ECLI:NL:RBNNE:2023:4548

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
LEE 23/1706
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgevingsvergunning voor de plaatsing van een horecaschip aan de kade in Groningen

Op 7 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak over de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een pannenkoekenschip aan de kade in Groningen. De eisers, bestaande uit verschillende partijen uit [plaats 1], hebben beroep ingesteld tegen de verleende vergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de vergunning op 8 maart 2023 heeft verleend, na een zienswijze van de eisers en een herstelbeslissing op 5 september 2023. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld, waaronder de locatiekeuze, geluidsoverlast, verkeersveiligheid en staatssteun. De rechtbank concludeert dat het college de belangen van de vergunninghouder en de gemeentelijke beleidsdoelen zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van de eisers. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er voldoende alternatieve ligplaatsen zijn voor de eisers en dat de vergunning niet in strijd is met de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1706

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2023 in de zaak tussen

1. [eisers 1] ,uit [plaats 1] , en haar afzonderlijke leden,
2. [eisers 2] ,uit [plaats 2] ,
3. [eisers 2]), uit [plaats 1] , en haar afzonderlijke leden,
4. [eiser 4]en haar vennoten
4.a [naam]en
4.b. [naam], ( [eiser 4] ), uit [plaats 1] ,
5. [eisers 5] ,en haar vennoten
5a. [naam]en
5.b. [naam], ( [eisers 5] ), uit [plaats 1] ,
gezamenlijk aangeduid als eisers,
(gemachtigde: mr. A. Kwint),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, (het college)
(gemachtigde: mr. R. Snel).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [plaats 3] , (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een pannenkoekenschip aan de [vergunde locatie] tussen [locatie] en de [locatie] in [plaats 1] .
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Het college heeft op 5 september 2023 een herstelbeslissing genomen. Eisers hebben hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen namens eisers: de gemachtigde met [naam] , [naam] , [naam] en [naam] .
Namens het college hebben deelgenomen: de gemachtigde met mr. D.E.C. Garcea, [naam] en [naam] .
Namens derde-partij hebben deelgenomen: de gemachtigde met [naam] en [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning voor het pannenkoekenschip heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Op de zitting zijn de beroepsgronden ten aanzien van draagvlak en participatie, artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht, strijd met de Gaswet, schending van het vertrouwensbeginsel, strijd met het Didam-arrest en de privaatrechtelijke belemmering ingetrokken, zodat die gronden geen bespreking behoeven.
3. De rechtbank verklaart, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Vergunninghouder heeft op 5 oktober 2021 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen van een schip ( [naam] ) ten behoeve van het exploiteren van een pannenkoekenrestaurant ( [naam] ) aan de [vergunde locatie] , tussen [locatie] en de [locatie] in [plaats 1] . De kade is kadastraal bekend als [kadastrale gegevens] .
Tot op heden is restaurant [naam] op het schip [naam] gevestigd. Dit schip ligt aan [adres] .
4.1.
Het ontwerp van deze omgevingsvergunning is op 27 april 2022 ter inzage gelegd.
4.2.
Eisers hebben een zienswijze ingediend. [eiser 4] gebruikte de beoogde locatie voor het pannenkoekenschip sinds 1994 als aanlegplaats voor passanten en overwinteraars en wil deze kade blijven gebruiken. [eisers 3] en [eisers 5] gebruiken deze locatie om te overwinteren. Omwonenden vrezen overlast van het gebruik als restaurant.
4.3.
De zienswijze heeft aanleiding gegeven tot een wijziging in de motivering. Het college heeft de omgevingsvergunning op 8 maart 2023 verleend. Op 14 maart 2023 heeft het college de verleende omgevingsvergunning toegezonden aan de aanvrager en is een kennisgeving in het Gemeenteblad geplaatst.
4.4.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd.
4.5.
Naar aanleiding van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening heeft het college het besluit alsnog ter inzage gelegd en hiervan op 20 juni 2023 kennisgegeven. De voorzieningenrechter heeft op 30 juni 2023 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang [1] .
4.6.
Eisers en het college hebben voorafgaand aan de zitting nog nadere stukken ingediend. Deze stukken betreffen voornamelijk het over en weer reageren van de door partijen betrokken deskundigen, op het onderwerp parkeren en de verkeersveiligheid.
Herstelbeslissing
5. De rechtbank stelt vast dat het college naar aanleiding van de zitting bij de voorzieningenrechter op 5 september 2023 een herstelbeslissing heeft genomen die een aanvullende motivering bevat met betrekking tot de locatiekeuze en de belangenafweging [eiser 4] /charterschepen. Het college verwijst naar dit schrijven als een “herstelbesluit”. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van gewijzigde rechtsgevolgen en in die zin geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Artikel 6:19 van de Awb is daarom niet van toepassing. De rechtbank betrekt de herstelbeslissing hierna wel bij de beoordeling als aanvullende motivering van het bestreden besluit.
Toetsingskader geschil
6. Het geschil gaat over de vraag of het college de omgevingsvergunning voor het aanleggen van een pannenkoekenschip aan de [vergunde locatie] heeft kunnen verlenen. Het betreft een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan [2] . Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. Daarbij is het uitgangspunt dat het college rekening dient te houden met zijn beleid. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Bestemmingsplan
7. Eisers voeren aan dat in de ruimtelijke onderbouwing en in het bestreden besluit niet is onderkend dat er geen sprake is van een horecaschip maar van een drijvend bouwwerk. Het feit dat dit drijvend bouwwerk 40 tot 50 jaar aanwezig zal zijn, is niet afgewogen.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de ruimtelijke effecten van dit project, de gehanteerde woordkeuze in het bestreden besluit niet van doorslaggevend belang is. Niet ter discussie staat dat uit de aanvraag en de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat vergunninghouder het plaatsen van de [naam] aan de [vergunde locatie] voor het exploiteren van een pannenkoekenrestaurant heeft aangevraagd voor onbepaalde tijd. Het college heeft geoordeeld of die aangevraagde activiteit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Bij die beoordeling is niet van belang of de [naam] aangeduid wordt als schip of als drijvend bouwwerk. Uit het bestreden besluit blijkt dat het college voor het aangevraagde project een omgevingsvergunning heeft verleend.
Locatiekeuze
8. Eisers voeren aan dat, nu de verplaatsing van het pannenkoekenschip een gezamenlijk initiatief van de gemeente en de vergunninghouder is, het college in de belangenafweging ook de voor- en nadelen van alternatieve locaties had moeten meewegen. Volgens eisers is de [vergunde locatie] geen logische keuze voor plaatsing van het pannenkoekenschip. De locaties aan de [alternatief 1] , [alternatief 2] en [alternatief 3] zijn volgens eiser geschikter en stuiten op minder bezwaren. Eisers stellen verder dat het college ook de locaties [alternatief 4] noordzijde en [alternatief 4] zuidzijde had moeten meenemen in het locatieonderzoek.
8.1.
Vergunninghouder heeft een aanvraag gedaan voor plaatsing van een pannenkoekenschip aan de [vergunde locatie] . De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak [3] het college moet beslissen over een project zoals dat is aangevraagd. Als een project op zichzelf ruimtelijk aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het is aan degene die stelt dat er alternatieven zijn om deze alternatieven te benoemen en aannemelijk te maken dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert.
8.2.
De rechtbank stelt vast eisers in hun zienswijze geen alternatieven hebben benoemd maar enkel hebben gesteld dat er geen deugdelijk locatieonderzoek aan het besluit ten grondslag ligt. In het besluit van 8 maart 2023 is geen kenbare motivering opgenomen over eventuele alternatieven die zijn betrokken bij de belangenafweging bij het gebruik van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Hoewel eisers in hun zienswijze geen alternatieven hebben benoemd is de rechtbank van oordeel dat het college, in het onderhavige geval, eventuele alternatieven bij zijn motivering ten aanzien van de verrichte belangenafweging bij het gebruik van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan had moeten betrekken.
8.3.
Niet ter discussie staat dat er voorafgaand aan de ingediende aanvraag een locatieonderzoek is gedaan. De resultaten daarvan zijn schriftelijk vastgelegd. Het college heeft toegelicht dat dit locatieonderzoek het resultaat is van een intern onderzoek van medewerkers van verschillende afdelingen van de gemeente. Uit het procesdossier blijkt verder dat het college nog voordat het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, al op de hoogte was van de zorgen van omwonenden en gebruikers van [eiser 4] . Op het ontwerpbesluit zijn 50 zienswijzen ingediend. Gelet op het mogelijk beperkte draagvlak en het feit dat er wel een onderzoek naar alternatieve locaties had plaatsgevonden, was het naar het oordeel van de rechtbank aangewezen dat het college de belangenafweging ten aanzien van de locatiekeuze in het definitieve besluit nader had gemotiveerd. Nu het college in het bestreden besluit geen kenbare motivering heeft gegeven voor de locatiekeuze, is de door het college verrichte ruimtelijke belangenafweging niet deugdelijk onderbouwd en onvoldoende inzichtelijk. Het college heeft daarmee in strijd gehandeld met artikel 3:46 van de Awb.
8.4.
De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of eisers door dit gebrek in de besluitvorming zijn benadeeld. Als dat niet het geval is, kan de rechtbank het gebrek in de besluitvorming passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding. Eiser heeft haar bezwaren tegen de locatiekeuze in de beroepsprocedure naar voren gebracht. Het college heeft de locatiekeuze in het verweerschrift, de herstelbeslissing en op zitting nader gemotiveerd. De rechtbank komt tot het oordeel dat die motivering voldoende deugdelijk is. De rechtbank licht dat hierna verder toe.
8.5.
De rechtbank overweegt vooraf dat eisers er terecht op hebben gewezen dat zich twee versies van de schriftelijke weergave van de resultaten van het locatieonderzoek in het procesdossier bevinden. Beide versies verschillen naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig dat het college zich niet mede op dit locatieonderzoek heeft mogen baseren in de (nadere) motivering van de locatiekeuze. Uit het locatieonderzoek volgt dat de locaties bij de [vergunde locatie] (de [vergunde locatie] ), de [alternatief 1] (noord), de [alternatief 2] en de [alternatief 3] de meeste pluspunten hadden. Het college heeft nader toegelicht waarom het heeft geconcludeerd dat de aangevraagde locatie aan de [vergunde locatie] ruimtelijk aanvaardbaar is, maar ook waarom het college van mening is dat met de onderzochte alternatieven geen gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het college heeft geconcludeerd dat het project niet is strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank kan dat volgen.
8.6.
Eisers voeren aan dat het pannenkoekenschip zowel aan de [vergunde locatie] als aan de [alternatief 1] nautisch inpasbaar is, maar dat aan de [alternatief 1] geen woningen en aanwonenden zijn, er geen doorgaand autoverkeer is en er volop ruimte is voor (fiets)parkeren. Volgens eisers gaat het college er ten onrechte van uit dat aan de [alternatief 1] twee permanente ligplaatsen verdwijnen. Aan de [alternatief 1] hoeft maar één varend schip te worden verplaatst terwijl in de [vergunde locatie] vier tot zes ligplaatsen worden opgeofferd. Ten aanzien van de locaties [alternatief 2] en [alternatief 3] zijn er volgens geen problemen te verwachten met het parkeren van fietsers en auto’s en zijn er geen omwonenden. Met een loopplank over de groene oever kan het schip betreden worden. De hiervoor genoemde locaties zijn volgens eisers allen geschikt en hebben minder nadelen dan de locatie aan de [vergunde locatie] .
8.7.
Het college heeft de locatiekeuze in het verweerschrift, in de aanvullende motivering en op de zitting toegelicht en daarbij aangegeven dat de locatiekeuze mede gebaseerd is op het beleid uit de Watervisie Groningen (Watervisie) en de detailhandels- en horecavisie Ruimte voor Retail. Ten aanzien van de [alternatief 1] heeft het college gesteld dat plaatsing van het pannenkoekenschip ten koste gaat van twee ligplaatsen die op grond van het bestemmingsplan bedoeld zijn voor bijzondere schepen. Het [naam] en het [naam] liggen op die locatie. Het verplaatsen van deze schepen met een publieksfunctie betekent dat daarvoor een nieuwe en geschikte vaste ligplaats elders in de Diepenring zou moeten worden gevonden. Dit past volgens het college niet in het beleid uit de Watervisie waarin de ambitie is vastgelegd om in de Diepenring het accent van wonen te verplaatsen naar recreatie en verblijfskwaliteit. Een vermindering van het aantal ligplaatsen in de Diepenring draagt bij aan deze ambitie. Dat wordt niet gehaald als voor de te verplaatsen schepen elders in de Diepenring een nieuwe ligplaats moet worden gevonden, aldus het college. Ten aanzien van de locaties bij de [alternatief 2] en de [alternatief 3] voorziet het college problemen met het laden en lossen en het fietsparkeren. Ook verwacht het college forse kosten te moeten maken vanwege de aankoop van de ligplaats en/of verplaatsing van het rondvaartbedrijf dat aan de [alternatief 2] ligt.
Voor wat betreft de locaties in het [alternatief 4] heeft het college toegelicht dat deze niet geschikt zijn omdat deze locaties onderdeel zijn van de nog lopende locatieontwikkeling Eemskanaalzone, onderdeel Stadshavens.
Het college heeft verder aangegeven dat bij de [vergunde locatie] geen vaste ligplaatsen verdwijnen maar alleen plekken voor passanten en overwinteraars (charterschepen en bruine vloot). Zowel voor de passanten als de overwinteraars bestaan volgens het college alternatieve ligmogelijkheden. Daarnaast heeft het college bij de locatiekeuze betrokken dat met de plaatsing in de [vergunde locatie] invulling wordt gegeven aan het beleid zoals verwoord in Ruimte voor Retail. Het gebied rond de [vergunde locatie] is in dat beleid aangewezen als ‘stepping stone’ tussen het Sontplein en de binnenstad, om de binnenstad en het Sontplein met elkaar in verbinding te brengen.
Het college heeft verder toegelicht dat de ligplaats van het pannenkoekenschip aan het [adres] zal verdwijnen. Als gevolg van met vergunninghouder gemaakte afspraken zullen ook twee ligplaatsen van woonschepen verdwijnen. Dit is in lijn met de ambitie uit de Watervisie om van de Diepenring meer een verblijfsgebied te maken en daar de verblijfskwaliteit te verbeteren
8.8.
De rechtbank is, gelet op de nadere motivering over de locatiekeuze van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen betere alternatieve locatie beschikbaar is dan de [vergunde locatie] en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er een alternatief voorhanden is waarvan op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking daarvan een gelijkwaardig resultaat oplevert met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank acht de motivering die het college ten aanzien van de locatiekeuze heeft gegeven navolgbaar. Voor wat betreft de locaties [alternatief 4] noordzijde en [alternatief 4] zuidzijde kan de rechtbank het college volgen dat deze locaties niet geschikt zijn en niet nader zijn onderzocht, omdat deze liggen binnen de grenzen van de lopende gebiedsontwikkeling Eemskanaalzone, onderdeel Stadshavens.
Het college mocht bij de locatiekeuze verder rekening houden met het de in 8.7. genoemde beleidsuitgangspunten en -ambities. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de keuze voor de locatie in de [vergunde locatie] in strijd is met dit beleid. Anders dan eisers stellen, is het verdwijnen van ligplaatsen voor passanten niet in strijd met de Watervisie. In de Watervisie, die niet alleen ziet op de [vergunde locatie] maar op alle wateren in de stad Groningen, is aangegeven dat het aantal passantenplekken vooralsnog voldoende is en dat bij een koerswijziging gericht op groei van de recreatievaart uitbreiding noodzakelijk kan worden. Van een dergelijke koerswijziging is geen sprake. Het feit dat conform de Watervisie nog een kwaliteitsimpulsonderzoek moet worden uitgevoerd laat onverlet dat de Watervisie is vastgesteld en nog altijd actueel beleid is.
Daarnaast heeft vergunninghouder aangegeven het pannenkoekenschip te willen plaatsen in de directe omgeving van het [adres] . De locatie aan de [vergunde locatie] ligt van de genoemde alternatieven het dichtst bij de huidige locatie waardoor vergunninghouder verwacht dat de invloed op de klandizie beperkt zal zijn. Vergunninghouder ontvangt veel gasten uit Duitsland en vreest voor zijn klandizie als het pannenkoekenschip naar een locatie aan de west- of zuidkant van de binnenstad wordt verplaatst. De locatie aan de [vergunde locatie] is zichtbaar en goed bereikbaar voor bezoekers. Het college heeft dit naar het oordeel van de rechtbank mogen betrekken in de afweging en motivering van de locatiekeuze.
8.9.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat er in dit geval aanleiding is om het gebrek te passeren omdat het college in beroep de locatiekeuze alsnog voldoende heeft gemotiveerd. Uit 8.5 tot en met 8.8 volgt dat het ontbreken van een deugdelijke motivering van de locatiekeuze niet leidt tot het oordeel dat het college de gevraagde vergunning niet heeft kunnen verlenen. Als in het (ontwerp)besluit wel een afweging was gemaakt over de verschillende alternatieven, zou dat niet tot een ander besluit hebben geleid. Het is niet aannemelijk dat eisers door de schending van het motiveringsgebrek zijn benadeeld, nu zij zich in deze procedure hebben kunnen uitlaten over de (alternatieve) locaties.
De rechtbank ziet wel aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten in deze procedure en om het college op te dragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank gaat daar verder op in onder nummer 14.
Natuur en milieu
9. Eisers voeren een aantal gronden aan die zien op natuur en milieu. Die gronden worden hierna besproken.
9.1.
Eisers hebben ter zitting toegelicht dat de beroepsgrond voor wat natuur betreft zich niet richt op de materiele norm maar op het feit dat de AERIUS-berekening niet ter inzage heeft gelegen.
9.1.1.
Uit vaste rechtspraak [4] volgt dat voor het kunnen inroepen van een schending van een procedurele norm over het recht op inspraak, het beschermingsbereik van de onderliggende materiële norm niet langer bepalend is. Omdat eisers beroepsgrond zich met betrekking tot de AERIUS-berekening beperkt tot de procedurele norm over het recht op inspraak bestaat er geen aanleiding om in te gaan op de door het college opgeworpen vraag over de toepassing van het relativiteitsvereiste.
9.1.2.
Op grond van artikel 3:11 van de Awb moet het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage leggen. Vast staat dat ten tijde van het ontwerpbesluit geen AERIUS-berekening was uitgevoerd omdat op dat moment de bouwvrijstelling [5] nog van kracht was. Nu er geen AERIUS-berekening beschikbaar was en niet is gebleken dat dit ten tijde van het ontwerpbesluit wel had gemoeten, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van strijd met artikel 3:11 van de Awb.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak in het Porthos-project [6] is alsnog een AERIUS-berekening opgesteld. Deze AERIUS-berekening heeft wel bij het bestreden besluit ter inzage gelegen. Eisers hebben hiervan kennis kunnen nemen.
9.2.
Voor zover de beroepsgrond ziet op mogelijke geluid(soverlast), beperkt de beroepsgrond zich er toe dat niet geborgd is dat het terras tot (uiterlijk) 21:30 uur open is.
9.2.1.
Vergunninghouder heeft bij zijn aanvraag een ruimtelijke onderbouwing overgelegd. In die ruimtelijke onderbouwing en het akoestisch onderzoek dat onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing, is uitgegaan van het gebruik van het terras tot 21:30 uur. De ruimtelijke onderbouwing en het akoestisch onderzoek maken onderdeel uit van de verleende omgevingsvergunning. Vergunninghouder heeft op de zitting aangegeven dat hij het terras beoogt te gebruiken tot 20:30 uur omdat dat voor vergunninghouder de standaard sluitingstijd is.
De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van het terras tot 21:30 uur voldoende is geborgd nu uit de ruimtelijke onderbouwing duidelijk volgt dat het terras tot uiterlijk 21:30 uur open is en de ruimtelijke onderbouwing deel uitmaakt van de vergunning. De omgevingsvergunning wordt daarmee geacht te zijn verleend voor deze sluitingstijd.
9.3.
Eisers maken zich zorgen over geuroverlast en betwijfelen of er wel een doelmatige ontgeuringsinstallatie aanwezig is.
9.3.1.
Met betrekking tot geur heeft het college aansluiting kunnen zoeken bij de in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” aanbevolen richtafstanden. Niet ter discussie staat dat het plan aan de daarin genoemde richtafstand voldoet. Voor zover het de zorgen van eisers over het ontbreken van een doelmatige geurinstallatie betreft, is dat geen aspect dat beoordeeld wordt bij de ruimtelijke inpasbaarheid van het pannenkoekenschip. Het restaurant zal moeten voldoen aan de rechtstreeks werkende bepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Als niet wordt voldaan aan de daarin met betrekking tot geur gestelde bepalingen, is het college bevoegd om hiertegen handhavend op te treden.
9.4.
Volgens eisers blijkt uit het bestreden besluit niet, dat met de gevolgen van de verlichting van het pannenkoekenschip voor de bewoners van de aanliggende appartementencomplex en woningen rekening wordt gehouden.
9.4.1.
De rechtbank stelt vast dat mastverlichting geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag en daarmee ook niet vergund is. De reguliere verlichting die inherent is aan de bedrijfsvoering, is wel vergund en daarvan is niet gesteld of gebleken dat dit tot onaanvaardbare lichthinder leidt.
9.5.
Gelet op het voorgaande slagen de beroepsgronden die zien op natuur en milieu niet.
Parkeren en verkeersveiligheid
10. Eisers maken zich grote zorgen over de gevolgen voor de (verkeers)veiligheid en de parkeerproblemen die zullen ontstaan door de plaatsing van het pannenkoekenschip aan de [vergunde locatie] . Zij hebben bij hun beroepschrift een rapportage van De Baan Verkeersadvies B.V. (gedateerd 18 april 2023) overgelegd ter onderbouwing van hun standpunt.
10.1.
Eisers vrezen overlast van het fietsparkeren. Niet ter discussie staat dat op basis van de Beleidsregels parkeernormen 2021 36 fietsparkeerplaatsen nodig zijn als gevolg van de realisatie van het plan. Het college heeft voorafgaand aan de besluitvorming, door Royal HaskoningDHV een second opinion (gedateerd 6 oktober 2022) laten uitvoeren op de ruimtelijke onderbouwing. In het bestreden besluit is het college, gelet op die second opinion, ervan uit gegaan dat nabij het havenkantoor 18 fietsnietjes worden gerealiseerd voor het stallen van 36 fietsen. Naar aanleiding van hetgeen eisers deskundige De Baan Advies B.V. in beroep heeft aangevoerd, heeft Royal HaskoningDHV opnieuw advies uitgebracht (gedateerd 8 juni 2023). Royal HaskoningDHV stelt voor om in plaats van fietsnietjes, fietsrekken te gebruiken met plek voor 36 fietsen. Eisers hebben vervolgens opnieuw een rapport van De Baan Verkeersadvies B.V. (gedateerd 13 september 2023) overgelegd waarin wordt aangegeven dat door gebrek aan manoeuvreerruimte en aanwezigheid van twee kolommen bij de beoogde locatie van de fietsenrekken, in de praktijk geen volledig gebruik zal kunnen worden gemaakt van de rekken. De fietsenrekken leveren volgens eisers deskundige bovendien een obstakel op voor het overige verkeer en bieden geen parkeerruimte voor mamafietsen en bakfietsen. Royal HaskoningDHV heeft daar op 22 september 2023 op gereageerd.
10.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er ruimte is voor 36 fietsparkeerplekken en dat kan worden voorzien in de fietsparkeerbehoefte. Door de aanwezige kolommen is de gebruiksvriendelijkheid van de fietsenrekken bij het havenkantoor wellicht niet optimaal, maar dat leidt er niet toe dat op voorhand reden is om aan te nemen dat het realiseren van 36 fietsparkeerplekken niet uitvoerbaar is. Thans is onvoldoende aannemelijk geworden dat mamafietsen en bakfietsen zullen leiden tot hinder. In dit kader is van belang dat het college heeft aangegeven dat zal worden gemonitord of het fietsparkeren in de praktijk voor problemen zorgt. Als dat het geval is zal er gezocht worden naar alternatieve mogelijkheden voor het parkeren van fietsen in de directe omgeving. Met wat eisers hebben aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat dit niet mogelijk is.
10.2.
Eisers vrezen voorts voor parkeeroverlast van auto’s. Royal HaskoningDHV is in zijn second opinion van 6 oktober 2022 uitgegaan van 41 benodigde parkeerplekken. Deze parkeerbehoefte is niet bestreden. Volgens het college kan in deze parkeerbehoefte worden voorzien in de omgeving van het project, in het bijzonder in de parkeergarage Damsterdiep. In het worst-case scenario (waarbij alle bezoekers van [naam] op straat parkeren) komt de parkeerdruk volgens Royal HaskoningDHV op 81%. Dit valt nog onder de 85% die de gemeente Groningen hanteert als grens voor de parkeerdruk. Dit wordt door eisers en hun deskundige niet inhoudelijk betwist.
Bovendien is het volgens Royal HaskoningDHV aannemelijk dat het merendeel van de bezoekers die met de auto komen, parkeert in de parkeergarage Damsterdiep gelet op de beperkte loopafstand, onbeperkte parkeerduur, beperkte kosten en beschikbaarheid van parkeerplekken.
De rechtbank is van oordeel dat het college, gelet op het voorgaande, zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat het parkeren van auto’s niet tot een onevenredige aantasting van de openbare ruimte en de woon- en leefsituatie zal leiden. De vrees van eisers dat met zoekverkeer naar de laatst beschikbare parkeerplaatsen in de omgeving van het pannenkoekenschip overlast zal ontstaan -wat daar overigens van zij- maakt op zich niet dat de ruimtelijke onderbouwing en de rapportages van Royal HaskoningDHV niet gevolgd kunnen worden.
10.3.
Eisers hebben aangevoerd te vrezen voor een verkeersonveilige situatie. De rechtbank overweegt in dat verband dat de [vergunde locatie] twee rijstroken bevat die worden gescheiden door een middenberm met daarop parkeergelegenheid. De [vergunde locatie] is een 30 kilometerzone met een lage verkeersintensiteit. Daargelaten de vraag of de (verkeers)veiligheid van de bezoekers van het pannenkoekenschip een norm is waarop eisers zich kunnen beroepen, is door eisers niet aangetoond dat het oversteken van twee rijstroken door de bezoekers van het pannenkoekenschip, onaanvaardbaar is.
Met betrekking tot de bevoorrading is het aannemelijk dat het pannenkoekenschip eenmaal per dag (in de ochtend) wordt bevoorraad en dat die bevoorrading ongeveer 15 minuten duurt. Eisers kunnen daar enige overlast van ervaren omdat de vrachtwagen bij het laden en lossen op de openbare weg geparkeerd staat en daarmee het doorgaande autoverkeer voor enige tijd zal ophouden. Dit is echter niet ongebruikelijk in een stedelijke omgeving en automobilisten kunnen hierop eventueel anticiperen door via een doorsteek om te rijden.
10.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van het project voor de verkeersveiligheid en het parkeren ruimtelijk niet onaanvaardbaar zijn.
Staatssteun
11. Eisers menen dat in dit geval sprake is van verboden staatssteun als bedoeld in artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) doordat vergunninghouder onder andere geen leges hoeft te betalen voor het bouwen, geen planschadeovereenkomst hoeft te tekenen en een nieuwe locatie voor onbepaalde tijd krijgt zonder dat vergunninghouder huur hoeft te betalen. Het college had op voorhand in redelijkheid moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. Omdat [eisers 5] horeca exploiteert aan boord van het schip [naam] , is sprake van een concurrent van vergunninghouder. Ook enkele charterschepen van [eisers 3] kunnen worden aangemerkt als concurrent van vergunninghouder. Zij kunnen daarom een beroep doen op de staatssteunbepalingen uit de VWEU.
11.1.
Volgens vaste rechtspraak [7] kan de vraag of sprake is van ongeoorloofde staatssteun alleen indirect aan de orde komen en wel bij de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel vormt voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het bouwplan. Staatssteun houdt geen verband met de ruimtelijke effecten van het bouwplan.
Als een eiser stelt dat ongeoorloofde staatssteun aan de orde zou zijn, dient beoordeeld te worden of het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat het project financieel-economisch niet uitvoerbaar is.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb mag de bestuursrechter een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eiser.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat artikel 107 en 108 van het VWEU strekken tot bescherming van de belangen van concurrenten. Concurrenten kunnen dus, mits zij in of in de nabijheid van het plangebied gevestigd zijn, schending van dat artikel ten grondslag leggen aan hun betoog dat het project niet uitvoerbaar is.
11.2.
De rechtbank overweegt dat het belang van [eisers 5] en [eisers 3] is gelegen in het gebruik kunnen blijven maken van de kade. Zij zijn naar het oordeel van de rechtbank geen concurrenten van vergunninghouder. Vergunninghouder biedt bezoekers dagelijks de mogelijkheid om tegen een relatief gering bedrag (met of zonder reservering) pannenkoeken te eten. ’ [naam] is op dat vlak vergelijkbaar met een eetcafé. [eisers 5] en de schepen van [eisers 3] bedienen gasten uit een ander segment. [eisers 5] biedt op de [naam] volledig verzorgde reizen aan en biedt geen dagelijkse mogelijkheid aan voor eenieder voor het (enkel) nuttigen van een diner. Ook de schepen van [eisers 3] bieden alleen op reservering hun diensten aan voor groepen.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de staatssteunbepalingen uit het VWEU kennelijk niet strekken tot bescherming van het belang van [eisers 5] en [eisers 3] . Ook de andere eisers kunnen niet worden aangemerkt als concurrent.
Het relativiteitsvereiste zoals vervat in artikel 8:69a van de Awb, brengt met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de artikelen van het VWEU omdat die bepalingen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, evenmin schending van dat artikel ten grondslag kunnen leggen aan hun betoog dat het project niet uitvoerbaar is. De rechtbank ziet dan ook af van een inhoudelijke bespreking van het betoog over staatssteun.
Verordening openbaar vaarwater 2020
12. Eisers stellen dat het initiatief strijdig is met artikel 8 van de Verordening openbaar vaarwater 2020 (verordening) en dat het plan daarom niet uitvoerbaar is.
12.1.
De rechtbank overweegt dat een betoog over onuitvoerbaarheid van het project alleen kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd.
12.2.
Op grond van artikel 8 van de verordening is het verboden om een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het geldende bestemmingsplan.
In het kader van de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning wordt niet toegekomen aan een beoordeling van de vraag of het project kan voldoen aan de bepalingen uit de verordening. Daarnaast heeft het college (op zitting) toegelicht dat er volgens hem door het verlenen van de omgevingsvergunning geen sprake is van strijd met de verordening. De bedoeling van de gemeenteraad met dit artikel is om de ruimtelijke afweging in het ruimtelijke spoor te doen. Mocht er al sprake van strijd met artikel 8 uit de verordening zijn, wordt desnoods de verordening aangepast volgens het college, omdat de plaatsing van het pannenkoekenschip op deze locatie gewenst is.
Gelet op het voorgaande staat artikel 8 uit de verordening niet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheid
13. [eiser 4] , [eisers 5] en [eisers 3] stellen zich op het standpunt dat zij als gevolg van het bestreden besluit dusdanig onevenredig zwaar in hun belangen worden geraakt, dat het college niet had mogen overgaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Het bestreden besluit leidt ertoe dat zij geen gebruik meer kunnen maken van het water en de kade. De kades zijn voor de exploitatie van [eiser 4] een onmisbaar onderdeel geworden, ook financieel. Sinds 2006 legt [eisers 5] in de periode 1 oktober t/m 31 maart de [naam] voor het winterseizoen aan op de ligplaats aan de kade. [eisers 5] staat op dit adres ook ingeschreven in het handelsregister.
13.1.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers 5] en [eisers 3] niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit besluit voor hun onevenredig benadelend is. De kade is een openbare aanlegplaats en [eisers 5] en [eisers 3] hebben geen recht op een vaste aanlegplaats in de winter. Bovendien heeft het college gemotiveerd gesteld dat er voldoende alternatieve ligplaatsen voor het overwinteren zijn. [eisers 5] en [eisers 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij door het verlenen van de omgevingsvergunning, geen plek meer hebben om te overwinteren.
13.2.
De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat de plaatsing van het pannenkoekenschip aan de [vergunde locatie] leidt tot inkomstenverlies voor [eiser 4] . Het gaat echter om het niet meer kunnen gebruiken van een kade waarvan -sinds de aanvullende afspraak om de kade te mogen gebruiken uit 1994- bekend was dat dit gedeelte op aanwijs van de betrokken medewerkers van de gemeente vrij moest worden gemaakt. Daarmee was voorzien in een mogelijke opzegging van de zijde van de gemeente als die dat wenste. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in haar kort-geding uitspraak van 27 juni 2023 [8] (voorlopig) geoordeeld dat de opzegging -die inmiddels heeft plaatsgevonden- rechtsgeldig is.
Het is de rechtbank niet gebleken dat [eiser 4] wordt bedreigd in zijn voortbestaan als hij de kade niet meer kan gebruiken.
13.3.
De belangen van [eiser 4] staan tegenover de belangen van het college en vergunninghouder zoals eerder in deze uitspraak al verwoord. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank het belang van vergunninghouder bij plaatsing van het pannenkoekenschip aan de [vergunde locatie] en het belang van het college bij het uitvoeren van haar beleid, zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [eiser 4] en de andere eisers. Er is geen sprake van onevenredig nadelige gevolgen van het besluit in verhouding tot het doel van de omgevingsvergunning.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning voor de plaatsing van het pannenkoekenschip aan de [vergunde locatie] in [plaats 1] heeft kunnen verlenen.
Zoals besproken onder 8, moet het college wel het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
Eisers krijgen geen vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor het inschakelen van een verkeersdeskundige omdat de inschakeling van de verkeerskundige geen relatie heeft met het geconstateerde gebrek.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Omdat de zaak een gemiddeld gewicht heeft, is op de waarde een factor van 1 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, voorzitter, en mr. E.M. Visser en
mr. J.R. Koning, leden, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Nederland, 30 juni 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:2632
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Waaronder ABRvS 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1539
4.De ABRvS heeft haar koers gewijzigd in de uitspraak van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606
5.In artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming en artikel 2.5 van het Besluit natuurbescherming was bepaald dat de stikstofdepositie die wordt veroorzaakt door een aantal specifiek aangewezen activiteiten van de bouwsector niet meer afzonderlijk hoeft te worden onderzocht en te worden beoordeeld.
6.ABRvS, 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159. In deze uitspraak is geoordeeld dat de regeling van de partiële bouwvrijstelling onverbindend is en dat deze niet mag worden toegepast.
7.Zie onder andere ABRvS 21 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2468
8.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27 juni 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5383.