ECLI:NL:RBNNE:2023:4956

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
178063
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en toewijzing gezamenlijk gezag in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 november 2023 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure waarin de man verzocht om de erkenning van zijn biologische kind, [de minderjarige], door [X] te vernietigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] op basis van een deskundigenrapportage van Verilabs, die met meer dan 99,99% zekerheid de biologische afstamming bevestigt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw, die samen met [X] het ouderlijk gezag uitoefent, in redelijkheid niet tot het verlenen van toestemming aan [X] voor de erkenning had mogen komen, omdat zij twijfels had moeten hebben over het vaderschap van [X]. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de erkenning te vernietigen toegewezen, wat betekent dat het gezamenlijk gezag van de vrouw en [X] over [de minderjarige] van rechtswege komt te vervallen. De man is, onder de voorwaarde dat hij [de minderjarige] erkent, voortaan samen met de vrouw belast met het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij [de minderjarige] wekelijks bij de man verblijft en de regeling in de toekomst kan worden uitgebreid. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld in de kosten van het DNA-onderzoek, omdat haar houding heeft geleid tot onduidelijkheid over het biologische vaderschap. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/178063 / FA RK 21-394
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 13 november 2023
inzake
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. P. Rijnsburger, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
en
[X],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen [X] ,
advocaat mr. M.R. Rauwerda, kantoorhoudende te Leeuwarden,
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
mr. J. Oosterhof, advocaat te Heerenveen,
in haar hoedanigheid als bijzondere curator over de [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [plaats] , hierna te noemen: [de minderjarige] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 december 2021, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, zijn de verzoeken aangehouden.
1.2.
Nadien heeft de rechtbank kennisgenomen van:
 een deskundigenrapportage van Verilabs van 9 februari 2022;
 een F9-formulier van de bijzondere curator, binnengekomen bij de griffie op 18 februari 2022;
 een F9-formulier van de man, binnengekomen bij de griffie op 22 februari 2022;
 een brief van de vrouw en [X] , binnengekomen bij de griffie op 24 februari 2022;
 een F9-formulier van de man, binnengekomen bij de griffie op 14 maart 2022;
 een F9-formulier van de vrouw en [X] , binnengekomen bij de griffie op 15 maart 2022;
 een uitstelverzoek van het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (KKE), binnengekomen bij de griffie op 24 mei 2022;
 een uitstelverzoek van het KKE, binnengekomen bij de griffie op 13 juli 2022;
 een afsluitbrief van het KKE, binnengekomen bij de griffie op 4 april 2023;
 een F9-formulier van de man, binnengekomen bij de griffie op 4 april 2023;
 een F9-formulier van de vrouw en [X] , binnengekomen bij de griffie op 5 april 2023;
 een brief van de vrouw en [X] , binnengekomen bij de griffie op 17 april 2023;
 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (raad), binnengekomen bij de griffie op 18 april 2023;
 een F9-formulier van de vrouw en [X] , binnengekomen bij de griffie op 25 april 2023;
 een uitstelverzoek van de raad, binnengekomen bij de griffie op 30 mei 2023;
 een uitstelverzoek van de raad, binnengekomen bij de griffie op 30 augustus 2023;
 een F9-formulier van de vrouw en [X] , binnengekomen bij de griffie op 30 augustus 2023;
 een F9-formulier van de man, binnengekomen bij de griffie op 31 augustus 2023;
 een brief van de bijzondere curator, binnengekomen bij de griffie op 2 oktober 2023;
 het rapport van de raad, binnengekomen bij de griffie op 3 oktober 2023.
1.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 23 december 2021 partijen doorverwezen naar het KKE voor een hulpverleningstraject. Uit de afsluitbrief van het KKE blijkt - kort samengevat - dat de vrouw, [X] en de man gesprekken hebben gevoerd over hun wensen, ideeën en de rol die zij allen voor ogen hebben. De man wil toewerken naar een co-ouderschapsregeling. De vrouw en [X] willen dat [X] een vaderrol blijft vervullen in het leven van [de minderjarige] en vinden dat er een eerlijke verdeling moet komen tussen alle betrokkenen. De betrokkenen zijn gedurende het traject niet nader tot elkaar gekomen. Dit heeft er ook toe geleid dat het KKE het traject heeft afgesloten.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens de Raad voor de Kinderbescherming (raad) gevraagd om onderzoek te verrichten naar het gezag en de contacten tussen [de minderjarige] en de man. Het onderzoek heeft geresulteerd in het rapport van 29 september 2023. Uit het onderzoek volgt dat - mocht de erkenning van [de minderjarige] door [X] worden vernietigd en er vervangende toestemming worden verleend aan de man om [de minderjarige] te erkennen - zij adviseren om de man te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag. Verder heeft de raad geadviseerd om de huidige contacten tussen [de minderjarige] en de man uit te breiden (op de wijze zoals omschreven op pagina 16 van het rapport) waarbij wordt toegewerkt naar een regeling waarbij [de minderjarige] eens per veertien dagen in het weekend van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man verblijft.
1.5.
De verzoeken stonden aanvankelijk gepland voor een mondelinge behandeling op 8 september 2023. Tijdens die mondelinge behandeling zijn de man, de vrouw, [X] en hun advocaten verschenen. Daarnaast was er een medewerker van de raadaanwezig. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling aan de aanwezigen medegedeeld dat de bijzondere curator per abuis niet juist is opgeroepen en dat er een nieuwe mondelinge behandeling gepland moeten worden.
1.6.
Vervolgens heeft er een mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden op 4 oktober 2023. Daarbij zijn verschenen:
- de man en zijn advocaat;
- de vrouw en [X] en hun advocaat;
- de bijzondere curator;
- namens de raad, de heer [naam] .

2.De feiten

2.1.
De vrouw en [X] hebben een affectieve relatie gehad, welke in augustus 2020 definitief is verbroken.
2.2.
Ten tijde van de relatie tussen de vrouw en [X] is de vrouw moeder geworden van [de minderjarige] . [X] heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw en [X] oefenen samen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
2.3.
Ten tijde van het tijdvak van conceptie van [de minderjarige] heeft er geslachtsgemeenschap plaatsgevonden tussen de vrouw en de man.
2.4.
De vrouw bevindt zich momenteel in een gewelddadige relatie met haar
(ex-)partner. Dit heeft ertoe geleid dat in de zomer van 2023 [X] en de vrouw hebben besloten dat [de minderjarige] vanwege veiligheidsoverwegingen niet meer bij de vrouw overnacht. [X] vervult sindsdien het merendeel van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en zijn broer [Y] . [Y] is de oudste zoon van de vrouw en [X] .
2.5.
[de minderjarige] verblijft elke week op woensdag van 11:30 uur tot 19:00 uur bij de man. Op zondag heeft de man contact met [de minderjarige] bij [X] thuis of bij de man thuis, waarbij [X] dan met [de minderjarige] en [Y] bij de man langskomt.

3.De resterende verzoeken en de nadere beoordeling daarvan

3.1.
De rechtbank zal eerst stilstaan bij de vraag of de man de verwekker is van [de minderjarige] . De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de man kan worden ontvangen in zijn verzoek om de erkenning van [de minderjarige] door [X] te vernietigen.
Is de man de verwekker van [de minderjarige] ?
3.2.
Uit de deskundigenrapportage van Verilabs blijkt dat met meer dan 99,99% zekerheid is aangetoond dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] . Gelet hierop moet als vaststaand worden aangenomen dat de man de verwekker is van [de minderjarige] .
Kan de man worden ontvangen in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning?
3.3.
Op grond van artikel 1:205 van het Burgerlijke Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door het kind zelf, door de erkenner, door de moeder en door het Openbaar Ministerie. De verwekker heeft geen zelfstandige rechtsingang om een dergelijk verzoek in te dienen. Dat neemt niet weg dat onder omstandigheden door een ander dan de verwekker gedane erkenning door de verwekker aangetast kan worden.
In de jurisprudentie zijn twee maatstaven ontwikkeld, de zogeheten strikte en minder strikte maatstaf. De rechtbank zal bij deze maatstaven kort stilstaan en vervolgens beoordelen of hier sprake van is.
3.4.
De strikte maatstaf wordt toegepast als de verwekker vervangende toestemming heeft kunnen vragen, maar dit heeft nagelaten. In dat geval kan de verwekker met een beroep op misbruik van bevoegdheid de met toestemming van de moeder gedane erkenning van de minderjarige door een ander aantasten, indien deze toestemming is gegeven met slechts het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden (zie Hoge Raad 12 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7386 en Hoge Raad 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3244).
3.5.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat de minder strikte maatstaf wordt toegepast als de verwekker niet of niet tijdig heeft kunnen erkennen of om vervangende toestemming tot erkenning heeft kunnen vragen. In dat geval moet worden gekeken of de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij de erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder, telkens in verband met de belangen van het kind, in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de andere man heeft kunnen komen.
3.6.
De rechtbank moet dus eerst beoordelen of de man de mogelijkheid heeft gehad om [de minderjarige] (tijdig) te erkennen dan wel vervangende toestemming hiervoor heeft kunnen vragen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
3.7.
[de minderjarige] is al voor de geboorte door [X] erkend, zodat de man niet in de gelegenheid is geweest om vervangende toestemming tot erkenning te vragen aan de rechtbank. Voor de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de man zowel voor als na de geboorte van [de minderjarige] in de veronderstelling verkeerde dat hij niet de vader was van [de minderjarige] . Dit blijkt ook uit de Whatsappberichten van maart 2020 (productie 1 van het advies van de bijzondere curator van 19 augustus 2021). De berichten maken duidelijk dat de vrouw herhaaldelijk en expliciet heeft gesteld dat niet de man, maar [X] de vader is van [de minderjarige] . Volgens de vrouw zou dit de uitkomst zijn geweest van de vaderschapstest. De uitkomst hiervan heeft de vrouw, ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe, niet willen delen met de man. De man heeft pas in september 2020 wetenschap gekregen van het feit dat - anders dan dat hij dacht - geen vaderschapstest is uitgevoerd en dat hij mogelijk wel de biologische vader is van [de minderjarige] . De rechtbank is met de bijzondere curator van oordeel dat in dit geval niet de strikte maar de minder strikte maatstaf moet worden gehanteerd en dat de man gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan worden ontvangen in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning.
Heeft de vrouw in redelijkheid tot het verlenen van toestemming tot erkenning aan [X] kunnen komen?
3.8.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de vrouw (in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de man bij erkenning en de daartegenover staande belangen van de vrouw) in verband met de belangen van [de minderjarige] in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan [X] heeft kunnen komen.
3.9.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw geen enkel redelijk belang toekomt waarom zij [X] toestemming heeft gegeven voor de erkenning van [de minderjarige] . De vrouw volgt dit standpunt niet. Zij stelt dat zij in redelijkheid heeft kunnen komen tot het verlenen van toestemming aan [X] . De vrouw had op het moment van erkenning al jarenlang een relatie met [X] , woonde met hem samen en samen hadden zij een zoon. De vrouw had gedurende de relatie geslachtsgemeenschap met de man, maar dacht dat zij niet zwanger van hem kon raken, omdat zij gebruik maakte van voorbehoedsmiddelen en de morning afterpil innam. De vrouw was er daarom zeker van dat ze zwanger was van [X] .
3.10.
De bijzondere curator heeft naar voren gebracht dat de vrouw in het belang van [de minderjarige] geen toestemming tot erkenning aan [X] had mogen verlenen, voordat zij absoluut zeker wist wie de biologische vader van [de minderjarige] zou zijn.
3.11.
De rechtbank overweegt het volgende. Een kind en zijn verwekker hebben er in beginsel recht op en belang bij dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De wetgever hecht er aan dat, indien en voor zover mogelijk, de juridische situatie aansluit bij de biologische situatie, nu dit wezenlijk is voor de identiteitsontwikkeling van een kind.
3.12.
De rechtbank overweegt dat onweersproken is komen vast te staan dat de vrouw en de man in de periode van verwekking van [de minderjarige] meerdere malen geslachtsgemeenschap hebben gehad. Ook al heeft de vrouw voorbehoedsmiddelen gebruikt, dan had zij door de zwangerschap twijfels moeten hebben over het vaderschap. De vrouw heeft daarmee zelf willens en wetens het risico genomen dat de man en niet [X] de biologische vader is van [de minderjarige] . De vrouw had dus op zijn minst moeten twijfelen over het vaderschap van [X] en had, hoe pijnlijk ook voor alle betrokkenen, de man en [X] hiervan op de hoogte moeten brengen en met hen moeten bespreken wat in het belang van [de minderjarige] zou zijn. Het had op de weg van de vrouw gelegen om een DNA-test af te laten nemen, voordat zij [X] toestemming zou geven om [de minderjarige] te erkennen. Dat heeft zij niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het belang van de vrouw bij erkenning door [X] ondergeschikt aan het belang van de man en [de minderjarige] bij erkenning van hun biologische band. De overige omstandigheden die de vrouw heeft aangevoerd, namelijk dat bij vernietiging van de erkenning de onderhoudsplicht van [X] zal komen te vervallen en daarmee de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ernstig onder druk zal komen te staan, zijn in dit kader onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen en zien op de huidige omstandigheden en niet op de vraag of de vrouw destijds in redelijkheid heeft kunnen komen tot het verlenen van toestemming aan [X] . De rechtbank zal, alles overwegende, het verzoek van de man om de erkenning van [de minderjarige] door [X] te vernietigen toewijzen.
3.13.
Deze beslissing brengt met zich dat het gezamenlijk gezag van de vrouw en [X] over [de minderjarige] van rechtswege komt te vervallen en dat de vrouw - wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan - van rechtswege weer alleen is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . De rechtbank is zich ervan bewust dat de consequentie hiervan verdrietig is voor [X] . [X] was lange tijd in de veronderstelling dat hij de biologische vader was van [de minderjarige] . Ook nadat de relatie met de vrouw is verbroken en bekend werd dat hij niet de biologische vader is van [de minderjarige] , heeft [X] zich niet teruggetrokken. De situatie is zelfs zo dat [X] in de afgelopen periode het merendeel van de opvoeding van [de minderjarige] op zich heeft genomen. Daarbij heeft meegespeeld dat de vrouw op enig moment een gewelddadige relatie heeft gekregen met haar nieuwe (mogelijk inmiddels ex-)partner en het daardoor niet veilig was (en nog is) voor [de minderjarige] om in de nacht bij de vrouw te slapen. [de minderjarige] slaapt sinds de zomer van 2023 elke nacht bij [X] . De rechtbank vindt het bewonderingswaardig hoe [X] zich opstelt en hij zich te allen tijde heeft ingezet voor [de minderjarige] . Deze beslissing maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat thans zijn positie als hoofdopvoeder van [de minderjarige] moet wijzigen.
3.14.
De rechtbank komt gelet op vorenstaande niet toe aan het beoordelen van het voorwaardelijke verzoek van de bijzondere curator om de erkenning van [de minderjarige] door [X] te vernietigen.
Moet aan de man vervangende toestemming tot erkenning worden verleend?
3.15.
De volgende vraag die voorligt is of aan de man op grond van artikel 1:204, derde lid onder a BW vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] moet worden verleend. Het uitgangspunt is dat vervangende toestemming wordt verleend, tenzij hierdoor de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] worden geschaad of een evenwichtige sociaal psychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang komt. Een zekere emotionele weerstand van de vrouw is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren.
3.16.
De rechtbank overweegt dat het wettelijke uitgangspunt is, zoals hiervoor ook is overwogen, dat de biologische relatie van de man en [de minderjarige] erkend dient te worden en dat slechts in uitzonderlijke gevallen hiervan kan worden afgeweken.
3.17.
Uit de stukken en uit wat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, blijkt dat de vrouw grote zorgen heeft over de gevolgen van de mogelijke erkenning door de man. De angst van de vrouw is gelegen in de onduidelijkheid die het toewijzen van het verzoek mogelijk mee zal brengen voor de positie en de feitelijk verzorgende taak van [X] . De vrouw stelt zich, ondanks dat zij zich kan voorstellen dat de man als biologische vader van [de minderjarige] de situatie wenst te formaliseren, op het standpunt dat het belang van [de minderjarige] zich verzet tegen toewijzing van het verzoek.
3.18.
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat het in het belang van [de minderjarige] is om het verzoek toe te wijzen.
3.19.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] door erkenning van [de minderjarige] door de man worden geschaad of dat er ten gevolge van die erkenning reële risico's voor [de minderjarige] zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal psychologische en emotionele ontwikkeling. Het belang van de man en [de minderjarige] bij erkenning van hun biologische band weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan het belang van de vrouw. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de man om aan hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te erkennen toe onder de voorwaarde dat de beslissing ten aanzien van de vernietiging van de erkenning van [de minderjarige] door [X] in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank zal anders dan dat door de man is verzocht, deze beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat dit in strijd met de wet zou zijn.
Geslachtsnaam [de minderjarige]
3.20.
De rechtbank zal bij deze beschikking de erkenning van [de minderjarige] door [X] , vernietigen. Die vernietiging heeft, wanneer deze in kracht van gewijsde is gegaan, terugwerkende kracht (artikel 1:206 BW). Dit betekent dat de erkenning door [X] geacht wordt nooit gevolgen te hebben gehad en [de minderjarige] van rechtswege de geslachtsnaam van zijn moeder zal verkrijgen: [geslachtsnaam moeder] .
3.21.
Artikel 1:5, tweede lid BW bepaalt dat indien een kind in een familierechtelijke betrekking tot de man komt te staan, het kind de geslachtsnaam van de vrouw behoudt, tenzij de vrouw en de erkenner ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de man zal hebben.
3.22.
De man wenst dat [de minderjarige] zijn geslachtsnaam zal dragen. De vrouw kan zich hiermee niet verenigen. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen, nu een dergelijke gezamenlijke verklaring, zoals genoemd in artikel 1:5, tweede lid, BW, ontbreekt.
Beëindigen werkzaamheden bijzondere curator
3.23.
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [de minderjarige] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
Kosten DNA-onderzoek
3.24.
De rechtbank moet nog beoordelen wie de kosten van het DNA-onderzoek moet betalen. De wet biedt geen mogelijkheden om de kosten van dit DNA-onderzoek ten laste van 's Rijkskas te laten komen. Het is immers uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever dat de kosten van bewijslevering door de Staat worden betaald, ook niet wanneer de rechter ambtshalve een deskundigenonderzoek beveelt (Kamerstukken II, 1996-1997, 24 649, nr. 35, pag. 31).
3.25.
De vrouw en [X] stellen zich op het standpunt dat de man moet worden veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek, omdat de onderhavige procedure door de man is opgestart en uit het onderzoek volgt dat hij de biologische vader van [de minderjarige] is. Bovendien heeft de vrouw gesteld dat zij onvoldoende financiële middelen heeft om de factuur te kunnen voldoen. De man heeft zich niet expliciet uitgelaten over wie veroordeeld moet worden in de kosten van het deskundigenonderzoek.
3.26.
De rechtbank overweegt dat de houding van de vrouw heeft geleid tot onduidelijkheid over het biologische vaderschap. Hierdoor heeft de man zich genoodzaakt gezien om onderhavige procedure op te starten. Dat de vrouw in loop van de procedure zich op het standpunt heeft gesteld dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] , doet daaraan niets af. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw - als de in ongelijk gestelde partij- in de kosten van het deskundigenonderzoek moet worden veroordeeld.
3.27.
In het voorgaande ziet de rechtbank dan ook aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van het deskundigenonderzoek, welke kosten blijkens de door Verilabs overgelegde factuur € 630,00 bedragen.
Gezag
3.28.
De rechtbank overweegt dat de man, totdat hij [de minderjarige] heeft erkend, nog niet de juridische ouder van [de minderjarige] is en hij daarom strikt juridisch genomen ook nog niet met het gezamenlijk gezag kan worden belast. Om pragmatische redenen zal de rechtbank bij het beoordelen van het verzoek van de man om hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uitgaan van de situatie dat de man [de minderjarige] heeft erkend.
3.29.
Op grond van artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. De rechtbank wijst dit verzoek slechts af indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.30.
Het uitgangspunt van de wet is dat ouders van [de minderjarige] gezamenlijk het gezag uitoefenen. Een verzoek om gezamenlijk gezag dient daarom alleen te worden afgewezen als zich een van de gronden van het tweede lid van artikel 1:253c BW voordoen.
3.31.
De rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen op het verzoek van de man en zal, anders dan door de vrouw en [X] is betoogd de raad niet opdragen om nader onderzoek te verrichten.
3.32.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de raad in zijn rapport van 29 september 2023 en maakt deze tot de hare. De rechtbank begrijpt dat de vrouw en [X] vinden dat de rol van [X] onderbelicht is gebleven in het rapport. De rechtbank heeft dit in ogenschouw genomen, maar ziet hierin geen reden om af te wijken van het advies van de raad, danwel de raad nader onderzoek te laten verrichten. De rechtbank overweegt dat sprake is van een bijzondere en complexe situatie, waarbij er uiteraard wel oog moet zijn voor de belangen van [X] .
3.33.
De rechtbank stelt vast dat het de vrouw, [X] en de man tot op heden gelukt is om met elkaar te overleggen en om daarbij telkens het belang van [de minderjarige] centraal te stellen, ondanks de complexe situatie waarin partijen zich bevinden. De stelling van de vrouw, namelijk dat er geen communicatie plaatsvindt tussen haar en de man en daardoor [de minderjarige] klem en verloren zal raken tussen zijn ouders, volgt de rechtbank niet. Het ontbreken van communicatie leidt niet zondermeer tot de conclusie dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken, wanneer de man samen met de vrouw belast wordt met het gezag over [de minderjarige] . De rechtbank ziet onvoldoende reden waarom de man en de vrouw hier hun taak om samen te gaan overleggen niet kunnen gaan vormgeven. Bovendien kan [X] als hoofdverzorger hierbij een belangrijke rol blijven vervullen. Ook anderszins is een afwijzing van het verzoek niet in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. De rechtbank acht het juist in het belang van [de minderjarige] dat de man een gelijkwaardige positie krijgt ten opzichte van de vrouw en dat dit op termijn duidelijkheid en rust zal creëren.
De rechtbank ziet, zoals hiervoor ook is overwogen, dat [X] een wezenlijke en essentiële rol heeft aangenomen in het overleg en de samenwerking met betrokkenen. Deze rol hoeft met deze beslissing niet (op korte termijn) te veranderen. Hij is immers de hoofdopvoeder van [de minderjarige] en weet als geen ander wat in zijn belang is. De rechtbank verwacht net als de raad dat betrokkenen in de (nieuwe) posities die zij moeten gaan vervullen, elkaar weten te vinden en het hen lukt om met elkaar te overleggen. De rechtbank heeft hier vertrouwen in. Zoals ook op de zitting besproken kan de rol van [X] nog geformaliseerd worden door een omgangsregeling vast te leggen/af te spreken.
3.34.
De rechtbank zal gelet op vorenstaande beslissen dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk zijn belast met het gezag over [de minderjarige] , maar wel onder de voorwaarde dat de man [de minderjarige] heeft erkend.
Gevolgen van de hiervoor genomen beslissingen
3.35.
De rechtbank zal kort uiteenzetten wat alle hiervoor genomen beslissingen betekenen in de praktijk. Na het wijzen van deze uitspraak, moet de man drie maanden afwachten of er hoger beroep wordt ingesteld tegen de vernietiging van de erkenning en/of de vervangende toestemming tot erkenning. Wordt daartegen geen hoger beroep ingesteld, dan kan de man met deze uitspraak vanaf 13 februari 2024 naar het gemeentehuis in [plaats] om [de minderjarige] te erkennen. Pas als de gemeente de erkenning van [de minderjarige] heeft verwerkt, wordt de man samen met de vrouw belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Tot die tijd blijven de vrouw en [X] samen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.36.
In het geval dat er hoger beroep wordt ingesteld tegen de vernietiging van de erkenning en/of de vervangende toestemming dan moet de hoger beroepsprocedure worden afgewacht en blijven de vrouw en [X] samen belast met het gezag over [de minderjarige] .
Zorgregeling
3.37.
De rechtbank ziet - wederom - om pragmatische redenen aanleiding om het verzoek van de man om tussen hem en [de minderjarige] een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) te beoordelen als een verzoek op grond van artikel 1:253a BW.
3.38.
Alle betrokkenen zijn het erover eens dat er tussen [de minderjarige] en de man een regeling moet worden vastgesteld, maar over de vraag hoe deze regeling moet worden vormgegeven verschillen zij van mening. De vrouw en [X] hebben tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij zich niet kunnen vinden in het advies van de raad. De door de raad geadviseerde regeling zal volgens hen ertoe leiden dat de contacten tussen [de minderjarige] en de vrouw en [X] , te veel wordt ingeperkt. De man kan zich vinden in de door de raad geadviseerde regeling.
3.39.
De rechtbank ziet aanleiding om een opbouwende regeling vast te leggen, conform het advies van de raad. De rechtbank is zich ervan bewust dat het vastleggen van deze regeling met ertoe leidt dat de weekenden niet geheel evenredig tussen [X] , de man en de vrouw worden verdeeld. Daartegenover staat dat de vrouw en met name [X] doordeweeks het merendeel van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] blijven vervullen. Deze beslissing zal daarin geen verandering brengen. De verdeling die de vrouw en [X] wensen, brengt met zich dat [de minderjarige] maar eens in de drie weken een weekend bij de man zal zijn en dit acht de rechtbank niet in zijn belang. De rechtbank merkt in dat kader nog op dat de wens van [X] om een 'vaste plek' te krijgen in de verdeling van de zorg voor [de minderjarige] volstrekt begrijpelijk is, maar dat in deze procedure hiertoe geen verzoek is gedaan. Dit maakt dat de rechtbank ook niks hierover kan vastleggen. De rechtbank vertrouwt er wel op dat de vrouw en [X] met elkaar in overleg blijven over hoe zij - naast de regeling tussen [de minderjarige] en de man - de zorg over [de minderjarige] in de toekomst blijven verdelen en invullen. Het is daarbij nadrukkelijk niet de bedoeling dat [X] naar de achtergrond verdwijnt. [X] is voor [de minderjarige] een belangrijk hechtingsfiguur, net als zijn broer, en het is in het belang van [de minderjarige] dat hij betrokken blijft, te meer nu de situatie waarin de vrouw zich bevindt zorgt voor onveiligheid voor [de minderjarige] .
3.40.
De rechtbank merkt tot slot op dat de hierna vast te stellen regeling niet in beton is gegoten. Indien de betrokkenen van mening zijn dat een andersluidende regeling (meer) in het belang van [de minderjarige] is en zij daarover overeenstemming bereiken, dat staat het hen vrij een andere regeling af te spreken. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het [X] vrij staat om zich tot de rechtbank te wenden met een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling.
Kostens rechtens
3.41.
Het petitum van het aanvullende verzoekschrift van de man wordt besloten met de woorden "kostens rechtens". Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake van een uitdrukkelijk verzoek tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank vat de woorden "kostens rechtens" op als een referte ten aanzien van het al dan niet uitspreken van een veroordeling in de proceskosten in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daartoe ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden echter geen aanleiding. Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
vernietig de erkenning van [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2019 in de [gemeente] , door [X] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
4.2.
draagt de griffier op grond van artikel 1:20e, eerste lid BW op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de [gemeente] ;
4.3.
verleent [de man] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] -
onder de voorwaarde dat de beslissing tot vernietiging van de erkenning onherroepelijk is geworden- toestemming, die de toestemming van de vrouw vervangt, tot erkenning van voornoemde minderjarige;
4.4.
beschouwt de taak van de bijzondere curator als beëindigd, met dien verstande dat deze taak herleeft indien tegen deze beschikking hoger beroep wordt ingesteld;
4.5.
veroordeelt de vrouw in de kosten verbonden aan het door Verilabs uitgevoerde verwantschapsonderzoek, wat neerkomt op een bedrag van € 630,00, welk bedrag na ontvangt van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak moet worden voldaan aan de griffier;
4.6.
bepaalt
onder de voorwaarde dat de man [de minderjarige] heeft erkend, dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk zijn belast met de uitoefening van het gezag over voornoemde minderjarige, voorzover hun bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
4.7.
bepaalt de volgende opbouwende regeling tussen [de minderjarige] en de man:
 voor de periode van twee maanden zal [de minderjarige] wekelijks op woensdag vanaf 11:30 uur tot 19:00 uur bij de man verblijven. Als [de minderjarige] naar school gaat, dan zal de omgang zijn vanuit school tot 19:00 uur. In het weekend zal [de minderjarige] gedurende eens per twee weken op zondag vanaf 10:00 uur tot 17:00 uur bij de man thuis verblijven;
 hierna zal de weekendregeling voor de periode van vier maanden uitgebreid worden met een overnachting bij de man thuis, inhoudende eens per veertien dagen vanaf zaterdag 13:00 uur tot zondag 17:00 uur. Mocht de basisschool voor [de minderjarige] nog niet zijn gestart dan wordt de huidige regeling op woensdag vanaf 11:30 uur tot 19:00 uur gecontinueerd. Zodra [de minderjarige] naar school gaat, wordt hij op woensdag vanuit de school door de man opgehaald en om 19:00 uur terug naar de vrouw of [X] gebracht;
 vervolgens zal de regeling wordt uitgebreid, inhoudende dat [de minderjarige] eens per veertien dagen in het weekend van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man verblijft. De wekelijkse regeling op woensdag wordt gecontinueerd;
 de grote schoolvakantie (te starten in 2024) verblijft [de minderjarige] twee weken bij de man. Gedurende de kleine schoolvakanties verblijft [de minderjarige] de helft van de tijd bij de man;
4.8.
verklaart de beslissing onder punt 4.5, 4.6 en 4.7 uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.10.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier mr. S.W. Tijms en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 704