ECLI:NL:RBNNE:2023:5325

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
LEE 23/1816
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziene voorschotbeschikking zorgtoeslag 2022 en terugvordering door de Rechtbank Noord-Nederland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de herziene voorschotbeschikking zorgtoeslag 2022 en de daarop gebaseerde terugvordering. Eiser had in augustus 2022 een nabetaling van het UWV ontvangen van € 31.102,13, welke nabetaling door verweerder als inkomen over 2022 werd aangemerkt. Eiser betoogde dat deze nabetaling niet uitsluitend als inkomen over 2022 moest worden beschouwd, maar over de gehele periode waarop de nabetaling betrekking had. De rechtbank oordeelt dat de nabetaling terecht als inkomen over 2022 is aangemerkt, omdat de wetgeving geen ruimte biedt om deze nabetaling buiten beschouwing te laten bij de berekening van de zorgtoeslag. De rechtbank wijst erop dat de Wzt en de Awir geen grondslag bieden om inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij de bepaling van de draagkracht voor de zorgtoeslag.

Daarnaast voert eiser aan dat de nabetaling, voortvloeiend uit een fout van het UWV, een bijzondere omstandigheid vormt die aanleiding zou moeten geven tot matiging van de terugvordering. De rechtbank stelt vast dat het feit dat eiser een nabetaling heeft ontvangen en daardoor eenmalig een hoger inkomen heeft, geen bijzondere omstandigheid is die leidt tot matiging van de terugvordering. De rechtbank concludeert dat eiser geen andere omstandigheden heeft aangevoerd die als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. H. Nieuwendijk en A.A. Wubs).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziene voorschotbeschikking zorgtoeslag 2022 en de daarop gebaseerde terugvordering.
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 21 oktober 2022 de hoogte van de zorgtoeslag over het jaar 2022 herzien op € 0,00. Het bedrag dat aan voorschot aan eiser is uitbetaald, zijnde € 1112,00, is van eiser teruggevorderd. Met het bestreden besluit van
16 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de herziene voorschotbeschikking zorgtoeslag 2022 en de daarop gebaseerde terugvordering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Schending zorgvuldigheidsbeginsel
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser niet eerder dan ter zitting in de procedure naar voren heeft gebracht dat volgens hem sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek in de bezwaarfase. De rechtbank is van oordeel dat het pas ter zitting naar voren brengen van een nieuwe beroepsgrond in strijd is met de goede procesorde, nu verweerder zich hier niet op heeft kunnen voorbereiden. De rechtbank is niet gebleken dat eiser deze grond niet eerder had kunnen aanvoeren. Deze beroepsgrond wordt daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
Nabetaling UWV
6.1.
Verweerder heeft de hoogte van het voorschot zorgtoeslag over 2022 herzien, nadat eiser in augustus 2022 een bedrag van € 31.102,13 van het UWV had ontvangen als nabetaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering over een periode vanaf februari 2017. Verweerder heeft deze nabetaling aangemerkt als inkomen in het jaar 2022.
6.2.
Eiser voert aan dat de nabetaling die hij van het UWV in 2022 heeft ontvangen voor de berekening van zijn recht op zorgtoeslag niet uitsluitend moet worden aangemerkt als inkomen over het jaar 2022, maar als inkomen over de gehele periode waarop de nabetaling betrekking heeft.
6.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het recht op zorgtoeslag terecht is gebaseerd op de in de Basisregistratie Inkomen (BRI) vastgelegde inkomensgegevens van eiser in 2022. Anders dan bij huurtoeslag is er volgens verweerder wettelijk geen mogelijkheid om bij de vaststelling van zorgtoeslag de nabetaling over 2022 buiten beschouwing te laten of aan te merken als inkomen over een andere periode.
6.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter bepaling van de draagkracht wordt het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) is opgenomen, in aanmerking genomen. [1] Ingevolge artikel 7, eerste lid, en artikel 8, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in samenhang met artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag (Wzt), is bij het bepalen van het recht op en de hoogte van de zorgtoeslag het toetsingsinkomen van belang. Verweerder dient op grond van deze wettelijke bepalingen bij de berekening van de zorgtoeslag uit te gaan van het geregistreerd toetsingsinkomen, zoals dit is vastgelegd in de BRI.
6.5.
In onderhavige zaak gaat het om een betaling van inkomen van eiser . Omdat de betaling heeft plaatsgevonden in 2022, maakt die betaling op grond van de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen deel uit van het toetsingsinkomen van eiser in 2022.
6.6.
Dat het gaat om één groot bedrag dat achteraf is uitbetaald, maakt dat niet anders. Verweerder heeft terecht overwogen dat een bepaling zoals artikel 2b, eerste lid, van het Besluit huurtoeslag (Bht), op grond waarvan op verzoek de in dat artikel genoemde bestanddelen van het toetsingsinkomen, waaronder een nabetaling als die van het UWV aan eiser, buiten beschouwing blijven, niet aanwezig is voor de zorgtoeslag.
6.7
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in een recente uitspraak van 10 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1809) nogmaals bevestigd dat de Wzt en de Awir geen grondslag bieden om bij de bepaling van de draagkracht voor de berekening van de zorgtoeslag inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten. Verweerder heeft de nabetaling dan ook terecht als inkomen over 2022 aangemerkt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Terugvordering
7.1.
Eiser voert aan dat een nabetaling als gevolg van een fout van het UWV dient te worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft om de terugvordering geheel of gedeeltelijk te matigen.
7.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het feit dat eiser een nabetaling heeft ontvangen en daardoor eenmalig een hoger inkomen heeft gehad geen dusdanig bijzondere of uitzonderlijke omstandigheid is dat er van terugvordering kan worden afgezien of dat de terugvordering moet worden gematigd.
7.3.
Op grond van artikel 26 van de Awir is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, het bedrag van de terugvordering in beginsel in zijn geheel verschuldigd.
7.4.
Wel heeft verweerder discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat hij terugvordert. Verweerder moet daarom de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [2] Onder bijzondere omstandigheden kan verweerder dan afzien van terugvordering of het terug te vorderen bedrag matigen. [3]
7.5.
In het Verzamelbesluit Toeslagen is uitdrukkelijk vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Dit geldt ook als de terugvordering het gevolg is van een herzien geschat inkomen. Dat is het geval in de situatie van eiser. Door de nabetaling van het UWV is het daadwerkelijke inkomen over het jaar 2022 hoger uitgevallen dan het eerder geschatte inkomen. Uitgangspunt is dat dit op zichzelf niet tot een matiging van de terugvordering leidt. [4] Dat de nabetaling voortvloeit uit een fout van het UWV, maakt het vorenstaande niet anders. Het is immers inherent aan een nabetaling dat het gaat om een bedrag dat men eigenlijk in voorgaande jaren had moeten krijgen. Dat maakt niet dat er sprake is van bijzondere omstandigheden.
7.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen andere omstandigheden aangevoerd die op zichzelf of in samenhang zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven de terugvordering te matigen. Het betoog van eiser slaagt niet.
7.7.
Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat eiser een schadevergoedingsverzoek kan indienen bij het UWV. Verweerder heeft aangeboden te berekenen op hoeveel zorgtoeslag eiser recht zou hebben gehad indien het UWV geen fout had gemaakt en de uitkering in de jaren 2017 tot en met 2020 zou hebben uitbetaald. Voor deze berekening moet verweerder weten hoe de nabetaling per jaar is uitgesplitst. Eiser kan deze uitsplitsing bij het UWV aanvragen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet op de zorgtoeslag (Wzt)
Artikel 1
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 1
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Artikel 26
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.
Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
Verzamelbesluit Toeslagen
Artikel 2.1
Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen, ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag aan de Belastingdienst/Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen.1
Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 13b, eerste lid, Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering moet afzien of het terug te vorderen bedrag moet matigen. Op grond van artikel 13b, tweede lid, Awir mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Van bijzondere omstandigheden is geen sprake als:
De terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
Besluit op de huurtoeslag (Bht)
Artikel 2b
1. Op verzoek blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
b. nabetalingen van inkomsten als bedoeld in afdeling 3.3 en 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Voetnoten

1.Zie artikel 2, eerste lid, onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in samenhang met de artikelen 7 en 8, eerste lid, van de Awir en artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet rijksbelastingen (Awr).
2.Zie artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 oktober 2019, met nummer ECLI:NL:RVS:2019:3536, zoals te vinden op rechtspraak.nl.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2023, met nummer ECLI:NL:RVS:2023:1809, zoals te vinden op rechtspraak.nl.