ECLI:NL:RBNNE:2023:4734

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
18-104088-23 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing inzake wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 november 2023 een ontnemingsbeslissing genomen in het kader van de strafzaak tegen de veroordeelde, die betrokken was bij de handel in cocaïne en MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 11.220,00 bedraagt. Na aftrek van een in beslag genomen bedrag van € 7.000,00, dat door de veroordeelde is verdiend met drugshandel, is de betalingsverplichting vastgesteld op € 4.220,00 aan de staat. De officier van justitie had eerder gevorderd dat dit bedrag zou worden vastgesteld op basis van een proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2023, waarin de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is opgenomen. De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde en de in beslag genomen bedragen in haar beoordeling meegenomen. De verdediging pleitte voor een lagere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de rechtbank oordeelde dat de berekening van de officier van justitie deugdelijk was. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verbeurdverklaring van een BMW niet in mindering wordt gebracht op de betalingsverplichting, omdat deze auto niet als opbrengst van het strafbare feit kan worden aangemerkt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de duur van de gijzeling heeft bepaald op maximaal 84 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.104088.23 (ontneming)
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 16 november 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde]

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , hierna te noemen: veroordeelde.
Procesverloop
De officier van justitie heeft d.d. 28 september 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 11.220,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18.104088.23 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 2 november 2023. De veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. W.A. Bruinsma-Woudstra, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 11.220,00, gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2023. De hierin opgemaakte berekening is volledig gebaseerd op de verklaringen van de veroordeelde.
In de woning van de veroordeelde is een contant geldbedrag van € 9.197,20 gevonden en inbeslaggenomen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de betalingsverplichting een gedeelte van dit inbeslaggenomen geldbedrag, namelijk
€ 1.300,00 maal zes (volgens de verklaring van verdachte zijn verdiensten in de zes maanden voor zijn aanhouding), te weten € 7.800,00 euro, in mindering moet worden gebracht. Gelet op de verklaringen van de veroordeelde heeft hij dit gedeelte van het geldbedrag verdiend met de handel in drugs.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel met twintig procent moet worden verlaagd. Dit komt er op neer dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 8.976,00. De officier van justitie is bij de berekening uitgegaan van de gemiddelde verkochte hoeveelheid middelen gedurende de laatste twee maanden voor de arrestatie van de veroordeelde. Bij het bepalen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel is niet voldoende meegenomen dat er een bepaalde opbouw zat in de verkoop van de middelen. De opbrengsten van het dealen zijn in het begin lager geweest dan aan het eind van de periode. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om uit te gaan van een opbrengst van € 1.300,00 euro per maand over de laatste zes maanden, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld wordt op € 7.800,00.
Daarnaast heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geld, te weten € 9.197,20, in mindering moet worden gebracht op de betalingsverplichting. Mocht de rechtbank daarnaast beslissen tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen BMW van de veroordeelde, dan zal ook de waarde van de auto afgetrokken moeten worden van de betalingsverplichting.

Bewijsmiddel

De rechtbank baseert de schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op het proces-verbaal van bevindingen onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 11 mei 2023.
1

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 2 november 2023 in de zaak met parketnummer 18.104088.23 onder meer veroordeeld ter zake het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van het wettige bewijsmiddel is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van deze door hem gepleegde strafbare feiten.
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2023 als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat. De rechtbank acht deze berekeningswijze in beginsel deugdelijk en betrouwbaar, omdat deze volledig is gebaseerd op de verklaringen van de veroordeelde. Ook wanneer wordt uitgegaan van de latere verklaring van de veroordeelde dat hij in het laatste half jaar zo’n € 1.300,00 per maand verdiende met zijn handel in drugs, komt de berekening van de politie juist voor. In dat geval heeft de veroordeelde in totaal in het laatste half jaar € 7.800,00 verdiend. Uitgaande van de berekening in het proces-verbaal van een totaal voordeel van € 11.200,00 zou hij in het eerste half jaar € 3.400,00 hebben verdiend. Hieruit blijkt al dat er sprake is van een opbouw en wordt daarmee dus rekening gehouden. De rechtbank ziet daarom geen reden voor een de verlaging van 20 procent die door de raadsvrouw is voorgesteld. De veroordeelde heeft inzicht gegeven in het verdienmodel van de drugshandel, er is een groot geldbedrag in zijn woning aangetroffen en hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geld heeft besteed aan brandstof, uitgaan en de verbouwing van zijn woning. Ook die verklaring van verdachte past goed bij het voordeel zoals de politie dat heeft berekend. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een bedrag van € 11.220,00.
Betalingsverplichting
Volgens vaste rechtspraak moet het volgende worden vooropgesteld. Door verbeurdverklaring van voorwerpen die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit, kan worden bereikt dat aan een veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Wordt in zo’n geval ook de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd, dan dient, in verband met het reparatoir karakter van die maatregel, de waarde van het onder de betrokkene in beslaggenomen en in zijn strafzaak verbeurdverklaarde voorwerp in mindering te worden gebracht op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting. Ook als de hiervoor bedoelde verbeurdverklaring ten tijde van de uitspraak van de ontnemingsrechter niet onherroepelijk is, kan de ontnemingsrechter de waarde van de verbeurdverklaarde voorwerpen in mindering brengen op de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting.
2
Het onder de veroordeelde in beslaggenomen geldbedrag van € 9.197,20
Onder de veroordeelde is een geldbedrag van € 9.197,20 in beslaggenomen. De veroordeelde heeft van dat gehele bedrag afstand gedaan, omdat het – zo verklaarde hij tegenover de politie – niet eerlijk verdiend geld betrof. Ter terechtzitting heeft de veroordeelde verklaard dat hij daarmee niet heeft bedoeld te zeggen dat dat gehele bedrag met de handel in harddrugs was verdiend. Het ging volgens zijn schatting om een bedrag van zo’n € 7.000,00 dat was verdiend met de handel in harddrugs, terwijl de rest van dat geldbedrag afkomstig was van zwart betaald werk.
De rechtbank is in de strafzaak niet toegekomen aan een beslissing over het inbeslaggenomen geldbedrag omdat de veroordeelde daarvan afstand heeft gedaan. Er is om die reden dan ook geen verbeurdverklaring uitgesproken. Gelet op de afstandsverklaring door de veroordeelde staat evenwel vast de hij dat geldbedrag niet terug zal krijgen. Deze situatie kan – voor zover het geld betreft dat als opbrengst van het strafbare feit is aan te merken – naar het oordeel van de rechtbank worden gelijkgesteld met de situatie waarin de verbeurdverklaring van een voorwerp is uitgesproken. Uitgaand van de verklaring van de veroordeelde dat een deel van het inbeslaggenomen geld, namelijk een bedrag van
€ 7.000,00, is verkregen door het strafbare feit, zal de rechtbank dat bedrag in mindering brengen op de betalingsverplichting.
De auto waarvan de verbeurdverklaring is uitgesproken
De rechtbank heeft in de strafzaak een onder de veroordeelde in beslaggenomen personenauto, merk BWM, verbeurdverklaard. De veroordeelde heeft over deze auto ter terechtzitting verklaard dat hij die al had voordat hij begon met de handel in harddrugs. Uitgaande van die verklaring is de personenauto niet aan te merken als opbrengst uit het strafbare feit. De rechtbank zal de waarde daarvan dan ook niet in mindering brengen op de vast te stellen betalingsverplichting.
Conclusie
Dit levert de volgende berekening op:
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 11.220,00
Geldbedrag: € 7.000,00Betalingsverplichting: € 4.220,00.
De rechtbank komt aldus tot een betalingsverplichting van € 4.220,00.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 11.220,00.
Legt
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
€ 4.220,00(zegge: tweeënveertighonderd en twintig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 84 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A. de Jong, voorzitter, mr. W.S. Sikkema mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. S.J. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 november 2023.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 11 mei 2023, opgenomen op pagina 142 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023099479 d.d. 22 september 2023, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] .