ECLI:NL:RBNNE:2023:484

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
18.094027.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele uitbuiting en hennepteelt in een hennepstekkerij met Vietnamese slachtoffers

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van mensenhandel en hennepteelt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de man samen met anderen een Vietnamese vrouw heeft uitgebuit door haar te dwingen te werken in een hennepstekkerij. De vrouw, die illegaal in Nederland verbleef, had geen eigen inkomsten, woonruimte of verblijfsstatus en sprak de Nederlandse taal niet. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten gebruik hebben gemaakt van haar kwetsbare positie en haar onder mensonterende omstandigheden hebben laten werken. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van hennep en voor hennepteelt bestemde spullen, evenals voor diefstal van elektriciteit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan criminele uitbuiting en dat hij opzettelijk voordeel had getrokken uit de uitbuiting van de vrouw. De rechtbank heeft de verklaringen van de vrouw als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties, en heeft deze als bewijs gebruikt. De officier van justitie had veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de Vietnamese vrouw, tot schadevergoeding voor immateriële schade toegewezen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.094027.21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18.191043.20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 januari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 en 15 december 2022 en 31 januari 2023 (sluiting onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Jonge Vos, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18.094027.21, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2020 tot en met 16 december 2020 te [adres] , althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie
  • heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuitingvan die [slachtoffer] (sub 1°) en/of
  • heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid ofdiensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die [slachtoffer] (sub 6°), immers heeft hij, verdachte en/of (met) diens mededader(s):
  • die [slachtoffer] naar een hennepkwekerij/stekkerij gebracht en/of tegen die [slachtoffer] gezegd datzij in die hennepkwekerij/stekkerij werkzaamheden moest verrichten en/of daarvoor die [slachtoffer] niet betaald en/of
  • tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij niet naar buiten mocht en/of indien zij naar buiten zou gaan zijgeslagen zou worden en/of
  • zijn vuisten aan die [slachtoffer] laten zien, toen die [slachtoffer] aangaf dat zij niet wilde werkenen/of
  • die [slachtoffer] in een ruimte laten verblijven waar zij niet beschikte over een (westers) toilet en/ofverwarming
terwijl die [slachtoffer] niet over eigen inkomsten en/of woonruimte en/of een verblijfsstatus in Nederland beschikte en/of de Nederlandse taal niet spreekt en/of (aldus) gebruik heeft gemaakt van de
afhankelijksheids- en/of kwetsbare positie van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] zich niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door hem, verdachte en/of diens mededader(s); subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van 3 oktober 2020 tot en met 16 december 2020 te [adres] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander, te weten [slachtoffer] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie
  • heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuitingvan die [slachtoffer] (sub 1°) en/of
  • heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid ofdiensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die [slachtoffer] (sub 6°), immers heeft die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of (met) diens mededader(s):
  • die [slachtoffer] naar een hennepkwekerij/stekkerij gebracht en/of tegen die [slachtoffer] gezegd datzij in die hennepkwekerij/stekkerij werkzaamheden moest verrichten en/of daarvoor die [slachtoffer] niet heeft betaald en/of
  • tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij niet naar buiten mocht en/of indien zij naar buiten zou gaan zijgeslagen zou worden en/of
  • zijn vuisten aan die [slachtoffer] laten zien, toen die [slachtoffer] aangaf dat zij niet wilde werkenen/of
  • die [slachtoffer] in een ruimte laten verblijven waar zij niet beschikte over een (westers) toilet en/ofverwarming
terwijl die [slachtoffer] niet over eigen inkomsten en/of woonruimte en/of een verblijfsstatus in Nederland beschikte en/of de Nederlandse taal niet spreekt en/of (aldus) gebruik heeft gemaakt van de
afhankelijksheids- en/of kwetsbare positie van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] zich niet kon en/of durfde te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die uitbuiting door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of diens mededader(s), tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 3 oktober 2020 tot en met 16 december 2020, te [adres] , althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
  • die [slachtoffer] naar voornoemde hennepkwekerij/stekkerij te vervoeren en/of
  • als tolk te fungeren voor die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en die [slachtoffer] ;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 16 december 2020 te [adres] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3.790 hennepstekken en 353 moederplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of (een) ander(en) in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 16 december 2020 te [adres] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3.790 hennepstekken en 353 moederplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 3 oktober 2020 tot en met 16 december 2020, te [adres] , althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door:
  • werkzaamheden in die hennepkwekerij/stekkerij te verrichten en/of
  • als tolk te fungeren voor die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en werknemers in diehennepkwekerij/ stekkerij.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18.191043.20 ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 maart 2020 te Emmen, gemeente Emmen, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten een slakkenhuis, een koolstoffilter, een weegschaal, een schakelbord, 2 ventilatoren, voedingsmiddelen, 10 TLbuis-armaturen, 7 losse TL- buizen, 31 asssimilatielampen, kunststofbloempatten en/of watervaten dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten een of meer slaapkamers van de woning aan de Balingerbrink 12, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 05 maart 2020 te Emmen, gemeente Emmen, een hoeveelheid energie (elektriciteit), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3
hij op of omstreeks 5 maart 2020 te Emmen, gemeente Emmen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 592 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in de zaak met parketnummer 18.094027.21 veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
Hij heeft ten aanzien van feit 1 primair, de uitbuiting van aangeefster [slachtoffer] (hierna:
aangeefster) in vereniging, aangevoerd dat verdachte en zijn medeverdachten aangeefster hebben uitgebuit met gebruikmaking van de dwangmiddelen dwang, dreiging met geweld, misleiding, misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
De officier van justitie heeft in de zaak met parketnummer 18.191043.20 veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 18.094027.21 ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn, daarbij onder meer wijzend op tegenstrijdigheden in haar verklaringen. Deze verklaringen dienen van het bewijs te worden uitgesloten. Ook overigens is er onvoldoende bewijs van onvrijwilligheid bij aangeefster en dus uitbuiting, hetgeen integrale vrijspraak dient op te leveren.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte enkel heeft opgetreden als tolk voor Huan [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en dat zijn gedragingen van onvoldoende gewicht waren om te kunnen spreken van het primair ten laste gelegde medeplegen van hennepteelt. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de ten laste gelegde periode dient te worden ingekort.
De raadsman heeft zich in de zaak met parketnummer 18.191043.20 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft aangevoerd dat hij de onder 1 ten laste gelegde spullen al ongeveer tien jaar in bewaring had voor een hem onbekende man.
Oordeel van de rechtbank inzake parketnummer 18.094027.21
Inleiding
Op 16 december 2020 doet de politie een inval in een loods aan de [adres] in [adres] (hierna: de loods), op het erf van medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ). In de loods blijkt een hennepstekkerij te zitten die sinds de zomer van 2020 in werking is en is opgebouwd door medeverdachten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). In en rondom de loods worden op 16 december 2020 vier Vietnamese personen aangetroffen, waaronder aangeefster en medeverdachte [medeverdachte 1] , die ook wel [naam 3] wordt genoemd (hierna: [slachtoffer] ). Aangeefster blijkt illegaal in Nederland te zijn en verklaart onmiddellijk dat zij in de loods woonde. Later verklaart zij dat ze van verdachte en medeverdachten in de loods moest blijven en voor de hennepstekken moest zorgen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van haar verklaringen is van belang of deze consistent en logisch zijn. Ook en vooral acht de rechtbank van belang of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster op grote lijnen consistent en logisch. Aangeefster geeft in haar verklaringen ook meermalen aan dat zij bang is voor [slachtoffer] . Dit komt authentiek over. De verklaringen worden op een groot aantal punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Uit de locatiegegevens van de telefoon van aangeefster kan worden afgeleid dat zij gedurende een onafgebroken periode van ongeveer drie en vervolgens vier weken in de loods heeft verbleven. De verklaring van onder meer [verdachte] bevestigt dat aangeefster in de loods aanvankelijk haar behoefte moest doen op een emmer. De verklaringen van onder meer [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ondersteunen de kern van de verklaringen van aangeefster inhoudend dat [slachtoffer] de baas over haar was. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de vele
chatberichten die het dossier bevat, onder meer de berichten tussen verdachte en [medeverdachte 3] . Uit dit alles blijkt - in tegenstelling tot wat verdachte heeft verklaard - dat hij wel degelijk een rol speelde in de hennepstekkerij en dat hij - al dan niet als verlengstuk van [naam 1] , die ook wel in Tjechië verbleef - ook zeggenschap had over aangeefster.
Het is de rechtbank, evenals de verdediging, opgevallen dat de verklaringen van aangeefster niet op alle punten (volledig) worden ondersteund door andere bewijsmiddelen of zelfs worden tegengesproken door objectieve gegevens (zoals het aantreffen van een mobiele telefoon, waarvan aangeefster het bezit aanvankelijk heeft ontkend). Dit kan naar het oordeel van de rechtbank verklaard worden door de lastige positie waarin aangeefster zich bevond. Zij is aanvankelijk immers zelf aangemerkt als verdachte en mogelijk meende ze er belang bij te hebben om haar situatie (nog) kwetsbaarder te doen voorkomen en/of de rol van verdachte en de medeverdachten kwalijker te maken. Bovendien was aangeefster illegaal en onbekend in Nederland, wat met zich mee kan brengen dat zij zich aanvankelijk niet veilig voelde om volledig te verklaren.
Het voert naar het oordeel van de rechtbank dan ook te ver om te stellen dat de verklaringen van aangeefster in het geheel als onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs te beschouwen, vooral gelet op de mate van steun die zij vinden in andere bewijsmiddelen, waaronder bijvoorbeeld de verklaring van [medeverdachte 3] met betrekking tot de slechte manier waarop aangeefster werd behandeld.
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster in de kern en voor zover deze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen dan ook betrouwbaar en zal deze als bewijsmiddel gebruiken.
Beoordeling van feit 1 (mensenhandel) en 2 (hennepteelt)
De rechtbank acht vooreerst - op grond van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen
1- wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair ten laste gelegde; kort gezegd medeplegen van het telen van hennep. Daartoe overweegt de rechtbank dat in de loods 3.790 hennepstekken en 353 hennepplanten (zogenoemde moederplanten) zijn aangetroffen.
2Aangeefster verbleef in de loods en heeft voor de planten gezorgd. Verdachte kwam ook geregeld in de loods en hield zich onder meer bezig met het klaarmaken van de stekken voor de verkoop.
34
Het verweer van de verdediging inhoudend dat verdachte enkel optrad als tolk en derhalve niet als medepleger of medeplichtige kan worden aangemerkt, verwerpt de rechtbank nu dit wordt weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen. Verdachte heeft zich ook zelf beziggehouden met het klaarmaken van stekken en heeft hiermee zonder meer een materiele en bijdrage van voldoende gewicht aan het telen van hennep geleverd.
Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel in de vorm van criminele/arbeidsuitbuiting van aangeefster overweegt de rechtbank als volgt.
De beantwoording van de vraag of sprake is van 'uitbuiting' in de zin van art. 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in zaken waarin gedragingen gericht zijn op uitbuiting in arbeid of diensten van een ander (anders dan seksuele uitbuiting van die ander) sterk is verweven met de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
5
Voor oogmerk van uitbuiting is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij of zij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus gewild gevolg meebracht dat de ander door hem of haar werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Tot slot overweegt de rechtbank dat instemming van het slachtoffer met de uitbuiting niet in de weg staat aan een bewezenverklaring wanneer er sprake is van gebruik van dwangmiddelen.
De rechtbank leidt uit de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
[naam 1] en verdachte zijn in september 2020 door de hen toen nog onbekende [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] benaderd voor hulp bij de stekkerij, die tot dat moment niet goed liep.
6[naam 1] is een bekende van zowel verdachte als aangeefster. [naam 1] brengt aangeefster, die aanvankelijk in België verbleef, naar [slachtoffer] in Amsterdam, in wiens woning zij tijdelijk mag verblijven.
7Daarna wordt aangeefster naar de loods gebracht om te werken.
8Dit was in ieder geval vóór 16 september, getuige een WhatsApp-gesprek op die dag tussen [medeverdachte 2] en verdachte inhoudend dat “de vrouw” alles heeft weggeknipt en de stekjes niet tergkomen.
9
Begin oktober raakt [slachtoffer] ook betrokken bij de hennepstekkerij omdat zij [naam 1] geld had geleend dat in de stekkerij werd geïnvesteerd.
1011Vanaf ongeveer 20 oktober tot 10 november 2020 en van 17 november tot en met 16 december 2020 straalt de telefoon van aangeefster onafgebroken de mast in [adres] aan.
12Hieruit en uit de verklaring van onder meer [verdachte] , roepnaam [verdachte] (hierna: [verdachte] )11 leidt de rechtbank af dat aangeefster in ieder geval in die periodes permanent in de loods verblijft.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot de voor uitbuiting relevante omstandigheden, te weten de aard en duur van de tewerkstelling of de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald.
- De aard en duur van de werkzaamheden
Er was sprake van het verzorgen van hennepstekken, zijnde illegale werkzaamheden, die aangeefster gedurende een periode van ongeveer drie maanden heeft verricht.
- De beperkingen voor aangeefster
Aangeefster verbleef in de loods onder mensonterende omstandigheden. Aanvankelijk was er geen
Westers toilet en deed een stoel met een gat erin en daaronder een emmer dienst als toilet.
131411 Verdachte heeft in opdracht van [naam 1] geregeld dat er bepaalde faciliteiten zoals een cabine met douche en toilet in de loods kwamen, zodat aangeefster in de loods kon leven.
15Die cabine is op 13 oktober 2020 door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] opgehaald en in de loods geplaatst.
1617Daarna verbleef aangeefster in totaal ongeveer zeven weken (met een tussenpauze van een week) onafgebroken in de loods, waar zij sliep in een caravan.
Zij mocht de loods (‘s avonds) niet verlaten, omdat de buren van [medeverdachte 4] haar dan zouden kunnen zien.
18Aangeefster vond het saai in de loods.11 Het was (relatief) donker in de loods en de temperatuur was er ongeveer gelijk aan de buitentemperatuur. In de caravan stond weliswaar een kacheltje, maar de stroom in de caravan was zeer brandgevaarlijk aangelegd.
19Ook viel de stroom wel eens uit; aangeefster was dan afhankelijk van anderen (de medeverdachten) om dit op te lossen.
2021Ook was zij afhankelijk van anderen voor vervoer, eten en beltegoed. 11
22
Doordat aangeefster verantwoordelijk werd gehouden voor de verzorging van hennepplanten - een illegale handeling - werd zij blootgesteld aan het risico van strafvervolging, met alle mogelijke consequenties van dien.
Aangeefster deelde gedurende de ten laste gelegde periode niet mee in de opbrengst van hennepstekkerij.
23Verdachte heeft verklaard dat het wel de bedoeling was dat zij zou worden betaald, maar zij heeft volgens verdachte niet daadwerkelijk betaald gekregen.
24Wanneer in WhatsApp-berichten werd gesproken over verdeling van de opbrengst, werd aangeefster daarin ook niet genoemd.
25Ook overigens blijkt nergens uit dat aangeefster in de drie maanden dat zij in de loods heeft gewerkt daadwerkelijk betaald heeft gekregen of dat iemand de verdiensten van aangeefster voor haar heeft bewaard.
- Het economisch voordeel voor verdachte
Uit de verklaringen van aangeefster
26en [verdachte] volgt dat er met regelmaat hennepstekken werden opgehaald voor de verkoop. Dit gebeurde aanvankelijk door verdachte en [medeverdachte 2] , maar later door [slachtoffer] , onder meer vlak voor de aanhouding op 16 december 2020.
27Dit blijkt ook uit het aantreffen van een op 15 december 2020 met de telefoon van [slachtoffer] gemaakte foto van dozen met hennepstekjes, vermoedelijk genomen in de loods,
28alsmede uit berichten waarin wordt gesproken over het opnieuw verdelen van de verdiensten.
29
Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan dat er geld is verdiend aan de hennepstekkerij. Verdachte heeft verklaard dat hij € 500,00 à € 1.000,00 zou krijgen zodra de hennepstekkerij geld op zou leveren. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte al eerder geld heeft ontvangen. Echter ook het niet betalen van aangeefster voor haar werkzaamheden kan naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als economisch voordeel voor verdachte, die immers (uiteindelijk) wel zou gaan profiteren van haar werkzaamheden.
De voorgaande omstandigheden afwegend, daarbij zwaar tillend aan de beperkingen voor aangeefster, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van uitbuiting van aangeefster.
Zoals reeds overwogen, staat eventuele instemming van een slachtoffer - waarvan volgens de verdediging sprake was - met de uitbuiting niet in de weg aan een bewezenverklaring indien de verdachte gebruik heeft gemaakt van dwangmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en verdachte gebruik heeft gemaakt van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
De rechtbank overweegt hiertoe dat aangeefster illegaal in Nederland was en sprak de Nederlandse en Engelse taal niet. Zij had eerder in hennepkwekerijen gewerkt in België en Engeland en daar was de situatie nog erger dan in de loods.
30Aangeefster was dan ook allang blij dat zij een dak boven haar hoofd had en te eten kreeg, hetgeen veelzeggend is met betrekking tot haar situatie.
31Vanaf het moment dat aangeefster in de loods verbleef, was zij volledig afhankelijk van anderen als het ging om vervoer, eten en beltegoed. Zij kon niet alleen gelet op haar illegale status, maar ook praktisch gezien dus geen kant op zonder verdachte of een van de medeverdachten. Zij verkeerde naar het oordeel van de rechtbank dan ook in een kwetsbare, afhankelijke positie van verdachte en de medeverdachten.
Voor een bewezenverklaring van de dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is volgens vaste jurisprudentie van belang of verdachte op de hoogte was van de voor die kwetsbare positie en dat overwicht relevante omstandigheden.
Ten aanzien van de kwetsbare positie van aangeefster overweegt de rechtbank dat verdachte net als aangeefster Vietnamees is en hij was goed van haar situatie op de hoogte. Hij wist dat ze illegaal in Nederland was en heeft zelfs verklaard dat aangeefster met hem wilde trouwen om een legale status te kunnen te krijgen. Hij wist dat ze in de loods woonde, hoe de omstandigheden daar waren en dat ze in de tijd dat ze er zat niet betaald heeft gekregen voor haar werkzaamheden.
32Ook wist hij dat anderen bepaalden waar aangeefster naartoe zou gaan. De rechtbank wijst er in dit verband op dat [medeverdachte 3] op 3 december 2020 via WhatsApp aan verdachte (in plaats van aan aangeefster zelf) vraagt waar ze [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: een bijnaam van aangeefster) heen moeten brengen. Daarop geeft verdachte antwoord binnen een minuut; kennelijk zonder overleg met aangeefster, die toen in de loods zat.
33In een WhatsApp-gesprek met [slachtoffer] op 14 november 2020 wordt ook gesproken over de hennepstekkerij en geeft [slachtoffer] aan dat verdachte en “de jongen” (de rechtbank vermoedt [naam 1] ) leiding geven en dat [slachtoffer] meer gaat investeren. Tevens geeft [slachtoffer] aan “Als je niet mee eens bent, ga ik [naam 2] aan de heer en mevrouw
[naam 2] ”, waarop verdachte antwoordt “Wat jij wil, als wij maar de touwtjes in handen hebben.”
34De rechtbank leidt hieruit af dat ook verdachte kennelijk overwicht op aangeefster had en dat het mede gelet op deze gesprekken niet anders kan dan dat hij dat wist.
De rechtbank is al met al een oordeel dat verdachte voldoende op de hoogte was van de kwetsbare positie van aangeefster en het (mede daaruit voortvloeiende) overwicht dat anderen op haar hadden om te kunnen spreken van misbruik daarvan. De rechtbank zal gebruik van beide misbruikdwangmiddelen dan ook bewezen verklaren.
Ten aanzien van de dwangmiddelen misleiding, dwang en bedreiging met geweld - waarvan de officier van justitie tevens bewezenverklaring heeft gevorderd - overweegt de rechtbank dat aangeefster hierover weliswaar heeft verklaard, maar dat hiervoor geen steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht gebruik van deze dwangmiddelen daarom niet bewezen.
Gelet op al hetgeen dat hiervoor is overwogen, moet verdachte hebben beseft dat aangeefster werd uitgebuit en was dus sprake van oogmerk van uitbuiting. Door onder de geschetste omstandigheden toch mee te werken aan de hennepstekkerij hield verdachte aangeefster in haar voor hem kenbare benarde positie, teneinde er zelf beter van te worden. Hem was immers toegezegd dat hij uiteindelijk € 500,00 à € 1.000,00 zou krijgen.
Concluderend acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde mensenhandel bewezen ten aanzien van alle sub-onderdelen. De rechtbank acht het plegen in vereniging samen met anderen bewezen, nu sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met in ieder geval [slachtoffer] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Er was sprake van een gezamenlijke uitvoering en (beoogd) gezamenlijk gewin, waaraan verdachte een materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
Oordeel van de rechtbank inzake parketnummer 18.191043.20
De rechtbank stelt op basis van het dossier
35de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Op 5 maart 2020 stelde de politie een onderzoek in op de woning van verdachte aan de [adres] in Emmen. Dit onderzoek werd ingesteld naar aanleiding van een melding via Meld Misdaad Anoniem, onder meer inhoudend dat er vaak een sterke henneplucht rond de woning hangt. In de woning werden op de zolder goederen aangetroffen welke verband houden met hennepteelt, te weten een slakkenhuis, een koolstoffilter, een weegschaal, een schakelbord, twee ventilatoren, voedingsmiddelen, tien Tl-buisarmaturen, zeven losse TL- buizen en 31 assimilatielampen.
3637In de achtertuin werden kunststof bloempotten en watervaten aangetroffen.
38Verdachte was op de hoogte van de aanwezigheid van deze goederen.
39
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de combinatie van de genoemde voorwerpen kunnen worden gebruikt voor beroeps-/bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. Dat zulke hennepteelt ook daadwerkelijk de bestemming van de voorwerpen was en dat de verdachte daarvan wist of had moeten weten, leidt de rechtbank mede af uit een eveneens op de zolderverdieping van de woning van verdachte aangetroffen sealbag met 592 gram resten van hennepplanten,
40waarover verdachte heeft verklaard dat hij deze van diezelfde onbekende man heeft gekregen als waar de goederen aan toebehoren.
41
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Dat de goederen volgens verdachte toebehoren aan een ander en dat hij deze slechts in bewaring had, doet niet af aan het feit dat verdachte deze goederen voorhanden had.
Dat de slaapkamers in de woning van verdachte net als de goederen bestemd waren tot het plegen van grootschalige of beroepsmatige hennepteelt, acht de rechtbank niet bewezen. De enkele aanwezigheid van boorgaten in het plafond van een van de slaapkamers acht de rechtbank hiervoor onvoldoende.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de feiten 1 en 2 bewezen verklaren, met dien verstande dat het ten aanzien van feit 1 enkel gaat om het aanwezig hebben van de ten laste gelegde goederen.
Ten aanzien van feit 3 constateert de rechtbank dat tijdens het onderzoek op 5 maart 2020 tevens werd geconstateerd dat de stroomvoorziening in de woning van verdachte illegaal werd afgenomen. De stroom was buiten de elektriciteitsmeter om aangesloten waardoor het verbruikte stroom niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.
42Verdachte heeft verklaard dat hij dit zelf heeft gedaan.
43De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal van elektriciteit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18.094027.21 feit 1 primair en feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair hij in de periode van 3 oktober 2020 tot en met 16 december 2020 te [adres] , tezamen en in vereniging met anderen,
A) een ander, te weten [slachtoffer] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
  • heeft vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en
  • heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en
B) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die [slachtoffer] (sub 6°),
immers heeft hij, verdachte en/of (met) diens mededader(s):
  • die [slachtoffer] naar een hennepstekkerij gebracht en tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij in diehennepstekkerij werkzaamheden moest verrichten en daarvoor die [slachtoffer] niet betaald en
  • tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij niet naar buiten mocht en
  • die [slachtoffer] in een ruimte laten verblijven waar zij niet beschikte over een westers toilet enverwarming,
terwijl die [slachtoffer] niet over eigen inkomsten en woonruimte en een verblijfsstatus in Nederland beschikte en de Nederlandse taal niet spreekt en aldus gebruik heeft gemaakt van de afhankelijksheids- en kwetsbare positie van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] zich niet kon of durfde te verzetten tegen en/of onttrekken aan die uitbuiting door haar, verdachte en diens mededaders;
2 primair hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 16 december 2020 te [adres] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van
3.790 hennepstekken en 353 moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18.191043.20 feit 1, 2 en 3 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 5 maart 2020 te Emmen, gemeente Emmen, stoffen en voorwerpen heeft voorhanden gehad, te
weten een slakkenhuis, een koolstoffilter, een weegschaal, een schakelbord, 2 ventilatoren, voedingsmiddelen, 10 TLbuis-armaturen, 7 losse TL- buizen, 31 assimilatielampen, kunststofbloempotten en watervaten, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 5 maart 2020 te Emmen, gemeente Emmen, een hoeveelheid energie, elektriciteit, die toebehoorde aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3 hij op 5 maart 2020 te Emmen, gemeente Emmen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 592 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18.094027.21 op:
primair Mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigdepersonen, meermalen gepleegd;
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder Bvan de Opiumwet gegeven verbod.
Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18.191043.20 op:
Stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om tevermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middelvan verbreking;
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
Tevens heeft hij de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een straf van dien aard en duur dat verdachte niet weer terug naar de gevangenis hoeft. Verdachte heeft ruim vijf maanden in voorarrest doorgebracht en heeft hij een zeer zwaar ervaren, mede door medische problemen.
De raadsman heeft subsidiair verzocht om in het geval van oplegging van een langere gevangenisstraf dan de duur van het voorarrest de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen, of - meer subsidiair - om de schorsing te laten voortduren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportages d.d. 20 oktober 2021 en 1 december 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders gedurende enkele maanden beziggehouden met het telen van hennep(stekken) in een loods in [adres] . In (een caravan in) die loods verbleef een vrouw gedurende ongeveer zeven weken permanent (met eenmalig een onderbreking van een week) om voor de hennepstekken te zorgen. De leefomstandigheden in de loods waren mensonterend. Het was er koud en donker en aanvankelijk deed een stoel met een gat in de zitting en daaronder een emmer dienst als toilet. Vanaf enig moment was de loods voorzien van een toilet en douchecabine.
Het slachtoffer was illegaal in Nederland, kon geen kant op en was afhankelijk van verdachte en de medeverdachten voor huisvesting, eten, vervoer en beltegoed. Verdachte was hiervan op de hoogte en heeft van die situatie misbruik gemaakt door er zelf aan te willen verdienen.
Tevens heeft verdachte in zijn woning voor hennepteelt bestemde spullen en hennep voorhanden gehad en heeft hij op illegale wijze stroom afgenomen.
De (doorgaans kwetsbare) slachtoffers van uitbuiting hebben in de regel langere tijd last van de psychische gevolgen van de uitbuiting. Dat dit ook in onderhavige zaak het geval is, volgt onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring.
Ten aanzien van de overtredingen van de Opiumwet overweegt de rechtbank dat hennep de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC bevat en daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Daarbij komt dat de (illegale) handel in hennep de samenleving onveiliger maakt door de criminaliteit die daardoor wordt gegenereerd. Het aanleggen van een illegale stroomvoorziening levert niet alleen (financiële) schade op voor de energiemaatschappij, maar brengt bovendien gevaar met zich mee, ook voor omwonenden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich bij zijn handelwijze met betrekking tot de hennepteelt en uitbuiting kennelijk alleen heeft laten leiden door zijn eigen hang naar financieel gewin.
In het reclasseringsrapport wordt onder meer genoemd dat verdachte overkomt als wat eenzame man die niet volledig deelneemt aan de maatschappij. Inmiddels krijgt verdachte steunt en begeleiding van zowel zijn dochter als van Humanitas. De reclassering acht oplegging van bijzondere voorwaarden niet noodzakelijk.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer op zijn plaats.
Voor wat betreft de hoogte van de gevangenisstraf overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat er geen LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting zijn bij arbeidsuitbuiting en/of criminele uitbuiting. De rechtbank weegt daarom de aard en duur van de uitbuiting en de (leef)omstandigheden af en acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden dan passend.
Voor het met een zekere mate van professionaliteit telen van hennep met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten geldt volgens de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Nu in het onderhavige geval een veelvoud van dit aantal planten (> 4.000) is aangetroffen en er gedurende de pleegperiode meerdere malen volgroeide hennepstekken zijn verkocht, sluit de rechtbank aan bij het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van tussen de 25 en 250 kilo hennep, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Voor het voorhanden hebben van goederen bestemd voor hennepteelt, de diefstal van elektriciteit en het bezit van hennep wordt doorgaans (aan first offenders) een taakstraf opgelegd, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overwegend neemt de rechtbank een gevangenisstraf van zestien maanden als uitgangspunt. De rechtbank ziet aanleiding om de helft daarvan voorwaardelijk aan verdachte op te leggen. De rechtbank in overweging het beperktere (beoogde) financiële gewin van verdachte (ten opzichte van medeverdachten [slachtoffer] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) bij de uitbuiting en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verder speelt een rol dat de rechtbank ter zitting de indruk heeft gekregen dat verdachte in de verhouding tot medeverdachte [slachtoffer] een ondergeschikte rol heeft gehad.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, zoals gevorderd door de officier van justitie. Opheffing van de voorlopige hechtenis, conform het verzoek van de raadsman, is evenmin aan de orde, nu naar het oordeel van de rechtbank de aangenomen ernstige bezwaren en gronden (twaalfjaarsgrond en recidivegrond) onverminderd van toepassing zijn.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.700,00 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot toewijzing van de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair standpunt gesteld dat aangeefster niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is aangevoerd dat aangeefster geen vergoeding toekomt voor de door haar verrichte arbeid, nu dit illegale arbeid betrof. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding kan het causale verband tussen het gestelde trauma en het ten laste gelegde niet worden vastgesteld.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade constateert de rechtbank dat dit ziet op misgelopen inkomsten uit het verrichten van werkzaamheden in een hennepkwekerij. De rechtbank is met de raadsman van verdachte van oordeel dat de onderliggende afspraak tot betaling (of het delen in de opbrengst van de hennepstekkerij) nietig is ingevolge artikel 3:40 BW, nu dergelijke criminele activiteiten - in tegenstelling tot sommige andere bij wet verboden prestaties
44- onmiskenbaar in strijd zijn met de openbare orde. Nakoming van die afspraak middels het alsnog betalen van aangeefster voor haar werkzaamheden kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet via deze weg alsnog worden afgedwongen. De rechtbank wijst de vordering op dit punt dan ook af.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat aangeefster immateriële schade heeft geleden. Dat deze schade een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde is, wordt geconcludeerd in de namens de benadeelde partij overgelegde stukken (onder meer in de brief van GZ-psycholoog J. van Lubeck), maar ook op grond van het dossier is het evident dat de geestelijke integriteit van de benadeelde partij is aangetast door de bewezenverklaarde uitbuiting en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank redelijk voor en - gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade van de benadeelde partij dan ook op € 5.0000,00.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Inbeslaggenomen goederen

Onder verdachte is een geldbedrag van € 1.150,00 inbeslaggenomen. Dit geldbedrag wordt teruggegeven aan de rechthebbende, namelijk verdachte. De omstandigheid dat op dit geldbedrag conservatoir beslag rust, kan aan feitelijke teruggave aan verdachte in de weg staan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 273f en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18.094027.21 onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18.191043.20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 1.150,00.
Ten aanzien van parketnummer 18.094027.21, feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot € 5.000,00 en veroordeelt verdachte, hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 december 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. drs. J.V. Nolta en mr. O.J. Bosker, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2023.
Mrs. Bosker en Nolta zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Wanneer in de voetnoten wordt verwezen naar een dossier wordt telkens bedoeld het dossier NNRCC20024 MASAYA, gesloten op 23 januari 2022.
Het proces-verbaal aantreffen hennepstekkerij d.d. 17 december 2020, p.894 e.v. van voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 8 november 2022.
De WhatsApp-berichten tussen verdachte en [medeverdachte 1] op 14 november 2020 om 14:19 en 14:20, opgenomen op p.413 van voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 22 april 2021, p.2669 e.v. van voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 7 oktober 2021, p.2934 e.v. van voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 8 april 2021, p.164 e.v. van voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2021, p.397 e.v. van voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van bevindingen, p.874 e.v. van voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 6 oktober 2021, p.3014 e.v. van voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van bevindingen, p.874 e.v. van voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2021, p.1023 e.v. voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 14 april 2021, p.2713 e.v. van voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 2 juni 2021, p.2861 e.v. van voornoemd dossier.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2021, opgenomen p.810 e.v. voornoemd dossier. 17 Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 14 april 2021, p.2638 e.v. van voornoemd dossier.
18. De verklaring van verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris op 9 november 2022.
19. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2021, p.1023 e.v. van voornoemd dossier.
20. Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 27 januari 2021, p.149 e.v. van voornoemd dossier.
21. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2021, p.1020 e.v. van voornoemd dossier.
22. De op p.493 van voornoemd dossier opgenomen WhatsApp-berichten van 10 december 2020 vanaf 12:17:02 uur.
23. Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 7 december 2021 p.186 e.v. van voornoemd dossier.
24. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 2 juni 2021, p.2861 e.v. van voornoemd dossier.
25. Het door [medeverdachte 1] op 7 december 2020 om 20:14:21gestuurde WhatsApp-bericht, opgenomen op p.425 van het dossier.
26. Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 7 december 2021 p.186 e.v. van voornoemd dossier.
27. Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 7 december 2021 p.186 e.v. van voornoemd dossier.
28. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2021, p.456 e.v. van voornoemd dossier.
29. Het door [medeverdachte 1] op 7 december 2020 om 20:14:21 gestuurde WhatsApp-bericht, opgenomen op p.425 van het dossier.
30. Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 7 oktober 2021, p.3044 e.v. van voornoemd dossier.
31. De verklaring van [slachtoffer] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 1 december 2022.
32. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 2 juni 2021, p.2861 e.v. van voornoemd dossier.
33. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juni 2021, p.346 e.v. van voornoemd dossier.
34. De door verdachte en [medeverdachte 1] op 14 november 2020 om 14:16, 14:17, 14:27 uur gestuurde WhatsApp-berichten, opgenomen op p.425 van het dossier.
35. Het dossier met nummer PL0100-2020076561, gesloten op 25 juli 2020; alle vanaf hier genoemde bewijsmiddelen zijn afkomstig uit dit dossier.
36. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2020, p.37 e.v.
37. Schriftelijk bescheiden, te weten kennisgevingen van inbeslagneming, p.3 e.v.
38. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2020, p.33 e.v.
39. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 23 juli 2020, p.54 e.v.
40. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2020, p.33 e.v.
41. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 23 juli 2020, p.54 e.v.
42. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2020, p.37 e.v.
43. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 23 juli 2020, p.54 e.v.