het dat door de koppeling van de carport met het bijgebouw de overkapping twee wanden heeft gekregen. In artikel 27.2.2, onder c, is voorts bepaald dat voor een overkapping een maximale bouwhoogte van 3,50 geldt. In die zin vormt de afwijking van de in artikel 27.2.2, onder b, toegestane goothoogte een geringe afwijking van het hetgeen op grond van het bestemmingsplan mogelijk zou zijn geweest indien schuur en carport afzonderlijk waren gerealiseerd. Voorts is de rechtbank het met het college eens dat dit artikel ook toestaat dat een bouwhoogte van 6 meter wordt gerealiseerd. Indien de nok van een dergelijk bijgebouw parallel aan de noordelijke perceelsgrens zou worden gerealiseerd dan zou dit visueel tot een aanmerkelijk hogere wand hebben geleid dan nu door verweerder is toegestaan. Ook in die zin is de afwijking van het bestemmingsplan niet heel ingrijpend. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in het licht van deze geringe overschrijding van de goothoogte de ruimtelijke onderbouwing voor die afwijking toereikend heeft gemotiveerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze beroepsgronden van eisers niet kunnen slagen en het college de vergunning terecht heeft verleend.
Het college mag, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. [2]