ECLI:NL:RBNNE:2023:5369

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
LEE 22/4509
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een carport en het gebruik van grond als erf in strijd met de bestemming water

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 december 2023, wordt het beroep van eiseressen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een carport en het tijdelijke gebruik van grond als erf beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel heeft op 26 april 2022 een vergunning verleend, die door eiseressen is bestreden. De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om de vergunning te verlenen op basis van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de vergunning in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank stelt vast dat de bestemming 'water' nooit feitelijk is gerealiseerd en dat de grond altijd als erf in gebruik is geweest. De rechtbank concludeert dat de vergunning voor de carport en de erfafscheiding terecht is verleend, ondanks de bestemming van de grond. Eiseressen hebben onvoldoende bewijs geleverd dat de vergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/4509

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres I] en [eiseres II] , uit Wyns, eiseressen

(gemachtigde: mr. R.C.M. Kamsma),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel, het college
(gemachtigden: mr. F. de Jong, mr. J.H. Jonker en mr. J. Folkerts)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouders]uit Wyns, vergunninghouders
(gemachtigde: mr. P.J. Woudstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een carport en het tijdelijke gebruik als erf met de (tijdelijke) plaatsing van een erfafscheiding bij besluit van 26 april 2022.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 oktober 2022 op het bezwaar van eiseressen is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseressen, de gemachtigde van eiseressen, de gemachtigden van het college, de vergunninghouders en de gemachtigde van vergunninghouders.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor het bouwen van een carport. Tevens beoordeelt de rechtbank de tijdelijke omgevingsvergunning voor het gebruik van een deel van het perceel ten dienste van de woonbestemming en het plaatsen van een erfafscheiding voor de duur van 10 jaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Strijdig gebruik
4. De rechtbank constateert dat vergunninghouders een schutting en een carport willen bouwen dan wel legaliseren.
Op zich gaat het hier om bouwwerken die niet ongewoon zijn op het erf van een woonhuis. Voor de legalisatie/bouw is echter toch een omgevingsvergunning nodig omdat het erf voor een deel de bestemming ‘water’ heeft. Deze bestemming is echter nooit (feitelijk) gerealiseerd en de grond is altijd als erf in gebruik gebleven.
4.1
De rechtbank overweegt dat op de locatie de bestemming ‘Water – 2’ geldt. De regels voor gebruik en bebouwing zijn gegeven in artikel 25 van het bestemmingsplan Aldtsjerk, Wyns en Bartlehiem 2011 (hierna: het bestemmingsplan):
25.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
sloten, tochten, vaarten, vijvers en poelen, en daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterpartijen;
kaden en oevers;
aanleggelegenheid;
e waterhuishouding;
met daaraan ondergeschikt:
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het open landschap;
het behoud, het herstel, en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
het recreatief medegebruik;
groenvoorzieningen;
paden;
openbare nutsvoorzieningen
met de daarbijbehorende:k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder:
1.
kunstwerken;
2.
aan- en afmeersteigers, ter plaatse van de aanduiding “steigers”.
Deze bepaling staat het bouwen van een erfafscheiding of een carport niet toe. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat deze bestemming aan de bouw/legalisatie in de weg staat.
4.2
Het college kan op grond van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) een afwijking van het bestemmingsplan toestaan. Het college heeft de aanvraag getoetst aan dit artikel en via artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 jo. artikel 4, lid 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) toestemming verleend voor het strijdig gebruik voor de bouw van de schutting en op grond van het eerste lid van artikel 4 de toestemming strijdig gebruik verleend voor de bouw van de carport. Voorts heeft het college op grond van het elfde lid van artikel 4 toestemming verleend voor het gebruik van het overige gedeelte van het erf, met de bestemming ‘water’, als erf ten dienste van de woning.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college van deze bevoegdheden gebruik kunnen maken om de omgevingsvergunning te verlenen. Of de gronden die eiseressen aanvoeren tegen het gebruik van deze bevoegdheden voor het bouwen/legaliseren van de schutting en de carport tot vernietiging van de omgevingsvergunning kan leiden, zal de rechtbank hieronder nader bespreken.
De erfafscheiding
5. Eiseressen stellen in de eerste plaats dat, nu de bestemming van de grond niet binnen afzienbare tijd gewijzigd kan worden, voor de erfafscheiding een vergunning dient te worden verleend. Deze vergunning moet worden getoetst aan de welstand en de goede ruimtelijke ordening. De gemeente moet hier ook op handhaven. Dat doet de gemeente nu niet.
Eiseressen stellen voorts dat het hekwerk niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Er staat nu namelijk een inferieure, onveilige, niet-vergunde constructie zonder adequate vergunning. Het is eiseressen ook niet duidelijk wat wel vergund is qua hoogte en vorm van de erfafscheiding. De aangepaste tekening, waar de vergunning op gebaseerd zou zijn, hebben zij nooit mogen ontvangen.
5.1
Het college stelt dat de oude erfafscheiding, die niet voldeed aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, inmiddels is verwijderd. De (huidige) vergunde erfafscheiding betreft een tijdelijk bouwwerk, geen gebouw zijnde. Door de geldende bestemming op het perceel is een vergunning nodig voor strijdig gebruik. Had de erfafscheiding wel binnen de bestemming gepast, dan was deze vergunningvrij geweest. De bestemming ‘water’ is nooit op het perceel aangebracht, het perceel is altijd in gebruik geweest als erf.
Het vergunde voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening, nu de erfafscheiding privacyverhogend werkt en qua vorm en hoogte goed in de woonomgeving past. De redelijke eisen van welstand zijn niet van toepassing nu het om een tijdelijk bouwwerk gaat.
5.2
De rechtbank constateert dat verweerder een vergunning heeft verleend voor de bouw van de erfafscheiding in strijd met de bestemming en dat verweerder daartoe ook in beginsel bevoegd was. Die grond van eiseressen kan daarom niet tot een gegrond beroep leiden.
5.3
Eiseressen hebben niet gesteld dat hetgeen nu vergund is, niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De oude erfafscheiding is verwijderd en daarvoor is ook geen vergunning verleend. Of de oude erfafscheiding aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening of de welstandseisen voldeed, hoeft dan ook niet te worden beoordeeld door de rechtbank.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het college de erfafscheiding op goede gronden niet heeft getoetst aan de redelijke eisen van welstand. Deze eis geldt niet voor tijdelijke bouwwerken, zoals volgt uit artikel 12a, derde lid, sub a, van de Woningwet en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1] De rechtbank is voorts van oordeel dat het college toereikend heeft gemotiveerd waarom de erfafscheiding voldeed aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat het perceel van vergunninghouders zich feitelijk op geen enkele relevante manier onderscheidt van de andere erven in de omgeving waarbij wordt opgemerkt dat dit erf ondanks de bestemming ‘water’ sinds jaar en dag als erf heeft gefunctioneerd. De bouw van een schutting als erfafscheiding tussen twee belendende percelen is ook heel gebruikelijk en kan in het algemeen ook vergunningvrij worden gebouwd. Het college heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen.
Carport
6. Eiseressen stellen dat het college niet deugdelijk gemotiveerd heeft waarom ten aanzien van de carport geen strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Eiseressen hebben gewezen op verschillende punten waaruit die strijd wel blijkt. Met name de situering van de carport is onwenselijk en veroorzaakt veel overlast en onveiligheid. De carport is te zien vanaf de openbare weg, in tegenstelling tot wat de bezwarencommissie in het advies stelt. Vergunninghouders heeft de carport veel te dicht bij het gezamenlijke perceel [perceel] (de uitrit) geplaatst. Hierdoor ontstaat onder meer een onveilige situatie, doordat auto’s die de carport in- of uitrijden gebruik moeten maken van het gezamenlijke perceel en ook van het perceel van eiseressen.
6.1
Het college betwist dat de vergunde carport niet voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De carport is inderdaad te zien vanaf de openbare weg. De afstand van de carport tot aan de openbare weg bedraagt echter 45 meter, bij een nokhoogte van 3,10 meter. Dit betekent dat de invloed op het straat- en bebouwingsbeeld gering is. De carport is daarnaast gesitueerd op 3,5 meter afstand van de grens met de gezamenlijke oprit en staat haaks op deze oprit. Vergunninghouders hoeven daarom geen draaiende beweging te maken om de carport in of uit te rijden. Het is daarom niet aannemelijk dat de locatie van de carport er toe dwingt dat vergunninghouders het perceel van eiseressen gebruiken. De door eiseressen ervaren overlast staat dan ook los van de verleende vergunning. Verplaatsing van de carport heeft tot slot een te gering gevolg van betekenis op de verbetering van het woongenot van eiseressen, nu de gezamenlijke oprit ook dan nog door vergunninghouders gebruikt moet worden. Dit gebruik van de oprit is in dit geval maatgevend voor het woongenot, nu eiseressen stellen dat dit een gedeelte van de overlast veroorzaakt.
6.2
De rechtbank constateert dat verweerder een vergunning heeft verleend voor de bouw van de carport in strijd met de bestemming en dat verweerder daartoe ook in beginsel bevoegd was. Die grond van eiseressen kan daarom niet tot een gegrond beroep leiden.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat het college op grond van de hierboven weergegeven overwegingen in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vergunning te verlenen. Eiseressen hebben onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Deze beroepsgronden van eiseressen slagen niet.
Watervergunning
7. Eiseressen stellen dat er, ten tijde van de vergunningverlening, nog geen aanvraag was ingediend voor een watervergunning. Deze aanvraag is pas na vergunningverlening bij het Wetterskip ingediend. Zonder watervergunning kan het omgevingsrechtelijke project geen standhouden. Bovendien is aan eiseressen, bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de fietsenschuur, wel de voorwaarde verbonden dat een watervergunning moest worden verleend. Dit getuigt van ongelijke behandeling. Aan de omgevingsvergunning zou dan ook de voorwaarde moeten worden verbonden, zoals voorgesteld door de gemeente zelf, te weten:
“Indien de aangevraagde watervergunning die betrekking heeft op dit project niet wordt verleend en dat besluit onherroepelijk is – en dit leidt tot herstel van de voormalige situatie – dan heeft dit direct gevolg op het vergunde project. De vergunde bouwwerken en het terras dienen dan verwijderd te worden. Deze omgevingsvergunning is in zo’n geval niet meer geldig.”
7.1.
Het college stelt dat het klopt dat er nog geen onherroepelijke watervergunning verleend is. Wel is op 25 oktober 2022 een concept-watervergunning verleend en is op 20 december 2022 het Besluit leggerwijzigingen 2022 vastgesteld. Door deze leggerwijziging vervalt de vergunningplicht voor het merendeel van de uitgevoerde werkzaamheden (zoals carport en gebruik van het erf). Deze besluiten zijn nog niet onherroepelijk. Eiseressen hebben tegen de concept-vergunning een zienswijze ingediend en tegen het besluit tot leggerwijziging beroep ingesteld. Het Wetterskip heeft voorts op 29 maart 2023 een vergunning afgegeven voor het plaatsen van de carport en de erfafscheiding. De omgevingsvergunning en watervergunning bepalen gezamenlijk of het project doorgang kan vinden. Als de watervergunning niet verleend wordt, dan kan de omgevingsvergunning niet uitgevoerd worden.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen zonder de voorwaarde op te nemen over de watervergunning. Het college is bevoegd tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Hierbij dient het college te beoordelen of hetgeen is aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening volgens de geldende wet- en regelgeving. Het Wetterskip is bevoegd tot het verlenen van een watervergunning en toetst daarbij de criteria die gelden voor die aanvraag op grond van de waterwetgeving. Dit zijn verschillende wettelijke kaders, waarbij het ene bevoegd gezag (in dit geval het college) bij de vergunningverlening geen rekening hoeft te houden met hetgeen het andere bevoegd gezag (het Wetterskip) bepaalt. Dit is niet vereist op basis van de geldende wet- en regelgeving.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseressen geen gelijk krijgen. Het bestreden besluit blijft dan ook in stand. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk betstaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
(…)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
(…)
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
º. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
º. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
º. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Woningwet
Artikel 12a
1. De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:
of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand;
of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
(…)
De criteria, bedoeld in het eerste lid:
a. hebben geen betrekking op bouwwerken, waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen van die bouwwerken wordt bepaald deze slechts voor een bepaalde periode in stand mogen worden gehouden, met uitzondering van seizoensgebonden bouwwerken;
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
de oppervlakte niet meer dan 150 m²;
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Bestemmingsplan Aldtsjerk, Wyns en Bartlehiem 2011
Artikel 25: Water – 2
25.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
sloten, tochten, vaarten, vijvers en poelen, en daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterpartijen;
kaden en oevers;
aanleggelegenheid;
e waterhuishouding;
met daaraan ondergeschikt:
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het open landschap;
het behoud, het herstel, en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden;
het recreatief medegebruik;
groenvoorzieningen;
paden;
openbare nutsvoorzieningen
met de daarbijbehorende:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder:
1. kunstwerken;
2. aan- en afmeersteigers, ter plaatse van de aanduiding “steigers”.
25.2.1
Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld in een uitspraak van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3265.