ECLI:NL:RBNNE:2023:5110

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
C/18/221852 / FA RK 23-1392
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelgesprek tussen kinderen en hun vader onder begeleiding van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 10 november 2023 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen een man en een vrouw, die samen drie minderjarige kinderen hebben. De man heeft verzocht om een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, die momenteel bij de vrouw wonen, naar hem toe. Dit verzoek is ingegeven door de jarenlange strijd tussen de ouders en het gebrek aan contact tussen de kinderen en hun vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening te uiten, en dat zij dit ook hebben gedaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 oktober 2023, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken en heeft aangeboden om een herstelgesprek te begeleiden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de zorgen van de Raad over de situatie van de kinderen meegenomen. De rechtbank is van mening dat het in het belang van de kinderen is om zo snel mogelijk een herstelgesprek te organiseren tussen de kinderen en hun vader, onder begeleiding van de Raad. De rechtbank heeft de Raad verzocht om binnen zes weken na de beschikking te rapporteren over de uitkomsten van dit gesprek en de afspraken die daaruit voortvloeien. De rechtbank heeft ook aangegeven dat zij onvoldoende geïnformeerd is om een definitieve beslissing te nemen over de verzoeken van de man en heeft de Raad opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de situatie van de kinderen en de noodzaak van ondertoezichtstelling.

De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden en zal na ontvangst van het rapport van de Raad een beslissing nemen over de tijdelijke regeling van de zorg- en opvoedingstaken. De zaak is van groot belang voor de betrokken kinderen, die recht hebben op contact met beide ouders, en de rechtbank zal zorgvuldig afwegen wat in hun belang is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/221852 / FA RK 23-1392
beschikking van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. J.H. Arends, kantoorhoudende te Roden,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Schuring, kantoorhoudende te Groningen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit :
- het verzoekschrift van de man, door de rechtbank ontvangen op 7 april 2023;
- de e-mail van de man met bijlagen, door de rechtbank ontvangen op 20 april 2023;
- het verweerschrift van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 22 juni 2023;
- het F9-formulier van de vrouw met bijlagen, door de rechtbank ontvangen op 22 augustus 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van de man, door de rechtbank ontvangen op 10 oktober 2023.
1.2.
De drie minderjarige kinderen van partijen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt; [minderjarige 1] heeft de rechter een e-mail gezonden, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben -apart van elkaar- gesproken met de rechter.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord partijen, ieder bijgestaan door de eigen advocaat. De advocaat van de man heeft mede aan de hand van een pleitnota het woord gevoerd. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") was [naam 1] bij de mondelinge behandeling aanwezig.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking wordt gegeven.

2.De feiten

2.1.
Bij de beoordeling van de verzoeken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten, die volgen uit de onweersproken gebleven inhoud van de processtukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
2.2.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad in de periode augustus 2004 tot en mei 2012. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , (hierna " [minderjarige 1] ") geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ;
en van de tweeling
- [minderjarige 2] (hierna " [minderjarige 2] ") en
- [minderjarige 3] (hierna " [minderjarige 3] "), beide geboren op [geboortedatum 2] 2008 in [geboorteplaats 2] .
De man heeft de drie kinderen van partijen erkend en partijen oefenen samen het ouderlijk gezag over hen uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
2.3.
Tussen partijen is sinds hun uiteengaan veel strijd geweest, ook over de kinderen. Deze strijd heeft geresulteerd in veel procedures tussen partijen en een jarenlange (periode 2015 tot en met 2019) ondertoezichtstelling van de kinderen.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 juni 2014, gegeven in de zaak met zaak- en rekestnummer C/18/134571 / FA RK 12-1302, is bepaald dat de kinderen gedurende één weekend per veertien dagen, van vrijdagmiddag 16.00 uur à 16.30 uur bij de man verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere keer dat de vrouw hieraan niet voldoet, met een maximum van
€ 15.000,00.
2.5.
Sinds april 2017 is [minderjarige 1] niet meer naar de man geweest.
2.6.
Vanaf de zomer van 2019 tot november 2022 is er -conform de door de rechtbank bij de hiervoor genoemde beschikking van 5 juni 2014 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken- contact geweest tussen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en de man (en zijn partner, [naam 2] en haar zoon [naam 3] ). In november 2022 hebben [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de man laten weten dat zij geen contact meer met hem willen. Sindsdien is er geen contact meer geweest tussen de man en de kinderen.
2.7.
Op 10 februari 2023 heeft de man de vrouw in kort geding gedagvaard. In deze procedure, met zaak- en rolnummer C/18/220597 / KG ZA 23-25, vorderde de man dat de voorzieningenrechter -samengevat weergegeven- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig bij hem zou bepalen, dan wel de kinderen voorlopig aan hem zou toevertrouwen, de vrouw zou veroordelen tot nakoming van de bij de beschikking van 5 juni 2014 vastgestelde contactregeling, op straffe van verbeurte van een dwangsom, een ouderschapsonderzoek zou gelasten en zou bepalen dat de verplichting van de man tot het betalen van kinderalimentatie zal worden opgeschort in de periodes dat de vrouw niet bereid is mee te werken aan een ouderschapsonderzoek of niet bereid is om de daarvoor in rekening te brengen kosten te betalen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
2.8.
Bij vonnis van 24 februari 2023 zijn de vorderingen van de man door de voorzieningenrechter afgewezen. Daarbij is door de voorzieningenrechter onder meer als volgt overwogen:
"5.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtbank bij beschikking van 5 juni 2014 een contactregeling heeft vastgesteld tussen de man en de kinderen. Als uitgangspunt geldt dat deze regeling, zolang deze haar kracht niet heeft verloren, dient te worden nagekomen tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die de niet-nakoming dan wel de gedeeltelijke of gewijzigde nakoming rechtvaardigen en/of er na het vaststellen van de contactregeling feiten en/of omstandigheden zijn voorgevallen die maken dat nakoming van de contactregeling niet langer in het belang van het kind moet worden geacht.
5.3.
De voorzieningenrechter constateert op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is behandeld dat de vastgestelde contactregeling niet (volledig) wordt nagekomen, omdat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geen contact meer willen met hun vader. Zij zijn stellig in hun standpunt en hebben dit ook duidelijk kenbaar gemaakt in hun brief aan de rechtbank. Partijen onderkennen dat de kinderen op dit moment geen contact willen met hun vader, maar zij verschillen van mening over de vraag waarom de kinderen dit niet meer willen. De man wijt dit aan beïnvloeding door de vrouw, de vrouw geeft aan dat de kinderen daarin hun eigen afweging maken. Hoewel naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet is gebleken dat er zwaarwegende omstandigheden zijn die maken dat er in het geheel geen contact tussen de man en de kinderen kan plaatsvinden, acht de voorzieningenrechter een onverkorte nakoming van de vastgestelde contactregeling op dit moment niet op zijn plaats. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat de vrouw de kinderen, gelet op hun leeftijd en hun duidelijke standpunt dat zij geen contact willen met hun vader, niet kan dwingen om naar hun vader toe te gaan. Bovendien zal het forceren van het contact tussen de man en de kinderen mogelijk een averechts effect hebben op de kinderen in die zin dat de weerstand die zij richting de man ervaren wordt versterkt. Hoewel volgens de voorzieningenrechter niet valt uit te sluiten dat de weerstand die de kinderen ervaren het gevolg is van de jarenlange blootstelling aan de (aanhoudende) echtscheidingsstrijd tussen partijen, is nader onderzoek naar de oorzaak hiervan aangewezen. Een kortgedingprocedure leent zich hier echter niet voor.
5.4.
Het bovenstaande brengt met zich dat de voorzieningenrechter de vorderingen van de man zal afwijzen.
5.5.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen de intentie uitgesproken om, onder begeleiding van Elker of een andere hulpverleningsinstantie, een herstelgesprek met de kinderen te voeren. Van de vrouw mag in dit verband verwacht worden dat zij, gelet op haar rol als verzorgende ouder en de verantwoordelijkheden die dit met zich brengt, de belangen van de kinderen voorop stelt en zich zo veel als mogelijk zal (blijven) inspannen voor een normaal en onbelast contact tussen de man en de kinderen. Wanneer uit het herstelgesprek blijkt dat de vastgestelde contactregeling niet meer passend is voor de kinderen, ligt het eveneens op de weg van de vrouw dat zij in een bodemprocedure om wijziging/opschorting van die regeling verzoekt."
2.9.
Omdat het niet is gelukt om het contact met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weer op te starten, heeft de man deze procedure aanhangig gemaakt.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
primair
A.
te bepalen dat de minderjarige [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 2] en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 2] , voortaan hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man en de vrouw te veroordelen tot afgifte van de minderjarigen aan de man binnen een dag na betekening van deze beschikking en uitdrukkelijk te bepalen dat deze beschikking met behulp van de sterke arm ten uitvoer kan worden gelegd;
B.
de vrouw te veroordelen om aan de man een dwangsom te betalen van € 25.000,00 per dag of dagdeel dat de vrouw na betekening van deze beschikking door de deurwaarder de kinderen niet afgeeft aan de man, tot een maximum van € 250.000,00;
C.
te bepalen dat de vrouw minimaal 3 maanden na het afgeven van de kinderen aan de man geen contact zal hebben met de kinderen (of zoveel langer of korter als de rechtbank noodzakelijk acht om [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in het gezin van de man te doen integreren en te doen wennen aan hun nieuwe sociale omgeving) en dat daarna de omgang geleidelijk weer wordt opgebouwd tot een regeling waarbij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] omgang zullen hebben met de vrouw één keer per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond 18.00 uur en de helft van alle vakanties;
D.
de minderjarige kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht te stellen;
E.
vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in te schrijven op de [schoolnaam] te [plaats] met ingang van de eerste maandag na de in deze te wijzen
beschikking;
Subsidiair
F.
de vrouw te veroordelen om mee te werken aan de zorgregeling die is vastgesteld in de beschikking van de rechtbank Noord Nederland locatie Groningen van 5 juni 2014 en de vrouw te veroordelen om aan de man een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij deze zorgregeling niet nakomt, tot een maximum van
€ 250.000,00 is bereikt en te bepalen dat de man de eventueel door de vrouw te verbeuren dwangsommen kan verrekenen met de door de man aan de vrouw (in de toekomst) verschuldigde kinderalimentatie
of
te bepalen dat de man gerechtigd is om de kinderalimentatie te verrekenen met de dwangsommen die de vrouw heeft verbeurd en nog zal verbeuren uit hoofde van de beschikking van de rechtbank Noord Nederland locatie Groningen van 5 juni 2014
of
te bepalen dat de verplichting van de man tot het betalen van kinderalimentatie zal
worden opgeschort in de periodes dat de kinderen niet conform de opgelegde
zorgregeling bij hem komen.
3.2.
De man legt aan zijn verzoeken, samengevat weergegeven, het navolgende ten grondslag. Tussen de ouders is een jarenlange, heftige strijd geweest. Ondanks diverse interventies van verschillende hulpverleners is het contact tussen [minderjarige 1] en haar vader al in 2017 verloren gegaan en dit is nooit hersteld. Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is het sinds de zomer van 2019 eindelijk gelukt om uitvoering te geven aan de door de rechtbank al in 2014 vastgestelde zorgregeling. De man heeft nooit gemerkt aan de jongens dat zij het bij hem niet leuk hebben gevonden, maar merkte in november 2022 dat de jongens stroef begonnen te reageren. De man vermoedt dat hieraan ten grondslag ligt het feit dat hij - in die periode- een financieel voorstel aan de vrouw heeft gedaan teneinde een oplossing te vinden voor het door de vrouw aan hem verschuldigde bedrag van € 28.677,00, uit hoofde van een vonnis van deze rechtbank van 3 september 2014. De man gelooft niet dat de kinderen echt niet meer naar hem toe willen gaan. Hij ziet een herhaling van zetten en verwijst daarbij naar hoe ingewikkeld de strijd in het verleden was, waardoor het contact met [minderjarige 1] verloren is gegaan.
Uit het gedrag van de vrouw en de jongens blijkt volgens de man dat alle kenmerken van ouderverstoting aanwezig zijn. Volgens de man blijkt overduidelijk dat de stopzetting van de regeling te maken heeft met het feit dat de vrouw nog steeds de kinderen belast met negatieve verhalen over de man en dat zij hen geen ruimte geeft om een vrij en onbekommerd contact met hun vader te hebben; uit onderzoek is gebleken dat dit een vorm van doorlopende kindermishandeling is die zeer schadelijk is voor de kinderen. Er moeten maatregelen worden getroffen met als doel te zorgen dat de mishandeling stopt en het voorkomen van een situatie waarin het contact tussen de jongens en de man voorgoed verloren gaat. De man vreest dat als er niet onmiddellijk rigoureus wordt ingegrepen, de jongens hetzelfde pad op gaan als [minderjarige 1] destijds en dan is de man de jongens voorgoed kwijt is en de jongens hem.

4.Het verweer

4.1.
De vrouw voert een verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van de man, dan wel tot ontzegging van zijn verzoeken.
4.2.
De vrouw legt aan haar verweer, samengevat weergegeven, het navolgende ten grondslag. De verzoeken van de man hebben de vrouw geschokt en verbaasd, zij dacht dat de strijd wel was gestreden, totdat de man haar in november 2022 aansprak tot betaling van forse bedragen. Volgens de vrouw heeft de rechtbank haar niet veroordeeld om aan de man
€ 28.677,00 te betalen. De man ziet verbanden die er volgens de vrouw niet zijn. Naar aanleiding van het in januari 2023 gevoerde kort geding was afgesproken dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en hun ouders zouden trachten om met behulp van KLEM -de kindbehartiger- tot afspraken te komen. De verzoeken van de man doorkruisen deze afspraken.

5.Het advies van de Raad

5.1.
De Raad vindt de situatie waarin de kinderen verkeren uitermate zorgelijk. Ook vindt de Raad het zorgelijk dat de kinderen hun vader nu afwijzen; zij wijzen daarmee een deel van hun eigen identiteit af. De Raad ziet dat de kinderen last hebben van het gedoe tussen hun beide ouders en lijken nu uit lijfsbehoud te hebben gekozen voor het eiland "moeder". De Raad begrijpt enerzijds dat de man zich genoodzaakt heeft gevoeld dergelijke verzoeken in te dienen bij de rechtbank, maar het verzoek kan bij de kinderen onzekerheid, vertwijfeling en angst veroorzaken. De kinderen hebben recht op contact met hun beide ouders en zij hebben ook de plicht om contact te hebben met beide ouders. De Raad acht het in het belang van beide kinderen dat er zo spoedig mogelijk een herstelgesprek plaatsvindt tussen de kinderen en de man en de Raad heeft aangeboden dit gesprek te begeleiden. De Raad vindt het daarbij belangrijk dat er wordt gekeken hoe het contact tussen de kinderen en de man vervolgens georganiseerd kan worden. De Raad heeft daarnaast aangeboden om onderzoek te doen en de rechtbank van advies te voorzien ten aanzien van de verzoeken van de man die aan de rechtbank zijn voorgelegd.

6.De beoordeling

6.1.
De ouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] oefenen samen het gezag over hen uit, maar zij hebben nu een geschil over de gezamenlijke uitoefening van het gezag. De man heeft dit geschil op de voet van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna "BW") aan de rechtbank voorgelegd. De rechtbank zal op de voet van de tweede zin van artikel 1:253a lid 1 BW een beslissing nemen welke haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. De rechtbank neemt daarbij tot uitgangspunt dat uit rechtspraak van de Hoge Raad (HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6246, NJ 2008/51) volgt, dat de rechtbank een ruime bevoegdheid heeft om te bepalen wat zij wenselijk vindt en dat zij in haar beslissing niet gebonden is aan de grenzen van de rechtsstrijd die door de over en weer gedane verzoeken van de ouders worden bepaald.
6.2.
Omdat de man ook een verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen heeft ingediend en de kinderrechter bevoegd is om van dat verzoek kennis te nemen, dient daar waar in deze beschikking "de rechtbank" staat daar waar nodig "de kinderrechter" te worden gelezen. De rechtbank overweegt als volgt.
6.3.
De rechtbank maakt zich met de Raad zorgen over de kinderen, die nu uit lijfsbehoud gekozen lijken te hebben voor de weg van de minste weerstand waarbij er geen contact meer is met hun vader. De vader maakt echter -net als de moeder- deel uit van de identiteit van de kinderen en de rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat er zo spoedig mogelijk een herstelgesprek tussen de kinderen en de man zal plaatsvinden onder begeleiding van de Raad. Het is vervolgens aan de Raad om te kijken hoe het contact tussen de kinderen en de man vervolgens georganiseerd kan worden, waarbij de rechtbank het vooralsnog in het belang van de kinderen acht dat er gekeken wordt of het mogelijk is om één à tweemaal per maand een fysiek contact tussen de kinderen en hun vader te organiseren. Omdat de Raad tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven te verwachten het herstelgesprek binnen circa drie weken na de mondelinge behandeling te organiseren, verzoekt de rechtbank de Raad om binnen zes weken na dagtekening van deze beschikking de rechtbank te informeren over het verloop van het herstelgesprek en de naar aanleiding daarvan gemaakte afspraken over contact tussen de kinderen en de man. Partijen zullen vervolgens op de in het dictum genoemde roldatum in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk te reageren op dit verslag van de Raad, waarna de rechtbank binnen vier weken een beslissing zal nemen over een eventuele tijdelijke regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
6.4.
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen op de verzoeken van de man en zal de Raad opdracht geven een onderzoek in te stellen en de rechtbank van advies te dienen ten aanzien van de verzoeken van de man. De rechtbank zal de Raad verzoeken om een onderzoek in te stellen naar:
- de vraag of het in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is om hun hoofdverblijf te wijzigen en dit voortaan bij de man te bepalen en -indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord- tevens een onderzoek in te stellen naar de vraag of het in het belang van de kinderen is dat zij dan vervolgens minimaal drie maanden geen contact zullen hebben met de vrouw, waarna het contact met de vrouw wordt opgebouwd naar een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij de kinderen één keer per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond 18.00 uur en de helft van alle vakanties bij de vrouw verblijven en of het dan in het belang van de kinderen is dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend om de kinderen in te schrijven op de [schoolnaam] te [plaats] ;
- de vraag of er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] die maakt dat een ondertoezichtstelling van de kinderen nodig is.
6.5.
De Raad wordt verzocht aan de rechtbank en (de advocaten van) partijen te rapporteren op de hierna vermelde rolzitting. De (advocaten van) partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld te reageren op het raadsrapport. De griffier zal daarna als dat door de rechter of door partijen nodig wordt gevonden, een nieuwe zittingsdatum bepalen.
6.6.
Iedere verdere beslissing zal door de rechtbank worden aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Nederland, locatie Groningen, de rechtbank en (de advocaten van) partijen uiterlijk op de rolzitting van
dinsdag 28 november 2023schriftelijk te informeren over de uitkomsten van het herstelgesprek tussen de kinderen en de man onder begeleiding van de Raad en de naar aanleiding van dat gesprek gemaakte afspraken over contact tussen de kinderen en de man;
7.2.
stelt (de advocaten van) partijen uiterlijk op de rolzitting van
dinsdag 12 december 2023in de gelegenheid om schriftelijk te reageren op het bericht van de Raad, waarna de rechtbank
binnen vier wekeneen beslissing zal nemen over een eventuele tijdelijke regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
7.3.
verzoekt de Raad een onderzoek in te stellen naar:
- de vraag of het in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is om hun hoofdverblijf te wijzigen en dit voortaan bij de man te bepalen en -indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord- tevens een onderzoek in te stellen naar de vraag of het in het belang van de kinderen is dat zij dan vervolgens minimaal drie maanden geen contact zullen hebben met de vrouw, waarna het contact met de vrouw wordt opgebouwd naar een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij de kinderen één keer per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond 18.00 uur en de helft van alle vakanties bij de vrouw verblijven en of het dan in het belang van de kinderen is dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend om de kinderen in te schrijven op de [schoolnaam] te [plaats] ;
- de vraag of er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] die maakt dat een ondertoezichtstelling van de kinderen nodig is;
en in overeenstemming met wat daarover in deze beschikking is overwogen, en daarover te rapporteren en te adviseren;
7.4.
verzoekt de Raad uiterlijk op de rolzitting van
dinsdag 14 mei 2024de rechtbank en (de advocaten van) partijen schriftelijk te informeren over de uitkomsten van het raadsonderzoek;
7.5.
partijen dienen uiterlijk op de rolzitting van
dinsdag 28 mei 2024te reageren op de rapportage en daarbij aan te geven of zij een nadere zitting wensen met opgave van hun verhinderdata;
7.6.
indien de rechter of partijen het nodig vinden, zal de griffier van de rechtbank een datum voor een voortgezette mondelinge behandeling bepalen;
7.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.R. Bosker, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: GLHB