ECLI:NL:RBNNE:2023:519

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
C/17/187220 / JE RK 22-1026
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en uithuisplaatsing in het belang van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de zorgregeling en een machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak werd behandeld op verzoek van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (GI), dat stelde dat de kinderen sinds augustus 2022 bij de vader wonen en dat de huidige zorgregeling met de moeder niet in het belang van de kinderen is. De moeder, die het niet eens was met de voorgestelde regeling, heeft verzocht om een co-ouderschapsregeling waarbij de kinderen om de week bij haar verblijven.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd bij de vader verblijven en dat de moeder, ondanks haar verzoek om een andere regeling, niet in staat is om de zorg voor de kinderen adequaat te vervullen. De kinderrechter heeft de zorgen van de GI over de opvoedingsvaardigheden van de moeder en de onveilige situaties voor de kinderen in haar overwegingen meegenomen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is dat de kinderen bij de vader blijven wonen, gezien de stabiliteit en veiligheid die hij biedt.

De kinderrechter heeft het primaire verzoek van de GI toegewezen, waarbij de zorgregeling is gewijzigd. De kinderen zullen bij de vader verblijven, met een omgangsregeling waarbij zij minimaal twee keer per week onder begeleiding bij de moeder zijn. De GI zal de regie over eventuele toekomstige wijzigingen in de zorgregeling voeren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder heeft de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/187220 / JE RK 22-1026
Datum uitspraak: 6 februari 2023
Beschikking van de kinderrechter
in de zaak van
het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 16 december 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde dag;
- een verweerschrift met producties van de zijde van de moeder van 10 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 11 januari 2023.
1.2.
Op 12 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. S.C. Bosch;
- de vader;
- namens de GI, mevrouw [naam jeugdzorgwerker] .

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
In het ouderschapsplan van [datum] 2018 van de ouders is opgenomen dat het hoofdverblijf van de kinderen formeel bij de moeder is. Daarnaast is in het ouderschap opgenomen dat de kinderen standaard bij de moeder verblijven en één weekend per 14 dagen alsmede op de woensdagmiddag bij de vader zijn.
2.3.
Bij beschikking van 4 november 2022 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld tot 4 november 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt:
primairop grond van artikel 1:265g lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) de regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang als volgt te wijzigen / vast te stellen:
- de kinderen zullen geheel bij de vader verblijven met een omgangsregeling bij de moeder;
- de kinderen zullen omgang hebben met de moeder eens per week op dinsdag gedurende 3 uren onder begeleiding van [naam instantie] bij de moeder thuis;
- de GI voert de regie over eventuele toekomstige wijzigingen in de omgang;
subsidiairop grond van artikel 1:265b BW een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlenen;
meer subsidiairom op grond van artikel 1:265g lid 1 BW de regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang te wijzigen / vast te stellen, zoals in het primaire verzoek is weergegeven, én op grond van artikel 1:265b BW een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlenen.
3.2.
De GI heeft dit verzoek onderbouwd met een verzoekschrift met bijlagen waarin de feitelijke gronden staan vermeld. Ter zitting heeft de GI het verzoek als volgt aangevuld. Na een onrustige periode zijn de kinderen eind augustus 2022 op aanwijzing van het gebiedsteam bij de vader gaan wonen. De kinderen wonen daardoor feitelijk al een langere tijd bij de vader. Daarnaast geldt er een zorgregeling met de moeder, waarbij de kinderen elke dinsdag drie uren begeleide omgang met de moeder hebben bij de moeder thuis. Recent is hier een omgangsmoment op de vrijdagmiddag bij gekomen. Hierbij verblijven de kinderen elke vrijdagmiddag uit school een aantal uren bij de moeder, onder begeleiding van een vriendin van de moeder (of haar zus). De GI vindt het van belang dat voornoemde situatie wordt geformaliseerd omdat dit (meer) rust en duidelijkheid zal bieden, wat de ontwikkeling van de kinderen ten goede komt. De GI wil daarbij blijven kijken naar wat de mogelijkheden van de moeder in de verzorging en opvoeding van de kinderen zijn en aan de hand daarvan de zorgregeling uitbreiden. Daarom verzoekt zij om de regie over toekomstige wijzingen in de omgang bij haar te beleggen. De GI vindt het primaire verzoek het meest passend bij de huidige situatie waarbij de GI actief wil blijven kijken naar wat de mogelijkheden van de moeder zijn. De GI wil voorkomen dat zij iedere keer een schriftelijke aanwijzing moet geven bij een wijziging in de zorgregeling omdat dit voor partijen onrust met zich mee brengt.
De GI heeft het verzoek juridisch als volgt onderbouwd:
“Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2018 ECLI:NL:HR:2018:2321 valt af
te leiden uit r.o. 4.3.3. dat een zorgregeling niet wordt doorkruist door een later
afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing. Zie ook het artikel van Mr. J.I. Heuvelhorst &
mr. D. van der Leij over deze uitspraak van de Hoge Raad’.
Tot op heden is de staande praktijk dat de GI een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing
indient om kinderen te kunnen plaatsen bij de ouder waarbij het geen hoofdverblijf heeft.
Dit maakt dat, gezien de uitspraak van de Hoge Raad, de GI tevens zou moeten
verzoeken om wijziging van de zorgregeling. Regiecentrum Bescherming en Veiligheid
ziet echter in de vervolgjurisprudentie twee opvallende recente uitspraken. Zo oordeelt
Rechtbank Midden-Nederland bij beschikking van 15 februari 2022
(ECLI: NL: RBMNE: 2022:528):
‘Noch uit de wet noch uit wetsgeschiedenis volgt dat een wijziging van een zorgregeling
op grond van artikel 1:256g BW niet is toegestaan als dat met zich meebrengt dat het
hoofdverblijf van een minderjarige hierdoor feitelijk wordt gewijzigd.
Daarentegen oordeelt Rechtbank Den Haag bij beschikking van 29 maart 2022
(ECLI: NL: RBDHA: 2022:2819): ‘De rechtbank wijst er evenwel op dat inherent is aan de machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere ouder dat de tussen de ouders geldende zorgregeling [...] gedurende die machtiging tot uithuisplaatsing buiten werking treedt. De gecertificeerde instelling heeft, op grond van artikel 1:265f, eerste lid BW, de mogelijkheid om de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige te beperken voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige. Die beslissing geldt op grond van het tweede lid van voornoemd artikel als een schriftelijke aanwijzing.’
In het onderhavige geval zou deze uitspraak betekenen dat er een machtiging
uithuisplaatsing bij de vader nodig is, om het verblijf van de kinderen bij vader te
formaliseren. Als gevolg van de uitspraak van Rechtbank Den Haag wordt de
zorgregeling vervolgens buiten werking gesteld door de afgifte van de machtiging.
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid zou dan in het kader van artikel 1:265f 5W het
contact tussen [naam] en de moeder kunnen opbouwen.
Dit alles overziend is Regiecentrum Bescherming en Veiligheid van mening dat de
zorgregeling de meest geschikte middel is om contact tussen de kinderen en hun ouders
vast te stellen. De zorgregeling gaat immers naar zijn aard en in de kern over hoe vaak
en op welke manier er contact is tussen ouders met gezag en hun kind. Hierbij is
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid van mening dat een feitelijke wijziging van
hoofdverblijf het wijzigen van de zorgregeling niet in de weg staat. Regiecentrum
Bescherming en Veiligheid volgt aldus de lijn van Rechtbank Midden-Nederland. Om deze
reden baseert Regiecentrum Bescherming en Veiligheid het onderhavige verzoek primair
op artikel 1:265g lid 2 8W.”

4.Het standpunt van de belanghebbenden

Het standpunt van de moeder
4.1.
De moeder gaat akkoord met de ontvankelijkheid van het verzoek ex artikel 1:265g BW. Voor de moeder is het belangrijk dat er een goede zorgregeling wordt vastgesteld. De moeder vertrouwt erop dat er vanuit de GI toegewerkt wordt naar een regeling waarbij beide ouders een grote rol spelen in het leven van de kinderen. Hierdoor maakt het haar niet uit welk juridisch kader gevolgd wordt, mits onder aanhouding van een deel het verzoek.
4.2.
De moeder is het niet eens met de door de GI voorgestelde zorgregeling. Zij vindt het niet in het belang van de kinderen dat zij zo weinig contact met haar hebben. Bovendien heeft zij acht jaar lang de volledige verzorging en opvoeding van de kinderen gedaan en is zij daartoe in staat. De moeder vindt dat onvoldoende onderbouwd is waarom het voor de kinderen bij de moeder niet veilig zou zijn, zoals de GI meent. Het zijn enkel allerlei aannames waarop de huidige situatie rust. De moeder verzoekt de kinderrechter daarom om de verzoeken van de GI af te wijzen en op grond van artikel 1:265g een andere zorgregeling vast te stellen. Primair verzoekt zij om te bepalen dat de kinderen de ene week bij de moeder verblijven en de andere week bij de vader verblijven, onder aanhouding van de zaak voor drie maanden. De reden hiervan is om de zaak tegen die tijd opnieuw te behandelen om het een en ander te evalueren. Subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat de kinderen vanaf dinsdagochtend tot en met vrijdagmiddag bij de moeder verblijven, eveneens onder aanhouding van de zaak voor drie maanden. Meer subsidiair verzoekt zij te bepalen dat de kinderen op dinsdagmiddag van 14.00 uur tot 17.00 uur onder begeleiding van [naam instantie] bij moeder verblijven alsmede op de vrijdagmiddag van 12.00 uur tot 17.00 uur onder begeleiding van een vriendin van de moeder (of haar zus), onder aanhouding van de zaak voor twee maanden. Dit met als reden dat de zaak tegen die tijd opnieuw behandeld kan worden. De moeder is ervan overtuigd dat zij de GI kan laten zien dat er omgang zonder begeleiding mogelijk is.
Het standpunt van de vader
4.3.
De vader stemt in met het verzoek van de GI.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter ziet zich voor de vraag gesteld (kort gezegd) of in onderhavige procedure de zorgregeling aangepast moet worden waardoor de facto de hoofdverblijfplaats wijzigt naar de ouder waar zij formeel niet de hoofdverblijfplaats hebben of dat een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is. Van belang is dat beide ouders belast zijn met het gezag over de kinderen en dat het hoofdverblijf bij de moeder is bepaald.
5.2.
De kinderrechter overweegt dat het primaire verzoek een verschuiving in de verdeling van zorg- en opvoedtaken betreft, omdat het uit gaat van de situatie dat de kinderen bij de vader verblijven in plaats van bij de moeder. Toewijzing van het verzoek van de GI zou tot gevolg hebben dat
de factode plaats waar de kinderen het grootste deel van de tijd verblijven, ofwel hun hoofdverblijfplaats, wordt gewijzigd van de moeder naar de vader. Artikel 1:265g BW biedt daarbij echter geen kader om de hoofdverblijfplaats expliciet te bepalen. De wet biedt daartoe alleen de mogelijkheid in een familierechterlijke procedure op grond van artikel 1:253a BW. Daartoe zal de vader bij advocaat een verzoek moeten indienen bij de rechtbank. Evenwel volgt noch uit de wet noch uit de wetsgeschiedenis dat een zorgregeling op grond van artikel 1:265g BW niet kan worden gewijzigd als dit met zich meebrengt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige daardoor
feitelijkverandert, omdat het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding komt te liggen bij de andere ouder.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat de kinderen al sinds eind augustus 2022 volledig bij de vader wonen. Daarnaast geldt er een begeleide zorgregeling tussen de moeder en de kinderen. De GI heeft ter onderbouwing van het verzochte gesteld dat het verzoek een formalisering betreft van de huidige situatie. De GI heeft zorgen over de persoonlijke situatie van de moeder en daarmee haar beschikbaarheid voor de kinderen en haar mogelijkheden om voor de kinderen te zorgen. De GI is daarom van mening dat de huidige situatie dient te worden voortgezet. De moeder is het daar niet mee eens en wenst dat de kinderen weer deels bij haar komen wonen. De moeder meent dat zij in staat is om voor de kinderen te zorgen en dat zij veilig bij haar zijn. De moeder verzoekt een zorgregeling vast te stellen die neerkomt op een co-ouderschap.
5.4.
In onderhavig geval ziet de kinderrechter op basis van de stukken en de verklaringen ter zitting voldoende aanleiding om de verdeling tussen de ouders van de verzorging en opvoeding van de kinderen te wijzigen, waarbij het zwaartepunt van de opvoeding komt te liggen bij de vader in plaats van de moeder. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat de door moeder verzochte co-ouderschapsregeling nu niet in het belang van de kinderen is. Daarvoor is de situatie bij de moeder nog te onrustig en instabiel. Al voor de ondertoezichtstelling waren er grote zorgen over de kinderen bij de moeder thuis en zijn de kinderen bij de vader gaan wonen. Uit het rapport van de Raad voor de kinderbescherming (hierna: RvdK) van [datum] oktober 2022 blijkt dat de kinderen kampen met ernstige persoonlijke problematiek (waaronder tics, teruggetrokken gedag en druk- en clowneske gedrag) en dat er meerdere zorgmeldingen over hen zijn gedaan. Over alle drie de kinderen zijn zorgen geuit vanuit de school, de betrokken hulpverlening en de buitenschoolse opvang. Ook blijkt uit het rapport dat er diverse zorgen over de moeder zijn en dat is gebleken dat zij zich niet aan de veiligheidsafspraken houdt. De moeder is chaotisch en verstrooid en denkt niet na over de impact van haar handelen op de kinderen. Dit heeft tot onveilige situaties voor de kinderen geleid. Het lijkt erop dat moeder beperkte opvoedingsvaardigheden heeft. Ook zijn zorgen over haar draaglast en draagkracht verhouding, waardoor zij de opvoeding volgens de RvdK niet meer aankan. Er is verder sprake van een belaste voorgeschiedenis en psychische problematiek. Tot op heden is de moeder hiervoor geen behandeling aangegaan. De moeder is snel overvraagd en het lukt haar niet om voldoende emotioneel beschikbaar te zijn voor de kinderen als zij zich niet goed voelt. Daarbij blowt de moeder waardoor zij op die momenten ook niet beschikbaar is voor de kinderen. Sinds de GI betrokken is zijn er begeleide omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen. Gezien wordt dat de moeder tijdens de bezoeken onvoldoende emotioneel beschikbaar is voor de kinderen. Zij lijkt moeite te hebben om haar aandacht te verdelen en overzicht te houden. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter met de GI van oordeel dat het noodzakelijk is dat de kinderen bij de vader blijven wonen. Het gaat goed met de kinderen bij de vader. De vader biedt hen een veilige en stabiele opvoedingsomgeving.
5.5.
Naar het oordeel van de kinderrechter is een wijziging van de zorgregeling in het belang van de kinderen en met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling. De komende periode zal onderzocht moeten worden wat de mogelijkheden van de moeder zijn in de opvoeding en verzorging van de kinderen en zal aan de hand daarvan gekeken moeten worden of het in het belang van de kinderen is om de omgang tussen de moeder en de kinderen uit te breiden. Dit maakt dat de kinderrechter het primaire verzoek van de GI zal toewijzen, in die zin dat de kinderrechter de zorgregeling zal wijzigen maar anders dan door de GI (schriftelijk) is verzocht. De kinderrechter zal naast het verzochte omgangsmoment van eens per week op de dinsdagmiddag ook een omgangsmoment van eens per week op de vrijdagmiddag vaststellen, zoals de moeder meer subsidiair heeft verzocht en waar de GI ter zitting mee heeft ingestemd. De regie over de eventuele opbouw in het contact zal de kinderrechter bij de GI beleggen. De kinderrechter ziet in onderhavig zaak geen aanleiding om het verzoek deels aan te houden, zoals door de moeder is verzocht. De kinderrechter wijst erop dat het aan de GI of aan (één van) de ouders is om een verzoek in te dienen om de regeling te wijzigen, als zij daartoe aanleiding zien.
5.6.
Nu de kinderrechter het primaire verzoek toewijst komt hij niet toe aan beoordeling van het subsidiaire en het meer subsidiaire verzoek.
5.7.
Wellicht ten overvloede merkt de kinderrechter op dat de vastgestelde regeling ingevolge artikel 1:265g, derde lid, BW, geldt als regeling als bedoeld in artikel 1:377a, tweede lid, BW zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd en dat deze onverminderd van kracht zal blijven.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijzigt de zorgregeling, zoals opgenomen in het ouderschapsplan van [datum] 2018 en bepaalt dat:
- tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de man een zorgregeling geldt waarbij de kinderen op maandag tot en met zondag bij de vader verblijven, met uitzondering van de momenten waarop de kinderen bij de moeder verblijven;
- [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] minimaal iedere week op de dinsdag en de vrijdag gedurende drie uren onder begeleiding van [naam instantie] bij de moeder thuis verblijven;
- de GI voert de regie over eventuele toekomstige wijzigingen in de zorgregeling;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E. Massink, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.