ECLI:NL:RBNNE:2023:4697

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
LEE 23/368
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing CBR inzake medisch onderzoek rijgeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de beslissing van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een medisch onderzoek naar haar rijgeschiktheid te laten verrichten. Eiseres, die eerder door een psychiater was onderzocht en als rijgeschikt was verklaard, betwist de noodzaak van een nieuw onderzoek door een neuroloog. De rechtbank behandelt het beroep dat eiseres op 20 januari 2023 heeft ingesteld tegen het besluit van het CBR van 13 december 2022, waarin het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 9 augustus 2022 ongegrond werd verklaard.

De rechtbank overweegt dat het CBR op basis van een mededeling van de korpschef van 20 juni 2022, waarin werd gesignaleerd dat eiseres mogelijk niet meer over de vereiste rijvaardigheid beschikt, gerechtigd was om een nieuw onderzoek op te leggen. Eiseres voert aan dat eerdere onderzoeken en haar gedrag niet wijzen op ongeschiktheid, maar de rechtbank stelt vast dat er meerdere meldingen zijn gedaan over ongecontroleerde gedragingen van eiseres, die aanleiding gaven voor het vermoeden van ongeschiktheid. De rechtbank concludeert dat het CBR deugdelijk heeft gemotiveerd dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een medisch onderzoek is voldaan.

De rechtbank wijst erop dat de wet- en regelgeving omtrent rijgeschiktheid dwingend is en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in de situatie van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor eiseres geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum op 9 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.D. Spijker),
en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR), verweerder

(gemachtigde: P.A. van Leerdam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van het CBR om een medisch onderzoek naar haar rijgeschiktheid te laten verrichten..
1.1.
Eiseres heeft op 2 september 2022 tegen het primaire besluit van 9 augustus 2022 bezwaar gemaakt..
1.2.
Bij besluit van 13 december 2022 (het bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft op 20 januari 2023 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft enkele dagen later de gronden van beroep aangevuld.
1.4.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het CBR heeft het besluit om een medisch onderzoek te laten verrichten genomen na een mededeling van de korpschef op 20 juni 2022 van het vermoeden dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van voertuigen waarvoor zij een rijbewijs heeft. De korpschef heeft daarbij nadere informatie verstrekt waarop het vermoeden is gebaseerd.
3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
Ten eerste voert eiseres aan dat zij reeds een medisch onderzoek heeft laten verrichten. Psychiater dr. H.L.S.M. Busard heeft in 2021 geconcludeerd dat er bij eiseres geen beperkingen in de rijgeschiktheid zijn aan te nemen. Eiseres legt een afschrift over van dit rapport. Op grond van de conclusie van Busard is eiseres toen rijgeschikt verklaard. Uit het nieuwe onderzoek zal de conclusie naar voren komen die reeds door Busard is opgetekend. Vanwege haar opvallende gedrag zal eiseres echter telkens door de politie worden staande gehouden. Deze situatie kan zich eindeloos herhalen. Daar komt bij dat een dergelijk onderzoek veel geld kost, terwijl eiseres het financieel gezien niet breed heeft. Eiseres voegt hier aan toe, dat het ongeval van 30 mei 2022 dat door het CBR wordt aangehaald als een grond voor het verrichten van het onderzoek, werd veroorzaakt door een ongelukkige inschattingsfout. Het ongeval moet daarom los worden gezien van de andere meldingen, die zien op de drukke gedragingen van eiseres.
3.2.
Het CBR stelt zich op het standpunt dat er is voldaan aan de criteria die worden gesteld in de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling). Deze wet- en regelgeving is dwingend van aard. Omdat op grond van de politiemededeling een nieuw vermoeden van ongeschiktheid is gerezen, moet het CBR in het belang van de verkeersveiligheid zo snel mogelijk een onderzoek verrichten. Dat eiseres eerder na medisch onderzoek rijgeschikt is verklaard, doet hier niet aan af. Voorts zal het onderzoek zich nu richten op de lichamelijke geschiktheid. In tegenstelling tot het vorige onderzoek, zal eiseres nu worden onderzocht door een neuroloog. Dat dit onderzoek een herhaling van zetten zou zijn, ziet het CBR dan ook niet in. Dat eiseres in een situatie verkeert die zich eindeloos zal herhalen, kan het CBR eveneens niet plaatsen. Met betrekking tot het ongeval van 30 mei 2022 stelt het CBR zich op het standpunt, dat deze melding in samenhang met de andere meldingen over eiseres, voldoende grondslag vormt voor het opnieuw ontstane vermoeden van ongeschiktheid. Dat het ongeval mogelijk het gevolg van een inschattingsfout was, maakt niet dat het CBR het voorval niet mede ten grondslag had mogen leggen aan het bestreden besluit.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor het opleggen van een rijgeschiktheidsonderzoek behoeft volgens artikel 23, eerste lid en onder b, van de Regeling slechts te worden vastgesteld dat een vermoeden bestaat dat niet meer over de vereiste rijgeschiktheid wordt beschikt. Juist het opgelegde onderzoek dient ertoe de rijgeschiktheid te beoordelen. Het rijgeschiktheidsonderzoek is erop gericht de verkeersveiligheid te bevorderen en ongevallen in de toekomst te voorkomen. Een eerder medisch onderzoek staat niet in de weg aan het opnieuw opleggen van een verplichting een onderzoek te ondergaan. De rechtbank overweegt hierbij dat na het psychiatrisch onderzoek van Busard in 2021, zich opnieuw diverse gebeurtenissen hebben voorgedaan. Zo blijkt uit de stukken dat de mededeling van de politie van 20 juni 2022 is gebaseerd op de volgende meldingen.
- 28 januari 2022: een melding van een ooggetuige. Mevrouw haalt haar kinderen op van school met de auto. Zij lijkt daarbij onder invloed te zijn.
- 7 april 2022: een melding van een ooggetuige. Mevrouw valt op door haar gedrag bij een benzinepomp aan de A7. Zij lijkt onder invloed.
- 30 mei 2022: melding van het veroorzaken van een eenzijdig verkeersongeval.
- 17 juni 2022: een melding van een ooggetuige. Mevrouw rijdt met een beschadigd voertuig en lijkt onder invloed te zijn.
- 18 juni 2022: een melding van het veroorzaken van een eenzijdig verkeersongeval.
De rechtbank stelt vast dat in deze meldingen meermaals wordt beschreven dat eiseres ongecontroleerde bewegingen maakt en eenzijdige ongevallen heeft veroorzaakt.. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het CBR op basis van de mededeling dan ook concluderen dat er een vermoeden is dat eiseres niet rijgeschikt is. De inhoud van de bijgevoegde meldingen onderbouwt dit vermoeden concreet. Daarmee heeft het CBR deugdelijk gemotiveerd dat aan de voorwaarde voor het opleggen van een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid is voldaan. Voorts stelt de rechtbank vast dat het onderzoek zich ditmaal richt op de lichamelijke geschiktheid en dat het zal worden verricht door een neuroloog. Omdat het vorige onderzoek is verricht door een psychiater, kan het argument van eiseres dat er sprake is van een herhaling van zetten, niet slagen. Hetgeen eiseres opwerpt over de mogelijke uitkomsten van het onderzoek is bovendien voorbarig.
4.1.
Ten tweede voert eiseres aan dat, hoewel haar gedrag op anderen mogelijk overkomt alsof zij onder invloed is, dit duidelijk niet het geval is gebleken. Eiseres is bij de politie telkens negatief getest op drugs en alcohol. Wel is eiseres druk in het contact en raakt zij onrustig bij spanningen en uitingen van machtsvertoon. Wanneer zij wordt aangesproken door de politie, dan zal dit juist tot uiting komen.
4.2.
Het CBR betoogt dat het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid niet vereist dat eiseres onder invloed van drogerende middelen verkeerde. Het CBR stelt dit ook niet. Hij heeft enkel een schets gegeven van de meldingen over eiseres.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken blijkt dat enkele meldingen die aan de politiemededeling ten grondslag liggen, zien op ongecontroleerde gedragingen van eiseres die bij sommige melders de indruk wekten dat eiseres onder invloed verkeerde. Hoewel vaststaat dat eiseres niet onder invloed van alcohol of andere verdovende middelen was, doet dit er niet aan af dat er wel ongecontroleerde gedragingen van eiseres zijn waargenomen. De beroepsgrond slaagt niet omdat het zich niet richt tegen de inhoud van het bestreden besluit.
5.1.
Ten derde voert eiseres aan dat zij een traumatische jeugd heeft gehad, waarvoor zij bij een psychiater onder behandeling staat. Dit trauma veroorzaakt dat eiseres druk is in het contact. Daarnaast is eiseres een gedupeerde van de kindertoeslagenaffaire en is recentelijk haar vriend overleden, wat eiseres nog meer stress en verdriet oplevert.
5.2.
Het CBR geeft aan te betreuren dat eiseres in deze situatie verkeert. Dat dit het gedrag van eiseres mogelijk verklaart, maakt echter nog niet dat het CBR geen onderzoek had mogen opleggen. Op basis van de mededeling is immers een nieuw vermoeden van ongeschiktheid gerezen, wat dient te worden onderzocht.
5.3.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de moeilijke situatie van eiseres, overweegt de rechtbank dat dit geen verband houdt met de verkeersveiligheid. De bepalingen uit de WVW94 en de Regeling laten vanwege het dwingende karakter bovendien geen ruimte voor een belangenafweging.
6.1.
Ten vierde heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. Zij betoogt dat de mededeling van de politie ex artikel 130 WVW 1994 is gedaan op grond van hetgeen in de Regeling is bepaald in Bijlage 1 onder A, Rijvaardigheid en rijgedrag, onderdeel II. Bedrevenheid in het deelnemen van het verkeer, lid 2 sub b: ‘rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid’. Het CBR heeft zijn besluitechter gebaseerd op een bepaling in genoemde Bijlage onder B, die ziet op de rijgeschiktheid. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) met kenmerk ECLI:NL:RVS:2023:1636, waaruit volgt dat er in dat geval sprake is van een ondeugdelijke motivering.
6.2.
Het CBR stelt zich desgevraagd op het standpunt dat de aangehaalde uitspraak niet van toepassing is op de zaak van eiseres. De uitspraak van de Afdeling gaat over een andere situatie, waarin de wijziging van de grondslag niet gemaakt mocht worden. Dit in tegenstelling tot onderhavige zaak. In de politiemededeling wordt geformuleerd dat er in het geval van eiseres twijfels bestaan over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke of geestelijke rijgeschiktheid. Daarom mocht die vertaalslag in deze zaak wel worden gemaakt. Daarnaast spreekt duidelijk uit de mutaties dat een onderzoek naar eiseres’ rijgeschiktheid het doel van de desbetreffende verbalisant is geweest.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat de politie in zijn mededeling vermeldt dat deze wordt gedaan, omdat er een vermoeden bestaat dat eiseres niet langer beschikt over ‘de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid’. Vervolgens is de grondslag van het bestreden besluit concreet toegespitst op artikel 23, derde lid, van de Regeling en bijlage 1 onder B, Geschiktheid, onderdeel I. Lichamelijke geschiktheid, sub e: ‘coördinatiestoornis, ongecontroleerde bewegingen’. Gezien de ruime formulering in de politiemededeling is de rechtbank van oordeel dat van een motiveringsgebrek van het bestreden besluit, geen sprake is. Uit het geheel van gegevens uit de meldingen heeft het CBR kunnen afleiden dat eiseres ongecontroleerde bewegingen maakte, die doen twijfelen aan haar lichamelijke rijgeschiktheid. De situatie is niet vergelijkbaar met de situatie in bovengenoemde Afdelingsuitspraak, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat het CBR niet had onderbouwd dat de betrokkene in die zaak niet beschikte over de vereiste geestelijke rijgeschiktheid De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
2 Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
3 De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. De in het tweede lid bedoelde vordering wordt tevens gedaan in bij ministeriële regeling aangegeven gevallen van overtreding van de voorwaarden van deelname aan het alcoholslotprogramma. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
(…)
c een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 23
Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II (…)
Bijlage 1 bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
(…)
B. Geschiktheid
I. Lichamelijke geschiktheid
(…)
e. coördinatiestoornis, ongecontroleerde bewegingen;