ECLI:NL:RBNNE:2023:5220

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/19/145257 / FA RK 23-1919
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgang met halfbroertje en -zusje door minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 december 2023 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van een minderjarige om omgang met haar halfbroertje en halfzusje. De minderjarige, geboren in 2010, heeft het recht om zelf aan de kinderrechter te vragen om omgang met personen die tot haar in een nauwe en persoonlijke betrekking staan, zoals haar halfbroertje en halfzusje. Dit recht is gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op 'family life' beschermt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, aangezien de minderjarige en haar halfbroertje en halfzusje geruime tijd samen in een samengesteld gezin hebben geleefd.

De kinderrechter heeft de ouders van de minderjarige uitgenodigd voor een gesprek over het verzoek. De moeder van de minderjarige heeft aangegeven dat zij geen bezwaren heeft tegen contact, maar dat zij en haar partner wel betrokken willen zijn bij de omgang. De vader van de minderjarige heeft ook aangegeven dat hij het vervelend vindt dat er geen fysiek contact is tussen de minderjarige en haar halfbroertje en halfzusje. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om met de betrokken hulpverlening, ZorgZaak, afspraken te maken over de omgang.

De kinderrechter heeft besloten dat de omgang in eerste instantie moet plaatsvinden in aanwezigheid van de moeder of stiefvader, en dat er ook een hulpverlener bij kan zijn. Er wordt gestreefd naar minimaal één contactmoment per maand. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling en zal de voortgang van de hulpverlening en de omgang in de gaten houden. Een vervolgdatum voor de mondelinge behandeling is vastgesteld op 22 maart 2024, waarbij de minderjarige op 13 maart 2024 apart zal worden gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rekestnummer: C/19/145257 / FA RK 23-1919
beschikking d.d. 21 december 2023
naar aanleiding van de brief aan de kinderrechter van
[minderjarige](roepnaam: [minderjarige] ),
kind van:
[ouder 1],
wonende te [woonplaats 1],
hierna ook te noemen de vader,
en
[ouder 2],
wonende te [woonplaats 2],
hierna ook te noemen de moeder.

1.Procesverloop

1.1.
Op 26 september 2023 is op de griffie van de rechtbank een brief van [minderjarige] ontvangen.
1.2.
De kinderrechter heeft op 12 december 2023 met [minderjarige] gesproken.
1.3.
De kinderrechter heeft naar aanleiding van dat gesprek besloten de ouders van [minderjarige] uit te nodigen voor een gesprek over het verzoek dat [minderjarige] heeft gedaan en zo nodig op dat verzoek ambtshalve een beslissing nemen.
1.4.
Dit gesprek heeft plaatsgevonden 19 december 2023. Bij dit gesprek waren aanwezig de vader en moeder van [minderjarige] en [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Aan het eind van het gesprek heeft ook
[naam 2] (stiefvader), vader van [halfbroertje] en [halfzusje] aan het gesprek deelgenomen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2010 geboren uit de inmiddels geëindigde relatie tussen haar ouders. Na het beëindigen van de relatie is [minderjarige] bij haar moeder blijven wonen. [minderjarige] heeft een halfbroertje, [halfbroertje] , en een halfzusje, [halfzusje] , die zijn geboren uit een relatie tussen moeder en haar nieuwe partner.
2.2.
In september 2022 is [minderjarige] naar vader en zijn nieuwe partner verhuisd. Als gevolg van deze verhuizing is [minderjarige] ook van middelbare school gewisseld.

3.De standpunten

Het verzoek van [minderjarige]
3.1.
heeft verzocht (kort en zakelijk weergegeven) dat de rechtbank het mogelijk maakt dat zij omgang heeft met haar halfbroertje, [halfbroertje] en haar halfzusje [halfzusje] . Sinds [minderjarige] van haar moeder naar haar vader is verhuisd, is het contact met haar moeder verslechterd. [minderjarige] vertelt dat zij vlak na de verhuizing naar vader nog wel bij haar moeder is geweest, maar daar veel spanning ervaart. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat [minderjarige] inmiddels al een langere periode niet meer bij haar moeder thuis komt. Hierdoor heeft zij ook geen fysiek contact meer heeft met [halfbroertje] en [halfzusje] . [minderjarige] beeldbelt wel elke week met hen, maar zou graag op de één of andere manier weer fysiek contact met ze willen hebben.
Het standpunt van de moeder
3.2.
Moeder geeft aan dat [minderjarige] gewoon bij haar thuis kan komen. De door [minderjarige] genoemde spanningen herkent moeder niet. Zij en haar partner hebben deze in ieder geval niet.
Moeder stelt dat [minderjarige] veel gepest is op de basis- en de middelbare school. In verband daarmee heeft moeder bij [minderjarige] aangekaart om eens met haar vader de bespreken of het een optie zou zijn als [minderjarige] bij hem zou gaan wonen en naar een andere middelbare school te gaan. Vervolgens bleek dit in één weekend geregeld. Moeder zegt daar erg boos over te zijn geworden. Niet ten opzichte van [minderjarige] , maar wel ten opzichte van vader. Moeder snapt wel dat [minderjarige] deze boosheid voelt, maar deze is zeker niet op haar gericht.
Moeder voert aan dat er tussen haar en vader geen enkele communicatie meer bestaat. Daarvoor is er tussen hen te veel gebeurd. Dat de nieuwe partner van vader zich er mee is gaan bemoeien, heeft ook geen goed gedaan. Moeder is er van overtuigd dat haar boosheid nooit meer overgaat. Zij stelt dat zij dit voor haarzelf een plekje heeft kunnen geven. Moeder zou het mooi vinden als [minderjarige] weer bij haar thuis zou komen, maar als dat niet gaat, vindt zij dat ook prima. Ze weet dat [minderjarige] het goed heeft bij haar vader.
Met betrekking tot het contact tussen [minderjarige] en [halfbroertje] en [halfzusje] , is moeder van mening dat ook haar partner daar een stem in moet hebben, omdat het zijn kinderen zijn. Moeder zegt zelf contact in het buurthuis of de speeltuin prima te vinden, maar ze wil niet met de kinderen moeten slepen en wil ook geen vaste afspraken. Volgens moeder hebben de kinderen inmiddels een leeftijd waarbij zij ook hun eigen activiteiten hebben. Zij hebben nu wekelijks een beeldbelmoment met [minderjarige] , maar hebben daar nu al niet altijd zin in. Moeder is tenslotte van mening dat zij of haar partner bij eventuele contactmomenten aanwezig zouden moeten zijn. Moeder deelt desgevraagd mee dat zij er ook mee kan instemmen als [hulpverlener] van ZorgZaak bij de contacten aanwezig is.
Het standpunt van de vader
3.3.
Vader deelt desgevraagd mee dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] . Dit wordt ook door de school van [minderjarige] bevestigd. Het feit dat er geen fysiek contact is tussen [minderjarige] en [halfbroertje] en [halfzusje] , vindt vader voor [minderjarige] heel erg vervelend. Vader heeft een heel ander visie over hoe de verhuizing van [minderjarige] naar hem is gegaan. Hij stelt dat er, nadat [minderjarige] een eventuele verhuizing met hem had besproken, iets vervelends is gebeurd in de thuissituatie bij moeder, waarna [minderjarige] vrij plotseling bij hem is komen wonen. Dit is gegaan in overleg met school, Accare en andere betrokken hulpverlening.
Vader legt uit dat Accare aanvankelijk bij [minderjarige] betrokken is geraakt omdat [minderjarige] in de tijd dat zij nog bij moeder woonde op winkeldiefstal betrapt is. Waarschijnlijk was dit gedrag een schreeuw om aandacht van [minderjarige] . Om te kijken of het contact tussen [minderjarige] en haar moeder weer kon worden opgestart, heeft Accare Emmen ZorgZaak ingeschakeld. Vader is van mening dat wat er nu gebeurt, niet goed is voor [minderjarige] . Zij komt hierdoor opnieuw in een loyaliteitsconflict.
Het standpunt en advies van de Raad
3.4.
De Raad geeft aan dat zij langere tijd betrokken zijn geweest bij deze ouders, waardoor de Raad over een metershoog dossier beschikt. De zorgen die er destijds bij de Raad waren, hebben geresulteerd in een ondertoezichtstelling van de kinderen, [broer] en [minderjarige] . De ondertoezichtstelling is uiteindelijk niet verlengd, omdat de GI aangaf dat niets lukte om de situatie te verbeteren.
Kinderen zijn tot het uiterste loyaal naar hun ouders, maar voelen zich in een situatie die door de handelwijze van hun ouders niet veilig of prettig voelt, soms uiteindelijk genoodzaakt om te kiezen voor één van beiden. [broer] heeft de keuze gemaakt om bij zijn moeder te wonen en geen contact meer te hebben met zijn vader. Het is niet geheel ondenkbaar dat [minderjarige] er voor heeft gekozen om aan vader te laten merken dat zij hem nog wel leuk vond en bij hem is gaan wonen. Het feit dat [halfbroertje] en [halfzusje] soms weerstand hebben tegen de beeldbelmomenten, kan ook al een eerste teken van een loyaliteitsconflict zijn.
De Raad houdt ouders voor dat het van belang is om in een situatie als deze, waar niet meer gewerkt kan worden aan de oorzaak van de onderliggende problemen, te kijken hoe toch aan de wens van [minderjarige] tegemoet gekomen kan worden. De Raad stelt voor dat partijen daarover met ZorgZaak in gesprek gaan en in onderling overleg afspraken over contactmomenten tussen [minderjarige] en [halfbroertje] en [halfzusje] maken.

4.De beoordeling

Met betrekking tot het wettelijk kader en de ontvankelijkheid
4.1.
Deze zaak betreft een zogeheten "informele rechtsingang". Die informele rechtsingang biedt een kind dat twaalf jaar of ouder is, of soms ook een kind dat nog jonger is, de mogelijkheid om zich langs informele wijze tot de rechter te wenden. Dat kan dan bijvoorbeeld via een brief, e-mailbericht of telefoontje. De rechter kan, als de rechter dat wil, op dat verzoek van een kind, nadat het verzoek is behandeld en alle belanghebbenden erop zijn gehoord, ambtshalve een beslissing nemen.
4.2.
Een kind kan gebruik maken van de informele rechtsingang als dat in de wet is bepaald. De wet geeft drie mogelijkheden:
Op grond van artikel 1:251a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna "BW") kan tijdens de echtscheidingsprocedure een beslissing over het gezag van een ouder worden gegeven. Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad kan dat ook ná de echtscheidingsprocedure, tenzij in de echtscheidingsprocedure daarover al een beslissing is genomen (zie: HR 4 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2241);
Op grond van artikel 1:253a lid 4 jo. 1:377g BW kan een kind, als zijn ouders samen het gezag over hem uitoefenen, ook vragen om de vaststelling of wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken;
Op grond van artikel 1:377g jo. 1:377a, 1:377b en 1:377e kan een kind ook vragen om de vaststelling of wijziging van een omgangsregeling of informatie- en consultatieregeling.
4.3.
[minderjarige] is naar het oordeel van de kinderrechter ontvankelijk in haar verzoek. In dit geval is sprake van de onder 2. genoemde situatie. [minderjarige] heeft het recht om zelf rechtstreeks aan de kinderrechter te vragen om omgang met personen die tot haar in een nauwe en persoonlijke betrekking staan, zoals in dit geval haar halfbroertje en halfzusje. De term ‘nauwe persoonlijke betrekking’ verwijst naar de term ‘familiy life’ in de zin van artikel 8 EVRM. Daarvan is sprake tussen [minderjarige] en [halfbroertje] en [halfzusje] . Het in artikel 8 EVRM beschermde recht omvat namelijk ook betrekkingen tussen naaste bloedverwanten. Behalve dat er sprake is van een bloedband, hebben [halfzusje] , [halfbroertje] en [minderjarige] geruime tijd (meerdere jaren) als onderdeel van een samengesteld gezin onder één dak samengeleefd en elkaar zodoende op dagelijkse basis meegemaakt. De relatie met haar halfbroertje en -zusje is dus heel belangrijk geweest in het gezinsleven zoals [minderjarige] dat gekend heeft. Door het bestaan van ‘familiy life’ in de zin van artikel 8 EVRM is dus een recht op omgang ontstaan.
De inhoudelijke beoordeling
4.4.
Gebleken is dat er sprake is van een uitgebreide voorgeschiedenis tussen partijen, die ook tijdens de zitting door de Raad uitvoerig is toegelicht. De kinderrechter stelt vast dat een kinderbeschermingsmaatregel in het voorjaar van 2022 is afgesloten, nadat was geconcludeerd dat de inzet van een jeugdbeschermer (hulp in het gedwongen kader) onvoldoende verandering kon brengen in het strijdpatroon waarin ouders na hun echtscheiding in 2016 terecht zijn gekomen. Het voormalige gezin is verscheurd, nu de broer van [minderjarige] bij moeder woont en geen contact meer heeft met vader. De huidige situatie is op scherp gezet op het moment dat [minderjarige] van haar moeder naar haar vader is verhuisd. Ouders hebben hierover vooraf onderling geen overleg gehad, waardoor een situatie is ontstaat waarover ouders elkaar nu nog over en weer verwijten maken.
4.5.
De kinderrechter gaat er vanuit dat [minderjarige] kampt met forse loyaliteitsproblematiek, omdat zij zich staande moet zien te houden in een dynamiek van teleurstelling en boosheid tussen (stief)ouders over en weer, terwijl zij van nature wil houden van alle voor haar belangrijke volwassenen. De verhuizing naar vader is een nieuwe bron van verwijten en verdriet geworden bij alle partijen en [minderjarige] probeert met haar verzoek om tenminste nog contact te kunnen hebben met [halfbroertje] en [halfzusje] de scherven weer een beetje bij elkaar te rapen. De kinderrechter constateert tegelijk dat (verdere) inzet van hulpverlening op dit moment niet aan de orde lijkt en dat de situatie ‘is wat het is’. Tegen deze achtergrond dient te worden bezien hoe het recht van [minderjarige] op omgang met [halfbroertje] en [halfzusje] kan worden ingevuld.
4.6.
Aan de zijde van moeder en stiefvader zijn geen bezwaren geuit tegen de wens van [minderjarige] en zij zijn bereid – zij het onder voorwaarden – mee te werken aan de inzet van (de al betrokken) hulpverlening van ZorgZaak om de omgang tussen [minderjarige] en [halfbroertje] en [halfzusje] concreet en praktisch uit te werken. De kinderrechter is van oordeel dat daarbij in eerste instantie als uitgangspunt moet gelden dat de omgang tussen [minderjarige] en [halfbroertje] en [halfzusje] in aanwezigheid (op afstand) van moeder of stiefvader zal plaatsvinden en dat daarbij ook – als [minderjarige] dat prettig vindt – een hulpverlener aanwezig is. Getracht moet worden te komen tot een contact van (minimaal) eens per maand op een in onderling overleg te bepalen locatie en tijdstip. De Raad heeft ter zitting met instemming van partijen toegezegd contact op te zullen nemen met ZorgZaak om over te dragen wat de insteek van de hulpverlening moet zijn.
4.7.
Omdat, zoals tijdens de zitting is gebleken, onderliggend nog wel sprake is van patronen die aanleiding geven tot zorg, zal de kinderrechter het verloop van de inzet van deze hulpverlening en de totstandkoming van de omgang afwachten voordat een definitieve beslissing op het verzoek wordt genomen. De vader, de moeder en de Raad en de contactpersoon van de ZorgZaak (als informant) zullen worden uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van 22 maart 2024. [minderjarige] zal voorafgaand aan die behandeling apart worden gehoord op 13 maart 2024. Omdat het ook de kinderen van stiefvader betreft, zal de rechtbank hem eveneens als informant aanmerken.
4.8.
Zoals door de kinderrechter aan [minderjarige] toegezegd, heeft de kinderrechter over wat er naar aanleiding van het gesprek met haar ouders is beslist, een brief aan [minderjarige] geschreven. Deze brief heeft de volgende inhoud.
Beste [minderjarige] ,
ik heb van jou een brief ontvangen en we hebben elkaar daarover op 12 december 2023 gesproken. Daarna heb ik op 19 december 2023 gesproken met je ouders en een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. De laatste tien minuten van het gesprek is ook de vader van [halfbroertje] en [halfzusje] bij het gesprek aanwezig geweest.
Je hebt me verteld dat je graag weer contact wil met je halfbroertje en -zusje [halfbroertje] en [halfzusje] . Vanaf het moment dat je bij je vader bent gaan wonen (september 2022) is het contact met je moeder verslechterd, waarna je haar en dus ook [halfbroertje] en [halfzusje] nauwelijks meer hebt gezien. Daarvoor zag je ze elke dag en dat is heel plotseling veranderd. Je mist [halfbroertje] en [halfzusje] erg en je zou ze graag minimaal eens per maand willen zien. Je begrijpt dat daar een volwassene bij moet zijn. Je hoopt dat het contact met je moeder in de toekomst ook weer beter kan worden, maar op dit moment levert het teveel spanning op om bij je moeder thuis te komen.
Ik heb met je ouders gesproken over jouw wens. Omdat je voorheen bij je halfbroertje en -zusje woonde en ze (bijna) ieder dag zag, is er sprake van ‘een nauwe persoonlijke betrekking’, zoals dat in de wet wordt genoemd. Je hebt daarom (op grond van artikel 1:377a BW) recht op omgang met [halfbroertje] en [halfzusje] . Daarom vind ik dat ik een beslissing kan nemen op jouw verzoek.
Het is me duidelijk geworden dat de scheiding van je ouders ingewikkeld is geweest en zij elkaar sindsdien niet meer zo aardig vinden. Jij houdt van allebei je ouders en dan is het heel vervelend om steeds te merken dat je ouders het nergens over eens lijken te zijn. Helaas is het ook met inzet van hulpverlening niet gelukt om ervoor te zorgen dat jij wat minder last hebt van de strijd tussen je ouders. Dat is, hoe vervelend ook, voor jou een situatie waar waarschijnlijk niet snel verandering in komt.
Toch zijn je ouders, en ook de vader van [halfbroertje] en [halfzusje] , het er wel over eens dat ze moeten proberen om tegemoet te komen aan jouw wens. Ik heb met ze besproken dat de hulp van de ZorgZaak (die toch al bij jou betrokken is) zal worden ingezet om concrete en praktische afspraken te maken over waar en wanneer je [halfbroertje] en [halfzusje] kan zien. Daar zal in eerste instantie ofwel je moeder, ofwel de vader van [halfbroertje] en [halfzusje] bij aanwezig zijn (op afstand) en ook – als dat voor jou prettig is – een hulpverlener. Daarbij vind ik het passend te proberen in ieder geval eens per maand een moment in te plannen. Vaker mag natuurlijk ook.
Ik wil over drie maanden graag horen hoe het is gegaan. Dan nodig ik je ouders weer uit, de Raad voor de Kinderbescherming en de medewerker van de ZorgZaak en ook wil ik graag (vooraf apart) met jou praten. Omdat het ook over de kinderen van je stiefvader gaat, zal ik vragen of hij ook meegaat om vragen te kunnen beantwoorden. Tot die tijd neem ik nog geen definitieve beslissing op jouw verzoek.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
houdt iedere beslissing aan en bepaalt een voortzetting van de mondelinge behandeling op
22 maart 2024om
9.15uur.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van Woudenberg, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: mmv/615