ECLI:NL:RBNNE:2023:5368

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
LEE 21/3755
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor uitweg van 5,5 meter breed ongegrond verklaard

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 15 december 2023, is het beroep van eiseressen tegen de vergunning voor een uitweg van 5,5 meter breed ongegrond verklaard. Eiseressen, die handhavingsverzoeken hadden ingediend, waren van mening dat zij niet betrokken waren bij de vergunningverlening, wat volgens hen onzorgvuldig was. De rechtbank oordeelde echter dat de vergunninghouder, die belanghebbende was, een ontvankelijke aanvraag had ingediend en dat de gemeente bereid was mee te werken aan de realisatie van de uitweg. De rechtbank stelde vast dat het toetsingskader voor de vergunning volgt uit artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Tytsjerksteradiel. De vergunning kan alleen worden geweigerd op basis van specifieke weigeringsgronden, en het feit dat de vergunninghouder een watervergunning had, was niet relevant voor de beslissing. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van eiseressen onvoldoende onderbouwd waren en dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om een bredere uitweg te vergunnen dan het beleid toestond, gezien de bijzondere omstandigheden van de situatie. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het bestreden besluit in stand bleef, zonder dat eiseressen recht hadden op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3755

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres I] en [eiseres II] , uit Wyns, eiseressen

(gemachtigde: mr. R.C.M. Kamsma),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel, het college
(gemachtigden: mr. F. de Jong, mr. J.H. Jonker en mr. J. Folkerts)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit Wyns, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. P.J. Woudstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen het verlenen van een vergunning voor het veranderen van een uitweg aan vergunninghouder bij besluit van 22 maart 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 oktober 2021, dat op het bezwaar van eiseressen is genomen, is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseressen, de gemachtigde van eiseressen, het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vergunning voor het veranderen van een uitweg. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1
Vergunninghouder heeft eerder, op 2 april 2014, een vergunning voor de aanleg van een uitweg bij het college aangevraagd. Op 27 mei 2014 heeft het college deze vergunning, onder voorwaarden verleend.
4.2
Vergunninghouder heeft zich niet aan alle voorwaarden van de vergunning gehouden. Hij heeft de uitrit geheel zelf aangebracht, terwijl het gedeelte van de uitrit dat op gemeentegrond lag door de gemeente uitgevoerd had moeten worden. Voorts heeft hij de (afwatering van de) gemeentelijke bermsloot gedempt. Tot slot heeft vergunninghouder een uitrit aangelegd die breder is dan de in de vergunning toegestane 3,5 meter.
4.3
In december 2015 heeft de gemeenteraad van de gemeente Tytsjerksteradiel (de gemeenteraad) de Notitie Uitritten 2015 vastgesteld. De Notitie Uitritten 2015 maakt het mogelijk om een uitrit toe te staan van maximaal 5 meter, waar eerdere een maximale breedte van 3,5 meter werd toegestaan. Onder omstandigheden kan afgeweken worden van de maximale breedte van 5 meter.
4.4
Op 5 en 17 januari 2021 hebben eiseressen handhavingsverzoeken ingediend en verzocht om te handhaven op het niet naleven van de vergunningsvoorwaarden.
4.5
Het college heeft aanvankelijk niet besloten op het handhavingsverzoek, maar heeft vergunninghouder verzocht een nieuwe vergunningaanvraag te doen om de illegale situatie te legaliseren. Op 2 maart 2021 heeft vergunninghouder deze aanvraag ingediend. Op 22 maart 2021 is de vergunning verleend, waarbij een uitweg met een breedte van 5,5 meter werd toegestaan.
4.6
Op 31 maart 2021 hebben eiseressen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 maart 2021.
4.7
Eiseressen hebben een voorlopige voorziening verzocht, die op 7 mei 2021 bij deze rechtbank ter zitting is behandeld. Het verzoek is bij uitspraak van 21 mei 2021, kenmerk LEE 21/1217, afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.
4.8
Op 13 juli 2021 hebben eiseressen de gelegenheid gehad hun bezwaren mondeling kenbaar te maken tijdens een hoorzitting. Op 24 oktober 2021 is het college bij het besluit van 22 maart 2021 gebleven.
Onzorgvuldige procedure
5. Eiseressen stellen dat de procedure tot vergunningverlening onzorgvuldig is verlopen. Zij stellen dat het onzorgvuldig is dat de gemeente niet op hun handhavingsverzoek heeft gereageerd, maar snel een omgevingsvergunning heeft geregeld. Voorts vinden zij het onzorgvuldig dat de gemeente niet ingegaan is op hun verzoeken tot overleg en eiseressen ook niet betrokken heeft bij de vergunningverlening, temeer nu het perceel waarop de vergunning ziet (mede)eigendom van eiseressen is. Vergunninghouder wordt nu beloond, terwijl hij de regels heeft overtreden.
Eiseressen stellen voorts dat het hoorzittingsverslag geen juiste weergave is van hetgeen tijdens de hoorzitting gezegd en overgelegd is. De bezwarencommissie gaat bovendien uit van onjuiste gegevens. Het deel van de uitweg dat het dichtst bij de weg ligt, is alleen eigendom van de gemeente en niet van vergunninghouder. Het perceel [perceel I] is de gezamenlijke eigendom van eiseressen en vergunninghouder.
5.1
Het college stelt dat de procedure tot vergunningverlening niet onzorgvuldig is geweest. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft de gemeente bekeken hoe zij aan dit verzoek moest voldoen. Dit heeft geleid tot een legalisatievergunning. Het college heeft contact opgenomen met vergunninghouder en aan hem is verzocht om een aanvraag in te dienen. Dit was ook logisch, omdat eiseressen verzocht hebben om handhaving van een illegale situatie, die door vergunninghouder was veroorzaakt. Er is ook geen sprake van beloning van de overtreder, maar van het opheffen van een illegale situatie.
5.2
Het college stelt voorts dat het perceel waarvoor de vergunning verleend is, het perceel [perceel II] betreft. Dit perceel is eigendom van de gemeente. Op het perceel dat gezamenlijk eigendom is van eiseressen en vergunninghouder, perceel [perceel I] , zullen voor de uitvoering van de vergunning geen werkzaamheden plaatsvinden. Wel geeft het college aan dat eiseressen beter geïnformeerd hadden moeten worden vanwege het ingediende handhavingsverzoek.
5.3
De rechtbank is van mening dat het college eiseressen bij de vergunningverlening had behoren te betrekken, nu eiseressen een verzoek om handhaving hadden gedaan, mede-eigenaar zijn van het perceel dat direct grenst aan het perceel waarop de uitweg gerealiseerd zal worden en zij ook van deze uitweg gebruik zullen maken. Dit neemt echter niet weg dat, hoewel het bestuurlijk ongelukkig was, het college desondanks wel bevoegd was tot het verlenen van de vergunning op aanvraag van vergunninghouders en de vergunning niet daarom onrechtmatig is.
5.4
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) wordt de aanvrager van een omgevingsvergunning in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij de door hem ingediende aanvraag. [1] Dit kan anders zijn als het verzoek om het verlenen van een vergunning betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. Als aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt omdat de rechthebbende hiervoor geen toestemming wil geven en er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit te verwezenlijken tegen de wens van de rechthebbende in, dan is de verzoeker geen belanghebbende. [2]
5.5
De rechtbank is van oordeel dat duidelijk is op welk perceel de vergunningverlening ziet. Hoewel op de aanvraag en het voorblad van de vergunning het perceel [perceel I] genoemd wordt, blijkt uit de bij de vergunning gevoegde tekeningen duidelijk dat het niet om het mandelig perceel gaat, maar om het perceel [perceel II] , dat eigendom van de gemeente is.
5.6
De gemeente is, als rechthebbende op het perceel, bereid om mee te werken aan de realisering van de uitweg. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat er geen sprake is van een ontvankelijke aanvraag. Nu het perceel [perceel II] grenst aan het (mandelig) perceel van eiseressen en vergunninghouder, en vergunninghouder er belang bij heeft dat het perceel uitkomt op de openbare weg, dus dat een uitrit gerealiseerd wordt, is het college bevoegd om op de aanvraag te beslissen.
Inhoudelijke bezwaren
6. Eiseressen stellen daarnaast dat de omgevingsvergunning niet verleend kan worden, nu deze in strijd is met de watervergunning van 20 juni 2014.
Eiseressen stellen voorts dat een afwijking van het beleid uit de Notitie Uitritten 2015 niet gerechtvaardigd is, nu niet aangetoond is dat de breedte van 5,5 meter van de vergunde uitrit noodzakelijk is op grond van de verkeersveiligheid. Tot slot stellen eiseressen dat hun belangen niet meegewogen zijn bij het verlenen van de vergunning.
6.1
Het college stelt dat een afwijking van het beleid in dit geval gerechtvaardigd was. Op grond van de in de Notitie Uitritten 2015 opgenomen hardheidsclausule kan wegens bijzondere omstandigheden van het beleid afgeweken worden. Van een zodanige situatie was sprake. Door de plaatsing van een punaise op de T-splitsing voor de uitrit, is de weg visueel en fysiek versmald. Om goed in en uit te kunnen draaien naar en vanaf de uitrit, is een bredere uitweg vereist dan 5 meter breed. Belanghebbenden hebben voordeel van deze bredere uitweg. Bovendien is de standaardbreedte onevenredig in verband met het beleidsdoel van een goed bruikbare weg, omdat auto’s beter op de eigen weghelft kunnen blijven. Het is tevens ten gunste van de verkeersveiligheid.
6.2
De rechtbank overweegt dat het toetsingskader voor de aanleg of wijziging van een uitweg gegeven wordt in artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Tytsjerksteradiel 2021 (APV). Het realiseren of veranderen van een uitweg is niet toegestaan zonder vergunning van het college. [3] Het college kan deze vergunning weigeren in het belang van:
de bruikbaarheid van de weg;
het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
e bescherming van groenvoorziening in de gemeente. [4]
6.3
De rechtbank overweegt voorts dat uit de bewoording ‘kan’ blijkt dat het hier niet om een gebonden bevoegdheid gaat, maar dat het college beleidsvrijheid heeft bij het verlenen van de vergunning. Uit de bewoordingen van de APV-bepaling blijkt tevens dat het om een limitatief stelsel gaat; het college kan de vergunning slechts weigeren op een van de vier genoemde gronden.
6.4
Bovenstaande betekent dat het voor de vergunningverlening niet van belang is of er wel of niet een watervergunning verleend is. Het bestaan van de watervergunning valt niet onder een van de weigeringsgronden. Het door eiseressen ter zitting aangevoerde punt dat een brede uitweg niet mooi is, valt onder weigeringsgrond c, maar is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het door eiseressen aangevoerde punt dat door wijziging van de uitrit van 3,5 naar 5,5 meter zwaarder verkeer over de mandelige oprit kan rijden, is feitelijk onjuist. Een vrachtwagen is niet breder dan 3,5 meter en zal dus ook al over de smallere uitweg en oprit hebben kunnen rijden.
6.5
Ten aanzien van de stelling van eiseressen dat een afwijking van het beleid in dit geval niet gerechtvaardigd was, overweegt de rechtbank als volgt.
6.6
Het college heeft met de Notitie Uitritten 2015 (notitie) invulling gegeven aan de eigen beleidsvrijheid om de vergunning al dan niet te verlenen. In de notitie is uit het oogpunt van het veilig en doelmatig gebruik van de weg (sub b) en de bescherming van de groenvoorziening in de gemeente (sub d) een maximale breedte voor een uitweg opgenomen van 5 meter. In het beleid zijn echter een tweetal uitzonderingen opgenomen, waarbij toch een bredere uitweg toegestaan kan worden. De tweede, hier relevante, uitzondering betreft die situatie dat een uitweg op een zodanig smalle weg uitkomt dat de breedte van 5 meter onvoldoende is om van of op het erf te komen.
6.7
Het college heeft van de tweede uitzondering gebruikgemaakt en een uitweg vergund van 5,5 meter. Het college motiveert dit door te wijzen op de geplaatste punaise op de openbare weg. Door het plaatsen van de punaise kan het verkeer vanaf de weg niet meer makkelijk van of naar de uitweg komen, zonder op de andere weghelft te komen. De afwijking is derhalve noodzakelijk in het belang van een doelmatig gebruik van de weg en dient tevens de verkeersveiligheid.
6.8
De rechtbank is van oordeel dat het weliswaar niet onmogelijk om langs de punaise het perceel van vergunninghouder te bereiken via een smallere uitrit maar is het met het college eens dat dit in ieder geval visueel tot een niet logisch verkeersbeeld zou leiden. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de stelling van het college dat de toegestane afwijking aan de uitweg tot 5,5 meter breedte ten goede komt aan de verkeersveiligheid en het doelmatig gebruik van de weg niet onredelijk is. Het college kon derhalve afwijken van het beleid en een bredere uitweg dan 5 meter toestaan. De rechtbank neemt daarbij ook mede in overweging het feit dat eiseressen ook ter zitting niet duidelijk hebben kunnen maken op welke wijze hun belangen door het vergunnen van een iets bredere uitrit zouden kunnen worden geschonden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1364.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2173.
3.Artikel 2.2, eerste lid, sub e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) jo. artikel 2:12, eerste lid, sub a en c, van de APV.
4.Artikel 2:12, tweede lid, van de APV.