ECLI:NL:RBNNE:2023:4896

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
LEE 21/3797
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een woning in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor het verbouwen van een woning op het perceel in Súdwest-Fryslân. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die stelt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat er sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld. De rechtbank constateert dat het college van burgemeester en wethouders op 28 mei 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend, maar dat deze vergunning in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat het college beleidsruimte heeft bij het verlenen van de vergunning, maar dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, maar dat het college wel het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en is openbaar uitgesproken op 24 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3797

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: R.V. Lie-A-Lien),
en

Burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, het college

(gemachtigde: R.B. Mienstra).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. R. Oosterbroek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor het verbouwen van de woning op het perceel [adres] in [woonplaats].
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning voor het verbouwen van de woning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Het college heeft op 28 mei 2021 een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de woning op het perceel [adres] in [woonplaats]. De woning mag worden uitgebreid met een dakkapel aan de straatkant en een aanbouw met dakkapel.
Het college heeft op 1 november 2021 het bezwaar van eiser tegen de omgevingsvergunning ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten. Anders dan het college in eerste instantie aannam bleek in bezwaar dat het bouwplan niet paste in het geldende bestemmingsplan, maar het college zag aanleiding om met een zogenoemde binnenplanse afwijking toch mee te werken aan de aanvraag.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer ter discussie staat dat het plan in strijd is met artikel 11 van het bestemmingsplan Wymbritseradiel-Zuid. De aanbouw wordt minder dan drie meter achter de voorgevel gerealiseerd en de aanbouw is hoger dan vijf meter terwijl deze binnen een afstand van drie meter tot de bouwperceelgrens wordt gebouwd.
Het college heeft een binnenplanse mogelijkheid om medewerking te verlenen aan de afwijking van het bestemmingsplan mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
5.1.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het college, bij de beslissing om toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte heeft. Het college moet alle betrokken belangen afwegen. Het uitgangspunt is dat het college rekening dient te houden met zijn beleid. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of een aanvraag om een omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot het verlenen van de vergunning in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
6. Eiser voert – samengevat - aan dat geen rekening is gehouden met het beleid uit de reactienota op de zienswijzen bij het bestemmingsplan. Daarin is overwogen dat vrijstellingsmogelijkheden in zeer uitzonderlijke gevallen dienen te worden toegepast. Gelet op het beleid in die reactienota is sprake van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarden die het bestemmingsplan stelt voor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid. Verder voert eiser aan dat het bouwplan in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Eiser onderbouwt dit standpunt met twee adviezen van Borren Staalenhoef Architecten BV.
7. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat het college specifiek beleid voert op grond waarvan het kan meewerken aan het afwijken van het bestemmingsplan ten aanzien van aanbouwen. De rechtbank is van oordeel dat, nu de reactienota op de zienswijzen is vastgesteld door de gemeenteraad en niet door het college, alleen daarom al die reactienota niet kan worden aangemerkt als beleid van het college waar het college zich aan moet houden bij de beslissing om een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat hetgeen in de reactienota is beschreven door het college wordt gehanteerd als vaste gedragslijn bij de beoordeling van verzoeken om afwijking van het bestemmingsplan. Overigens heeft het college ook inhoudelijk toegelicht waarom de uitgangspunten uit de reactienota ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan in dit geval niet doorslaggevend zijn. Het college heeft er daarbij op gewezen dat die nota dateert uit 2008, en dat sindsdien de gemeente is gefuseerd, er nieuwe wetgeving en een nieuwe omgevingsvisie zijn gekomen en de krapte op de woningmarkt aanmerkelijk is gegroeid.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat het college pas in de bezwaarfase heeft onderkend dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan. In het bestreden besluit op bezwaar heeft het college de vergunning voor afwijking van het bestemmingsplan verleend maar in dat besluit ontbreekt een draagkrachtige motivering voor die afwijking. In het besluit wordt voor de motivering verwezen naar de reactie van het college op het bezwaarschrift en het advies van de Commissie bezwaarschriften. Zowel in het advies van de Commissie bezwaarschriften als in de reactie op het bezwaarschrift ontbreekt echter een onderbouwing van het standpunt dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld. In de reactie op het bezwaarschrift wordt slechts vermeld dat niet wordt ingezien dat er sprake is van een onevenredige aantasting en dat het college in heroverweging het besluit nader zal aanvullen. In het advies van de Commissie bezwaarschriften wordt alleen overwogen dat de commissie het met het college eens is dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld. Het bestreden besluit is daarom op dit punt genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
7.1.1.
De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb als eiser door dit gebrek in de besluitvorming niet is benadeeld. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding. Het college heeft in het verweerschrift naar aanleiding van het beroepsschrift en op de zitting nader gemotiveerd waarom het bouwplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld. De rechtbank komt tot het oordeel dat die motivering voldoende deugdelijk is. De rechtbank licht dat hierna verder toe.
7.1.2.
De woningen in het recreatiepark Waterwende zijn allemaal gebouwd met een piramidedakvorm. Het college heeft overwogen dat de aanbouw van vergunninghouder niet dusdanig afwijkend is dat de kenmerkende piramidedakvorm niet meer herkenbaar is. Uit de foto’s die partijen hebben overgelegd, blijkt dat in de directe woonomgeving binnen hetzelfde plangebied, bij meerdere woningen inmiddels een aanbouw van vergelijkbare omvang is gerealiseerd. Dat die aanbouwen deels zijn vergund voor de vaststelling van het bestemmingsplan Wymbritseradiel-Zuid, doet niet af aan het feit dat die woningen met de daarbij behorende aanbouwen onderdeel uitmaken van het huidige straat- en bebouwingsbeeld. Dat andere vergunningen zien op opbouwen op de oorspronkelijke garage en niet op aan- of uitbouwen van de oorspronkelijke woning zoals in het geval van vergunninghouder, doet ook niet af aan het feit dat het straat- en bebouwingsbeeld bestaat uit woningen met een piramidedakvorm mét en zonder aanbouw.
Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank gezien het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.
7.1.3.
Nu het college de motivering van het besluit heeft aangevuld en eiser in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat eiser door de schending van artikel 3:46 van de Awb niet is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank het gebrek. De rechtbank ziet wel aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten in deze procedure en om het college op te dragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank gaat daar verder op in onder 8.
7.2.
De rechtbank volgt niet het standpunt van het college dat eisers gronden die zien op het bouwen van een bouwwerk, niet-ontvankelijk zijn gelet op artikel 6:13 van de Awb.
Uit vaste rechtspraak [1] over artikel 6:13 van de Awb volgt dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen bezwaar naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Alleen tegen die onderdelen (deelbesluiten) waartegen bezwaar is gemaakt staat beroep op de rechter open. Binnen die omvang van het geschil mogen nieuwe gronden, argumenten, feiten en bewijzen worden aandragen. Niet bepalend is of een bepaalde beroepsgrond al in bezwaar naar voren is gebracht, maar of de beroepsgrond ziet op een besluitonderdeel dat in bezwaar is bestreden.
7.2.1.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor het bouwen van een bouwwerk. Zowel strijdigheid met het bestemmingsplan als welstand zijn op grond van artikel 2.10 van de Wabo onderdeel van het toetsingskader bij het beoordelen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk. Het beroep van eiser is gericht tegen het besluit op bezwaar waarin naast het bouwen van een bouwwerk ook het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan is vergund.
Er is geen grond het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voor zover dat is gericht tegen het besluitonderdeel bouwen omdat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluitonderdeel.
7.3.
De rechtbank overweegt dat aan de besluitvorming een welstandsadvies van Hûs en Hiem van 10 mei 2021 ten grondslag ligt. Hûs en Hiem heeft op 24 januari 2022 gereageerd op het beroepsschrift en de door eiser overgelegde tegenonderzoeken van Borren Staalenhoef Architecten BV. Uit de adviezen van Hûs en Hiem blijkt dat het bouwplan is getoetst aan gebiedstype 7.1.6, Jachthavens en recreatieterreinen uit de Welstandsnota 2018 Súdwest-Fryslân. Hûs en Hiem overweegt dat de contour en omvang dusdanig is dat er nog sprake is van samenhang. De oorspronkelijke piramidevorm blijft herkenbaar. De qua omvang ondergeschikte dakkapel doet volgens Hûs en Hiem geen afbreuk aan het samenhangende totaalbeeld. Het materiaalgebruik is anders maar omdat het recreatiepark geen cultuurhistorische status heeft, is een meer eigentijdse uitwerking van ondergeschikte delen gerechtvaardigd.
7.3.1.
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het college op een welstandsadvies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht [2] .
7.3.2.
De door eiser in beroep overgelegde tegenonderzoeken bieden naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de welstandsadviezen van 10 mei 2021 en 24 januari 2022, de begrijpelijkheid van de in die adviezen gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop.
De door eiser geraadpleegde deskundige heeft een andere visie op het bouwplan. Dat brengt volgens vast rechtspraak [3] op zichzelf echter niet mee dat de door het college gebruikte adviezen niet deugdelijk zijn.
Verder stelt de door eiser geraadpleegde deskundige dat niet aan de sneltoetscriteria wordt voldaan. Het bouwplan is echter niet getoetst aan de sneltoetscriteria maar aan de criteria uit het van toepassing zijnde gebiedstype 7.1.6, Jachthavens en recreatieterreinen. Voor zover het bouwplan niet zou voldoen aan de criteria uit 7.1.6, heeft de deskundige dit niet onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat het college het advies van de welstandscommissie aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning voor het verbouwen van de woning heeft kunnen verlenen. Zoals overwogen onder 7.1.3 moet het college wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Er is ook gevraagd om vergoeding van de kosten voor het uitbrengen van een deskundigenbericht, maar die kosten zijn verder niet onderbouwd met nota’s of een urenverantwoording, zodat dat verzoek wordt afgewezen. Verder is niet gebleken van kosten die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Waaronder de uitspraak waar het college naar verwijst ABRvS 10 oktober 2018, ECLI:RVS:2018:3272, ABRvS 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:984 en ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3599
2.Zie ABRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:263
3.Waaronder ABRvS 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:279