3.2.De GI heeft dit verzoek onderbouwd met een verzoekschrift met bijlagen waarin de feitelijke gronden staan vermeld. Ter zitting heeft de GI het verzoek als volgt aangevuld. Na een onrustige periode zijn de kinderen eind augustus 2022 op aanwijzing van het gebiedsteam bij de vader gaan wonen. De kinderen wonen daardoor feitelijk al een langere tijd bij de vader. Daarnaast geldt er een zorgregeling met de moeder, waarbij de kinderen elke dinsdag drie uren begeleide omgang met de moeder hebben bij de moeder thuis. Recent is hier een omgangsmoment op de vrijdagmiddag bij gekomen. Hierbij verblijven de kinderen elke vrijdagmiddag uit school een aantal uren bij de moeder, onder begeleiding van een vriendin van de moeder (of haar zus). De GI vindt het van belang dat voornoemde situatie wordt geformaliseerd omdat dit (meer) rust en duidelijkheid zal bieden, wat de ontwikkeling van de kinderen ten goede komt. De GI wil daarbij blijven kijken naar wat de mogelijkheden van de moeder in de verzorging en opvoeding van de kinderen zijn en aan de hand daarvan de zorgregeling uitbreiden. Daarom verzoekt zij om de regie over toekomstige wijzingen in de omgang bij haar te beleggen. De GI vindt het primaire verzoek het meest passend bij de huidige situatie waarbij de GI actief wil blijven kijken naar wat de mogelijkheden van de moeder zijn. De GI wil voorkomen dat zij iedere keer een schriftelijke aanwijzing moet geven bij een wijziging in de zorgregeling omdat dit voor partijen onrust met zich mee brengt.
De GI heeft het verzoek juridisch als volgt onderbouwd:
te leiden uit r.o. 4.3.3. dat een zorgregeling niet wordt doorkruist door een later
afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing. Zie ook het artikel van Mr. J.I. Heuvelhorst &
mr. D. van der Leij over deze uitspraak van de Hoge Raad’.
Tot op heden is de staande praktijk dat de GI een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing
indient om kinderen te kunnen plaatsen bij de ouder waarbij het geen hoofdverblijf heeft.
Dit maakt dat, gezien de uitspraak van de Hoge Raad, de GI tevens zou moeten
verzoeken om wijziging van de zorgregeling. Regiecentrum Bescherming en Veiligheid
ziet echter in de vervolgjurisprudentie twee opvallende recente uitspraken. Zo oordeelt
Rechtbank Midden-Nederland bij beschikking van 15 februari 2022
(ECLI: NL: RBMNE: 2022:528):
‘Noch uit de wet noch uit wetsgeschiedenis volgt dat een wijziging van een zorgregeling
op grond van artikel 1:256g BW niet is toegestaan als dat met zich meebrengt dat het
hoofdverblijf van een minderjarige hierdoor feitelijk wordt gewijzigd.
Daarentegen oordeelt Rechtbank Den Haag bij beschikking van 29 maart 2022
(ECLI: NL: RBDHA: 2022:2819): ‘De rechtbank wijst er evenwel op dat inherent is aan de machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere ouder dat de tussen de ouders geldende zorgregeling [...] gedurende die machtiging tot uithuisplaatsing buiten werking treedt. De gecertificeerde instelling heeft, op grond van artikel 1:265f, eerste lid BW, de mogelijkheid om de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige te beperken voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige. Die beslissing geldt op grond van het tweede lid van voornoemd artikel als een schriftelijke aanwijzing.’
In het onderhavige geval zou deze uitspraak betekenen dat er een machtiging
uithuisplaatsing bij de vader nodig is, om het verblijf van de kinderen bij vader te
formaliseren. Als gevolg van de uitspraak van Rechtbank Den Haag wordt de
zorgregeling vervolgens buiten werking gesteld door de afgifte van de machtiging.
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid zou dan in het kader van artikel 1:265f 5W het
contact tussen [naam] en de moeder kunnen opbouwen.
Dit alles overziend is Regiecentrum Bescherming en Veiligheid van mening dat de
zorgregeling de meest geschikte middel is om contact tussen de kinderen en hun ouders
vast te stellen. De zorgregeling gaat immers naar zijn aard en in de kern over hoe vaak
en op welke manier er contact is tussen ouders met gezag en hun kind. Hierbij is
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid van mening dat een feitelijke wijziging van
hoofdverblijf het wijzigen van de zorgregeling niet in de weg staat. Regiecentrum
Bescherming en Veiligheid volgt aldus de lijn van Rechtbank Midden-Nederland. Om deze
reden baseert Regiecentrum Bescherming en Veiligheid het onderhavige verzoek primair
op artikel 1:265g lid 2 8W.”