In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 december 2023 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van een minderjarige om omgang met haar halfbroertje en halfzusje. De minderjarige, geboren in 2010, heeft het recht om zelf aan de kinderrechter te vragen om omgang met personen die tot haar in een nauwe en persoonlijke betrekking staan, zoals haar halfbroertje en halfzusje. Dit recht is gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op 'family life' beschermt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, aangezien de minderjarige en haar halfbroertje en halfzusje geruime tijd samen in een samengesteld gezin hebben geleefd.
De kinderrechter heeft de ouders van de minderjarige uitgenodigd voor een gesprek over het verzoek. De moeder van de minderjarige heeft aangegeven dat zij geen bezwaren heeft tegen contact, maar dat zij en haar partner wel betrokken willen zijn bij de omgang. De vader van de minderjarige heeft ook aangegeven dat hij het vervelend vindt dat er geen fysiek contact is tussen de minderjarige en haar halfbroertje en halfzusje. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om met de betrokken hulpverlening, ZorgZaak, afspraken te maken over de omgang.
De kinderrechter heeft besloten dat de omgang in eerste instantie moet plaatsvinden in aanwezigheid van de moeder of stiefvader, en dat er ook een hulpverlener bij kan zijn. Er wordt gestreefd naar minimaal één contactmoment per maand. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling en zal de voortgang van de hulpverlening en de omgang in de gaten houden. Een vervolgdatum voor de mondelinge behandeling is vastgesteld op 22 maart 2024, waarbij de minderjarige op 13 maart 2024 apart zal worden gehoord.