ECLI:NL:RBNNE:2023:4699

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
LEE 23/702
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen rijgeschiktheid na medische beoordeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat hij niet rijgeschikt is. Eiser had in 2019 na een beroerte een gezondheidsverklaring ingediend bij het CBR, waarna hij een rijtest moest afleggen. Het CBR verklaarde bij besluit van 6 oktober 2020 dat eiser niet rijgeschikt was voor verschillende voertuigen. Eiser heeft vervolgens op meerdere momenten correspondentie met het CBR gevoerd, maar zijn bezwaar werd pas op 9 januari 2023 door het CBR niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 27 januari 2023.

De rechtbank oordeelt dat het CBR terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift na de wettelijke termijn is ingediend en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken. Eiser had de verantwoordelijkheid om tijdig bezwaar in te dienen en het feit dat hij wachtte op een verslag van de rijtest maakt dit niet anders. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR), verweerder

(gemachtigde: P.A. van Leerdam).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen het besluit dat hij niet rijgeschikt is.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CBR.

Feiten

2.1.
Na een beroerte bezocht eiser in 2019 de geheugenpolikliniek Geriatrie van het Medisch Centrum in Leeuwarden. Door de behandelend arts is toen geconstateerd dat er bij eiser sprake is van een lichte vorm van dementie. Daarbij is ook geconcludeerd dat als gevolg van deze diagnose, het autorijden een probleem zou kunnen vormen. Eiser heeft daarop op 22 november 2019 bij het CBR een gezondheidsverklaring ingediend. Vanwege de medische situatie en het rapport van de specialist van het MCL, heeft verweerder eiser een rijtest laten afleggen om diens rijgeschiktheid te kunnen beoordelen.
2.2.
Bij besluit van 6 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het CBR bepaald dat eiser niet rijgeschikt is voor de volgende voertuigen:
- personenauto, bestelauto en bepaalde driewielers;
- aanhangwagen achter auto;
- T-rijbewijs.
2.3.
Eiser heeft op 17 mei 2021, 24 februari 2022 en 8 december 2022 brieven gezonden naar verweerder over de afgelegde rijtest. Verweerder heeft de brief van
8 december 2022 als bezwaarschrift aangemerkt.
2.4.
Bij besluit van 9 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft op
27 januari 2023 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. In dit besluit is het CBR niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van het bezwaar van eiser over zijn rijgeschiktheid. Volgens het CBR heeft eiser te laat bezwaar gemaakt en daarom heeft het CBR het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank beoordeelt daarom alleen of het CBR het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank komt dus niet toe aan wat eiser heeft aangevoerd over het verloop en de uitslag van de rijtest. De voor deze beoordeling belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser heeft aangegeven dat hij zijn bezwaarschrift zo laat heeft ingediend, omdat hij wachtte op het verslag van de rijtest. Eiser is het niet eens met de wijze waarop de test is verlopen en wilde daarom het verslag afwachten.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard. Hij voert hiertoe de volgende argumenten aan.
5.1.
Het besluit van 6 oktober 2020 is bekendgemaakt op de voorgeschreven wijze, te weten verzending per reguliere post. Het bezwaarschrift diende derhalve uiterlijk
17 november 2020 te zijn ontvangen, dan wel ter post te zijn bezorgd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft meermalen tot uitdrukking gebracht dat als uitgangspunt geldt, dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat daarvan geen sprake is. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om tijdig bezwaar in te dienen. Eiser is in het besluit van 6 oktober 2020 gewezen op de bezwaartermijn. Nu eiser heeft nagelaten het bezwaarschrift tijdig in te dienen, moeten de daaruit voortvloeiende consequenties voor zijn rekening en risico komen.
5.2.
Voorts merkt verweerder nog op dat er meerdere malen telefonisch contact is geweest tussen de behandelaars van het bezwaarschrift en eiser. Zij hebben eiser geprobeerd uit te leggen waarom de rijtest onvoldoende was en via welke procedure eiser opnieuw een rijbewijs kan aanvragen. Tijdens die gesprekken is ook benadrukt dat eiser zijn bezwaar te laat heeft ingediend.
6. De rechtbank stelt ten eerste vast dat het bezwaarschrift is ingediend na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn.
7. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een bezwaarschrift om zorg te dragen dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten verbonden aan het maken van bezwaar. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Vanwege het dwingende karakter van de bezwaartermijn kan daarop slechts in zeer bijzondere gevallen een uitzondering worden aanvaard. Hiervoor moet aannemelijk worden gemaakt dat er geen mogelijkheid was om zorg te dragen voor tijdige indiening van het bezwaar.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het feit dat eiser nog wachtte op een testverslag, maakt niet dat hij geen bezwaar kon indienen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de brieven van 17 mei 2021 en 24 februari 2022, voor zover die als bezwaarschrift kunnen worden aangemerkt, ook buiten de bezwaartermijn zijn toegezonden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.