ECLI:NL:RBNNE:2023:5230

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
10794127 VV EXPL 23-130
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over wedertewerkstelling en loonvordering in arbeidsrechtelijke geschil

In deze kort gedingprocedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen [eiser] en [gedaagden]. [Eiser] vorderde wedertewerkstelling en doorbetaling van zijn loon na op non-actiefstelling door [gedaagde sub 1], een garagebedrijf. De procedure volgde op een periode van onduidelijkheid over de arbeidsrelatie, waarbij [eiser] sinds 1 april 2000 in dienst was als bedrijfsleider. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, aangezien de arbeidsovereenkomst nog steeds van kracht was. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde sub 1] geen redelijke grond had om [eiser] de toegang tot het werk te ontzeggen. De vordering tot wedertewerkstelling werd toegewezen, met een termijn van vier weken voor uitvoering. Daarnaast werd [gedaagde sub 1] veroordeeld tot doorbetaling van het loon van [eiser] en betaling van achterstallig loon over de maanden september, oktober en november 2023. De kantonrechter wees ook de gevorderde wettelijke rente en deugdelijke bruto/netto specificaties toe. De proceskosten werden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.038,56, en [gedaagden] werd veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 10794127 VV EXPL 23-130
Kortgedingvonnis van 21 december 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaatsnaam] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.F.W. Schalkwijk,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaatsnaam] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaatsnaam] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [plaatsnaam] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2023 plaatsgevonden. Ter zitting is de heer [eiser] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D.F.W. Schalkwijk. Aan de zijde van [gedaagden] is de heer [gedaagde sub 2] namens alle gedaagden verschenen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht, deels aan de hand van ingebrachte spreekaantekeningen. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De [gedaagde sub 1] (hierna: [gedaagde sub 1] ) is een (garage)bedrijf dat is gevestigd te [plaatsnaam] en zich onder meer toelegt op het onderhoud en de reparaties van auto's. De vennoten bestaan uit de heer [gedaagde sub 2] (hierna: [gedaagde sub 2] ) en [gedaagde sub 3] (hierna: [gedaagde sub 3] ).
2.2.
[eiser] is op grond van een arbeidsovereenkomst vanaf 1 april 2000 bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde sub 1] in dienst getreden, laatstelijk in de functie van bedrijfsleider, voor onbepaalde tijd en op fulltime basis tegen een bruto maandsalaris van
€ 3.551,60.
2.3.
Op 13 augustus 2023 en 14 augustus 2023 heeft de volgende whatsappcorrespondentie tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] plaatsgevonden:
13 augustus 2023:
[gedaagde sub 2] : "
Je hoeft morgen niet te komen. Ik meld mij wel weer."
[eiser] : "
???? ….wat bedoel je?"
14 augustus 2023:
[eiser] : "
En…. Is dit serieus bedoeld??"
[gedaagde sub 2] : "
Ja"
2.4.
[eiser] heeft hierna niks meer vernomen. Via familie heeft [eiser] op 21 augustus 2023 gehoord dat [gedaagde sub 2] heeft verkondigd dat er 'geld zou missen' en dat [eiser] daarom niet meer werkzaam was bij de [gedaagde sub 1] .
2.5.
Op 26 augustus 2023 heeft tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] een gesprek plaatsgevonden.
2.6.
Nadien hebben partijen tevergeefs getracht om (door middel van een vaststellingsovereenkomst) tot een vergelijk te komen over het eindigen van de arbeidsrelatie.
2.7.
Bij brief van 10 oktober 2023 heeft (de gemachtigde van) [eiser] voor zover hier van belang het volgende geschreven aan [gedaagden] :
“(…)
U vertelde mijn cliënt dat er een drietal verwijten waren die u hem maakte. Mijn cliënt zou ter waarde van € 80,- voor een onderdeel dat bestemd was voor zijn eigen auto niet terugbetaald hebben aan het bedrijf, hij zou de brandstofpas van de zaak voor zijn eigen auto hebben gebruikt en hij zou de kosten de(sic)
gemaakt waren voor een exportdocument niet hebben uitgefactureerd aan een klant. (…). Mijn cliënt heeft u tevens uitgelegd dat deze verwijten op misvattingen berusten. (…). Op deze verklaringen reageerde u niet. Ondanks zijn verzoek daartoe, mocht mijn cliënt zijn werk niet hervatten. (…). Gelet op het voorgaande, laat ik in de eerste plaats weten dat mijn cliënt protesteert tegen zijn kennelijke op non-actiefstelling. Hij is beschikbaar voor werk. Sterker nog, hij kan dat ook in rechte afdwingen.(…)”
2.8.
Bij brief van 18 oktober 2023 heeft (de gemachtigde van) [eiser] [gedaagden] - kort gezegd - aangeschreven en gesommeerd om hem onder meer weer te laten werken en zijn loon (door) te betalen. [gedaagden] heeft hier niet op gereageerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert – na vermeerdering van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
  • veroordeling van [gedaagde sub 1] om [eiser] binnen 24 uren na betekening van dit vonnis in staat te stellen zijn werkzaamheden te hervatten, onder verbeurte van een dwangsom,
  • veroordeling van [gedaagden] (hoofdelijk) om maandelijks een bedrag van
  • veroordeling van [gedaagden] (hoofdelijk) tot betaling van het achterstallige loon over september, oktober en november 2023 binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente,
  • veroordeling van de [gedaagde sub 1] tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto specificaties vanaf januari 2023, onder verbeurte van een dwangsom, en
  • met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering(en).

4.De beoordeling

spoedeisendheid
4.1.
Het is de kantonrechter voldoende gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering. Daarbij heeft te gelden dat een vordering tot wedertewerkstelling en een loonvordering naar hun aard vrijwel altijd een spoedeisend karakter hebben.
vermeerdering van eis
4.2.
Tegen de vermeerdering van eis is geen bezwaar gemaakt door [gedaagden] Ook overigens is de vermeerdering van eis niet in strijd met de goede procesorde, zodat zal worden beslist op basis van de vermeerderde eis.
4.3.
In deze kortgedingprocedure moet worden beoordeeld of de wedertewerkstellings- en loonvordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop deze vorderingen alvast kunnen worden toegewezen in deze kortgedingprocedure. Deze beoordeling is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.4.
Uit hetgeen door [gedaagden] ter zitting is aangevoerd, leidt de kantonrechter af dat [gedaagden] het standpunt inneemt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd en dat om die reden de vorderingen van [eiser] afgewezen dienen te worden. Zo heeft [gedaagden] aangevoerd dat zij achter een aantal zaken is gekomen, dat partijen daarover op 26 augustus 2023 een gesprek hebben gehad en dat [eiser] in dat gesprek heeft aangegeven dat “hij niet meer wilde komen”. [eiser] heeft de lezing van [gedaagden] uitdrukkelijk betwist. Daarbij heeft [eiser] er op gewezen dat, hoewel partijen via een derde overleg hebben gevoerd over een vaststellingsovereenkomst, daarover geen overeenstemming is bereikt. Dat [eiser] de arbeidsovereenkomst zelf zou hebben opgezegd – zoals [gedaagden] lijkt te bepleiten – is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk. De enkele betwiste mededeling van [eiser] “dat hij niet meer wilde komen", is daartoe onvoldoende en daarbij wijst de poging om tot een vaststellingsovereenkomst te komen, juist op het tegendeel.
4.5.
Aangezien in deze procedure ervan wordt uitgegaan dat nog altijd sprake is van een arbeidsovereenkomst, betekent dit dat [eiser] in beginsel recht heeft op arbeid en loon.
wedertewerkstelling
4.6.
Op grond van de arbeidsovereenkomst, de bijbehorende voorwaarden en de wet hebben werknemer ( [eiser] ) en werkgever ( [gedaagde sub 1] ) over en weer verplichtingen ten opzichte van elkaar. Voor wat betreft het recht op wedertewerkstelling volgt dit uit artikel 7:611 BW. Uitgangspunt is dat goed werkgeverschap in beginsel met zich brengt dat op de werkgever een verplichting rust om de werknemer te werk te stellen, tenzij voor de weigering hem toe te laten een redelijke grond bestaat (Hoge Raad 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1209).
4.7.
Niet in geschil is dat [gedaagde sub 1] [eiser] niet langer in de gelegenheid stelt de bedongen arbeid te verrichten. De vraag is of [gedaagde sub 1] hiervoor een redelijke grond heeft. Ter zitting heeft [gedaagden] aangevoerd dat er diverse zaken aan het licht zijn gekomen, dat [eiser] auto’s liet keuren en repareren zonder dat daarvoor betaald werd en dat hij zelf auto’s verkocht aan klanten van [gedaagde sub 1] . Wat [gedaagden] [eiser] echter precies verwijt, is ook in antwoord op de vragen van de kantonrechter ter zitting niet duidelijk geworden. Daar komt bij dat [gedaagde sub 2] ter zitting ook nog heeft aangegeven dat hij in het gesprek op 26 augustus 2023 met [eiser] niet alles heeft gezegd en niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. Maar wat er dan nog meer is, is ook niet duidelijk geworden ter zitting. Het aanbod ter zitting om de meegenomen bewijsstukken over te leggen is, mede tegen de achtergrond van het vorenstaande, te laat. Gelet op het vorenstaande kan niet worden vastgesteld wat precies de grond is om [eiser] de mogelijkheid tot het verrichten van de bedongen arbeid te onthouden, laat staat dat kan worden beoordeeld of sprake is van een redelijke grond. Wel is duidelijk geworden dat de verstandhouding tussen partijen uiterst moeizaam is en er lijkt veel onuitgesproken, maar dat is niet (automatisch) een gegronde reden. Verder is niet gebleken dat het belang van [gedaagde sub 1] tegen toelating van [eiser] op de werkvloer zwaarder dient te wegen dan het belang van [eiser] om de bedongen arbeid te verrichten. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] tot wedertewerkstelling toewijsbaar is. Deze vordering is – zo begrijpt de kantonrechter uit de wijze waarop de vordering is geformuleerd – alleen ingesteld tegen [gedaagde sub 1] die ook de werkgever is van [eiser] , zodat de vordering ook slechts jegens [gedaagde sub 1] wordt toegewezen.
4.8.
Het is de kantonrechter ter zitting voldoende gebleken dat de verstandhouding tussen partijen dermate moeizaam is, dat terugkeer op de werkvloer van [eiser] niet zomaar mogelijk is. De kantonrechter zal naar aanleiding daarvan een ruimere termijn voor de wedertewerkstelling bepalen zodat de verstandhouding tussen partijen eerst enigszins kan worden genormaliseerd en partijen met elkaar in gesprek kunnen gaan naar aanleiding van dit vonnis. De gevorderde termijn van wedertewerkstelling zal gelet hierop en de naderende feestdagen worden bepaald op vier weken. De kantonrechter zal de gevorderde dwangsommen eveneens toewijzen, in die zin dat zij hierbij om dezelfde reden aanleiding ziet om deze te matigen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
loonvordering
4.9.
Een werkgever is verplicht om aan de werknemer het overeengekomen loon (door) te betalen, ook als de werknemer geheel of gedeeltelijk niet heeft gewerkt, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet werken in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen (artikel 7:628 lid 1 BW). [eiser] is zonder redelijke grond niet toegelaten tot het werk, zodat hij terecht aanspraak maakt op loon over de periode waarop hij niet heeft kunnen werken maar zich wel beschikbaar heeft gehouden. Dat [eiser] zich beschikbaar heeft gehouden voor het werk volgt genoegzaam uit de brieven van 10 en 18 oktober 2023. Dit betekent dat met inachtneming van het restitutierisico, er voldoende reden is om de loonvorderingen vooruitlopend op een bodemprocedure in dit kort geding (zoals gevorderd) toe te wijzen. De vordering is niet alleen ingesteld tegen [gedaagde sub 1] maar ook tegen haar vennoten. Nu op dit punt verder geen verweer is gevoerd en de vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van v.o.f., zal de vordering ook jegens de vennoten worden toegewezen.
rente en wettelijke verhoging
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over het loon wordt als onweersproken toegewezen over de maanden september, oktober en november 2023, alsook de hierover gevorderde wettelijke verhoging zoals hierna in de beslissing is vermeld.
deugdelijke bruto/netto specificaties
4.11.
De gevorderde verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie ter zake de loonbetaling vanaf januari 2023 zal eveneens als onweersproken worden toegewezen. De kantonrechter ziet evenwel aanleiding om de gevorderde verstrekkingstermijn hiervoor te verlengen naar 4 weken. De gevorderde dwangsommen zijn ook toewijsbaar, maar zullen worden gematigd en toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
proceskosten
4.12.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De meegevorderde nakosten zijn ook toewijsbaar en worden begroot op een bedrag van € 132,00. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op een bedrag van:
  • dagvaardingskosten: € 265,56
  • griffierecht: € 244,00
  • salaris gemachtigde:
totaal: € 1.038,56
uitvoerbaar bij voorraad
4.13.
De kantonrechter zal de vordering uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat haar voldoende is gebleken van de gestelde spoedeisend- en (financiële) onhoudbaarheid van de situatie voor [eiser] .

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om [eiser] binnen vier weken na betekening van dit vonnis in staat te stellen zijn werkzaamheden als bedrijfsleider op gebruikelijke wijze, met alle verantwoordelijkheden, bevoegdheden en zonder beperkingen te hervatten zoals deze werden verricht tot 11 augustus 2023, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, van € 250,00 per dag(deel) met een maximum van € 25.000,00, dat [gedaagde sub 1] in gebreke blijft na betekening van dit vonnis aan dit vonnis te voldoen;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] (hoofdelijk), dat als de een betaalt de ander zal zijn gekweten, tot maandelijkse doorbetaling van het loon van € 3.551,60 bruto tot het moment dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] (hoofdelijk), dat als de een betaalt de ander zal zijn gekweten, tot betaling van het achterstallige loon over september, oktober en november 2023 binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, te weten een bedrag van € 10.654,80 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% op grond van artikel 7:625 BW en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie ter zake de loonbetaling vanaf januari 2023 tot en met heden, binnen vier weken na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 5.000,00, voor elke dag dat nagelaten wordt om deze deugdelijke specificatie toe te sturen aan [eiser] ;
5.5.
veroordeelt [gedaagden] (hoofdelijk), dat als de een betaalt de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op een bedrag van € 1.038,56;
5.6.
veroordeelt [gedaagden] (hoofdelijk), dat als de een betaalt de ander zal zijn gekweten, in de nakosten, aan de zijde van [eiser] begroot op een bedrag van € 132,00;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023. (48315)