ECLI:NL:RBNNE:2023:5169

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
LEE 23/2256
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de waardedalingsvergoeding voor mijnbouwschade in Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 15 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de toegekende waardedalingsvergoeding beoordeeld. Eiser, eigenaar van een woning in een aardbevingsrisicogebied, is van mening dat de vergoeding van € 2154,04 te laag is en dat deze gelijk moet zijn aan de herbouwwaarde van zijn woning. Hij betoogt dat de vergoeding onterecht is gebaseerd op finale kwijting, wat betekent dat hij in de toekomst geen verdere schadevergoeding kan claimen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser akkoord is gegaan met de voorwaarden van de waardedalingsregeling, waaronder de eenmalige vergoeding. De rechtbank legt uit dat de regeling niet bedoeld is voor schade door fysieke gebreken aan de woning, maar uitsluitend voor waardedaling door het feit dat de woning in een risicogebied ligt. Eiser kan in de toekomst opnieuw een aanvraag indienen als er meer waardedaling optreedt door aardbevingen. De rechtbank concludeert dat de toegekende vergoeding terecht is en dat er geen aanleiding is om deze te herzien. Eiser krijgt geen gelijk en zijn griffierecht wordt niet terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder,

(gemachtigden: mr. L. Sijbrandij-Leijten en mr. A.M. Wenniger).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het in stand laten van de toegekende waardedalingsvergoeding.
1.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 20 december 2022 aan eiser een waardedalingsvergoeding van € 2154,04,- toegekend.
1.2.
In het bestreden besluit van 25 april 2023 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het in stand laten van de aan eiser toegekende vergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

3. Eiser is eigenaar van de woning op het adres [adres] te [woonplaats] . Eiser heeft op 15 november 2022 een aanvraag ingediend bij verweerder om vergoeding van waardedaling.
3.1.
In het primaire besluit van 20 december 2022 heeft verweerder besloten om een vergoeding van € 2154,04 toe te kennen. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Standpunten van partijen
4. Eiser voert aan dat een eenmalige vergoeding voor waardedaling de herbouwwaarde van de woning dient te zijn. Mocht de woning in de toekomst door toedoen van aardbevingen onbewoonbaar worden, dan moet volgens eiser een vergoeding ter hoogte van de herbouwwaarde geclaimd kunnen worden. Nu met het uitgekeerde bedrag sprake is van en eenmalige vergoeding en daarmee van finale kwijting, vreest eiser dat zijn huis in de toekomst moeilijker te verkopen zal zijn. Eiser vindt dat verweerder hem niet op deze wijze kan afkopen en zou graag zien dat de finale kwijting wordt teruggedraaid. Eiser heeft het aan hem uitgekeerde bedrag aan verweerder retour gestuurd.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser bij het indienen van de aanvraag heeft ingestemd met het feit dat de vergoeding eenmalig is. Indien dit voor hem onaanvaardbaar was, had eiser ervoor kunnen kiezen om geen aanvraag in te dienen en in plaats daarvan een procedure kunnen starten tegen de NAM, aldus verweerder. Indien eiser van mening is dat zijn woning in de toekomst verder in waarde daalt, kan hij opnieuw een aanvraag indienen en daarin de vraag aan de orde stellen of het toekennen van een eenmalige vergoeding in zijn geval redelijk is. Verweerder wijst daarnaast op het feit dat de waardedalingsregeling een andere is dan de regeling voor vergoeding van fysieke (gevolg)schade aan de woning. Bij de vergoeding voor waardedaling gaat het uitsluitend om waardedaling door het blote feit dat de woning in het risicogebied ligt en eventueel een trilling heeft ondervonden van tenminste 2,9 mm/s. Verweerder stelt daarnaast dat eiser zijn stelling dat een vergoeding moet neerkomen op de herbouwwaarde van zijn huis niet nader heeft onderbouwd. Daar is de waardedalingsregeling ook niet voor bedoeld, aldus verweerder. Verweerder wijst daarnaast op het feit dat de vergoeding een persoonsgebonden beschikking betreft. Daarmee wordt bedoeld dat de eenmalige vergoeding alleen geldt voor eiser en niet voor een toekomstige eigenaar van de woning.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat de schadevergoeding die eiser heeft aangevraagd slechts is bedoeld voor de waardedaling die is ontstaan doordat de woning in een aardbevingsrisicogebied ligt. Verweerder heeft in het verweerschrift uitgelegd dat het gaat om een vergoeding van schade die ontstaat doordat een gemiddelde koper minder over heeft voor een woning in een postcodegebied waar sprake is van een aardbevingsrisico. Verweerder heeft er daarnaast op gewezen dat het om een abstracte schadebegroting gaat, die is opgesteld volgens de methode van Atlas voor gemeenten (Atlas).
Voor de begroting van de waardedaling hanteert verweerder twee indicatoren: het algemene imago-effect en de bevingshistorie. Het algemene imago-effect wordt vergoed aan degene die eigenaar van de woning was op 16 augustus 2012, de dag van de beving in Huizinge. Eiser was toen eigenaar van de woning en heeft een vergoeding wegens het imago-effect ontvangen. Verdere waardedaling neemt verweerder alleen aan wanneer er op de locatie van de woning aardbevingen hebben plaatsgevonden met een minimale grondsnelheid van 2,9 mm/s. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake, zo blijkt ook uit pagina 4 van het bestreden besluit.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de waardedalingsregeling niet is bedoeld voor het toekennen van een vergoeding voor waardedaling die het gevolg is van fysieke schades aan de woning. Ter zitting is dit met partijen besproken. De rechtbank begrijpt dat eiser zich zorgen maakt dat zijn huis door diverse scheuren en schade aan de fundering minder waard zal worden. Echter constateert de rechtbank dat er op dit moment geen regeling bestaat waar voor deze specifieke categorie waardedaling een schadevergoeding geclaimd kan worden. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de schade aan zijn fundering ten onrechte niet is vergoed, wijst de rechtbank erop dat hij een aanvraag kan doen voor een fysieke schadevergoeding.
7. De rechtbank overweegt dat de waardedalingsregeling van verweerder een aantal spelregels kent. Wanneer iemand een aanvraag doet, dient hij akkoord te gaan met die regels. Een van die regels is dat de aanvrager ermee akkoord gaat dat er aan hem een eenmalige vergoeding wordt toegekend. In het verweerschrift en ter zitting is uitgelegd dat eiser zich kan melden bij de NAM indien hij van mening is dat er meer waardedaling is opgetreden, waarvoor een hogere vergoeding op zijn plaats zou zijn.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval terecht is uitgegaan van een finale kwijting. Er is terecht een eenmalige vergoeding aan eiser toegekend. Eiser heeft tijdens zijn aanvraag moeten aankruisen dat hij akkoord ging met een eenmalige vergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt ook voldoende duidelijk dat dit als voorwaarde (spelregel) wordt gesteld voor het aanvragen van een vergoeding. Eiser heeft een vergoeding van € 2154,04 ontvangen. In het primaire besluit is nogmaals vermeld dat het om een volledige, eenmalige vergoeding gaat. De stelling dat het te ontvangen bedrag gelijk moet zijn aan de herbouwwaarde van de woning volgt de rechtbank niet. Eiser heeft zijn stelling niet nader onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat de waardedalingsregeling daarvoor ook niet is bedoeld. Bovendien is van belang dat de waardedalingsvergoeding niet gekoppeld is aan de woning, maar aan de aanvrager. Dat betekent dat een toekomstige eigenaar van de woning ook een vergoeding kan aanvragen, mocht er op dat moment (verdere) waardedaling zijn opgetreden.
9. De rechtbank wijst er tot slot op dat een heroverweging van een toegekende vergoeding met finale kwijting in theorie mogelijk is. Dit ‘geitenpaadje’ is ter zitting met partijen besproken. De gemachtigde van verweerder heeft erop gewezen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat, indien door toekomstige aardbevingen meer waardedaling aan de orde is, het mogelijk is om een aanvraag te doen zodat bekeken kan worden of de eerder uitgekeerde vergoeding wel redelijk was, gelet op frequentie en/of zwaarte van de aardbevingen en onvoorziene gevolgen daarvan. [1] Deze situatie staat ook omschreven in artikel 3.5 van de Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Het uitgangspunt is aldus dat het gaat om een eenmalige vergoeding, maar als blijkt dat de gevolgen veel groter zijn, kan de eerder uitgekeerde vergoeding eventueel worden herzien. In dit geval heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval geen redelijke vergoeding zou zijn uitgekeerd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3218, overweging 32.