ECLI:NL:RBNNE:2023:5359

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
10086643 CV EXPL 22-4886
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenrecht en precontractuele informatieverplichtingen bij consumentenkredietovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht, op 7 februari 2023 een tussenuitspraak gedaan in een verstekprocedure. De eisende partij, Webfin Financieringen B.V., heeft de gedaagde partij aangesproken tot betaling van € 975,29, voortvloeiend uit een consumentenkredietovereenkomst. De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of de eisende partij heeft voldaan aan de precontractuele informatieverplichtingen zoals vastgelegd in artikel 7:60 BW en artikel 4:34 Wft. De rechtbank concludeert dat de eisende partij niet aan deze verplichtingen heeft voldaan, omdat de informatie over de kredietovereenkomst enkel toegankelijk was via een link en niet op een duurzame gegevensdrager kon worden opgeslagen. Dit leidt tot de vraag of de kredietwaardigheidstoets is uitgevoerd, wat essentieel is voor de bescherming van de consument. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is overgelegd waaruit blijkt dat een kredietwaardigheidstoets is uitgevoerd, en dat de eisende partij niet kan aantonen dat zij de gedaagde tijdig en op de juiste wijze heeft geïnformeerd over de kredietvoorwaarden. De rechtbank heeft de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten en heeft aangekondigd dat, indien niet aan de verplichtingen is voldaan, de kredietovereenkomst ambtshalve kan worden vernietigd. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Verstek
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Zaak-/rolnummer: 10086643 CV EXPL 22-4886
verstekvonnis d.d. 7 februari 2023
inzake
de besloten vennootschap Webfin Financieringen B.V.,
gevestigd te Breukelen,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.A. Roos,
uw kenmerk: E2218891,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [adres] ,
gedaagde partij, tegen wie verstek is verleend.

1.Procesverloop

1.1.
De eisende partij heeft bij dagvaarding, op daarin geformuleerde gronden, gevorderd de gedaagde partij te veroordelen tot betaling van € 975,29 met rente en kosten.

2.Motivering

2.1.
De eisende partij beroept zich op een tussen partijen gesloten consumentenkredietovereenkomst. Daarop zijn afdeling 1 van titel 2A boek 7 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 4:34 Wet financieel toezicht (Wft) van toepassing.
De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of aan de consumentenbeschermende bepalingen van die richtlijn zoals omgezet in het nationale recht is voldaan (vgl HvJ EU 4 oktober 2007, C-429/05, NJ 2008/37 (Rampion) en HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236, rov. 3.8.1). Meer in het bijzonder zal de kantonrechter moeten toetsen of de eisende partij aan haar uit artikel 7:60 BW en artikel 4:34 lid 1 Wft voortvloeiende informatie- en zorgplichten heeft voldaan. Ook in verstekzaken moet de kantonrechter dit onderzoek ambtshalve verrichten, in dat geval in het kader van artikel 139 Rv. Als de kantonrechter heeft vastgesteld dat de desbetreffende overeenkomst in strijd is met bepalingen die bescherming van de consument ten doel hebben, dient hij daaraan – zo nodig eveneens ambtshalve – passende maatregelen te verbinden die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Dit vloeit voort uit het doel en de strekking van deze bepalingen. Teneinde een effectieve bescherming van de consument te verzekeren die aan de specifieke omstandigheden van het geval is aangepast, kan een maatregel als het vernietigen van de overeenkomst passend zijn, voor zover daardoor de niet-nakoming van een verplichting wordt bestraft waarvan de vervulling essentieel is voor de wilsvorming van de consument en voor het bereiken van het door de Uniewetgever gewenste beschermingsniveau (HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 rov. 3.8.2).
-
kredietwaardigheidstoetsing ex artikel 4:34 Wft
2.2.
Artikel 4:34 lid 1 Wft bepaalt dat een aanbieder van krediet voor de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet (of een belangrijke verhoging van de kredietlimiet) in het belang van de consument informatie inwint over diens financiële positie en beoordeelt, ter voorkoming van overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst onderscheidenlijk de belangrijke verhoging verantwoord is. Artikel 8 van de Richtlijn 2008/48/EG geïmplementeerd bepaalt het volgende:

Verplichting om de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietgever de kredietwaardigheid van de consument voor het sluiten van de kredietovereenkomst beoordeelt op basis van toereikende informatie die, in voorkomend geval, is verkregen van de consument en, waar nodig, op basis van een raadpleging van het desbetreffende gegevensbestand. Lidstaten van wie de wetgeving van kredietgevers vereist dat zij de kredietwaardigheid van consumenten op basis van een raadpleging van het desbetreffende gegevensbestand beoordelen, kunnen dit vereiste behouden.
2. De lidstaten zorgen er eveneens voor dat, indien de partijen overeenkomen het totale kredietbedrag na het sluiten van de kredietovereenkomst te wijzigen, de kredietgever, alvorens tot een belangrijke verhoging van het totale kredietbedrag over te gaan, de te zijner beschikking staande financiële informatie betreffende de consument actualiseert en diens kredietwaardigheid beoordeelt.”
2.3.
Op grond van de hiervoor genoemde wetsartikelen is de kredietgever gehouden informatie in te winnen bij de kredietaanvrager over diens financiële positie. In het arrest van het Hof van Justitie (Vierde kamer) (ECLI:EU:C:2014:2464) heeft het Hof geoordeeld:
“(…) dat artikel 8 van de Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het er zich enerzijds niet tegen verzet dat de kredietwaardigheid van de consument enkel op basis van door deze laatste verstrekte informatie wordt beoordeeld, mits het om toereikende informatie gaat en gewone verklaringen van de consument vergezeld gaan van bewijsstukken, en het anderzijds de kredietgever niet de verplichting oplegt om de door de consument verstrekte informatie systematisch te controleren.(…)
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van de wettelijke verplichting en de door het Hof van Justitie gegeven uitleg van deze verplichting de eisende partij gehouden was om voor de totstandkoming van de kredietovereenkomst inzake de kredietwaardigheid zodanige informatie in te winnen, onderbouwd door bewijsstukken zoals loonstroken, huurcontract, ed. en geen kredietovereenkomst aan te gaan indien zij niet over deze stukken beschikte of uit deze stukken zou blijken dat een kredietovereenkomst voor de gedaagde partij onverantwoord zou zijn.
2.5.
De eisende partij heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij in dit geval een kredietwaardigheidstoets heeft uitgevoerd. Zij heeft slechts algemene informatie verstrekt over de wijze waarop doorgaans een kredietwaardigheidstoets wordt verricht. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen dat voor het sluiten van de overeenkomst een deugdelijke kredietwaardigheidstoets is verricht.
De eisende partij zal in de gelegenheid worden gesteld zich hierover bij akte uit te laten.
Precontractuele verplichtingen
2.6.
Artikel 7:60 BW bepaalt dat de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, de consument ‘geruime tijd’ voordat deze door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, de in de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2008/28 voorgeschreven precontractuele informatie, op de in die artikelen voorgeschreven wijze verstrekt. Artikel 7:73 BW bepaalt dat niet ten nadele van de consument kan worden afgeweken van – onder meer – artikel 7:60 BW. Blijkens de toelichting op Richtlijn 2008/28 (onder 19) dient de consument vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de nodige informatie (op uniforme wijze) te krijgen over de kredietvoorwaarden, de kredietkosten en zijn verplichtingen, die hij mag meenemen en nader bestuderen teneinde voor een zo groot mogelijke transparantie te zorgen en aanbiedingen vergelijkbaar te maken. Door middel van de Europese standaardinformatie wil de wetgever bereiken dat de consument voldoende informatie heeft ontvangen om een bewuste keuze te maken en zich van de gevolgen van het krediet op de hoogte kan stellen. De consument zal voldoende tijd hebben om de aanbieding van de kredietgever te doorgronden en, indien de consument dat wenst, die aanbieding te kunnen vergelijken met aanbiedingen van andere kredietgevers, opdat de consument goed geïnformeerd een besluit kan nemen over het sluiten van een kredietovereenkomst.
2.7.
De eisende partij heeft als productie 1 de offerte overgelegd. Uit het door haar overgelegde voorbeeld van het proces voor het aangaan van de kredietovereenkomst blijkt niet dat de in de offerte opgenomen informatie op een duidelijke wijze aan de consument is verstrekt. De eisende partij heeft namelijk gesteld dat de gedaagde partij op de link "Wat staat er precies in het contract" dient te klikken om deze informatie te kunnen zien. Ook blijkt uit de stellingen van de eisende partij (en het aanvraagproces) niet dat de gedaagde partij de standaardinformatie op een duurzame gegevensdrager heeft kunnen opslaan en dat zij het aanvraagproces heeft kunnen afbreken om op een later moment de overeenkomst alsnog te aanvaarden. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de eisende partij ‘geruime tijd’ voordat de gedaagde partij was gebonden aan de kredietovereenkomst, de in artikel 7:60 BW bedoelde (precontractuele) informatie heeft verstrekt.
De eisende partij zal in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te laten.
Eventuele gevolgen voor de kredietovereenkomst
2.8.
De kantonrechter overweegt dat indien hij niet kan vaststellen dat de eisende partij in voldoende mate aan artikel 4:34 Wft en de precontractuele informatieverplichtingen heeft voldaan, hij voornemens is de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 BW ambtshalve te vernietigen. Om een effectieve bescherming van de consument te verzekeren die aan de specifieke omstandigheden van het geval is aangepast, acht de kantonrechter de maatregel van het (deels) vernietigen van de overeenkomst namelijk passend (HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 rov. 3.8.2).
In dat geval vervalt de grondslag van de vordering. De gedaagde partij moet dan op grond van artikel 6:203 BW slechts het geleende bedrag terugbetalen, waarop de reeds in rekening gebrachte rente en kosten en betalingen in mindering zijn gebracht. De vernietiging van de kredietovereenkomst brengt ook met zich dat de gevorderde wettelijke rente niet toewijsbaar is.
2.9.
De eisende partij zal in eveneens in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over een eventuele vernietiging van de kredietovereenkomst indien zij niet aan de hiervoor vermelde verplichtingen heeft voldaan. Zij dient daarbij tevens in te gaan op de vraag welk bedrag de gedaagde partij nog terug dient te betalen, minus de in rekening gebrachte rente, kosten en betalingen.
- specificatie hoofdsom
2.10.
De eisende partij zal verder in de gelegenheid worden gesteld de door haar gevorderde hoofdsom te specificeren. Zij heeft in de dagvaarding weliswaar een aflossingsschema opgenomen, maar onduidelijk is welke termijnen onbetaald zijn gebleven.
2.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
7 maart 2023voor akte uitlating aan de zijde van de eisende partij inzake hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverwegingen 2.5., 2.7., 2.9 en 2.10;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
c779