Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2023 in de zaak tussen
Inleiding
Hieraan hebben deelgenomen namens eisers: de gemachtigde met [naam] , [naam] , [naam] en [naam] .
Namens het college hebben deelgenomen: de gemachtigde met mr. D.E.C. Garcea, [naam] en [naam] .
Namens derde-partij hebben deelgenomen: de gemachtigde met [naam] en [naam] .
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Tot op heden is restaurant [naam] op het schip [naam] gevestigd. Dit schip ligt aan [adres] .
Het college heeft verder aangegeven dat bij de [vergunde locatie] geen vaste ligplaatsen verdwijnen maar alleen plekken voor passanten en overwinteraars (charterschepen en bruine vloot). Zowel voor de passanten als de overwinteraars bestaan volgens het college alternatieve ligmogelijkheden. Daarnaast heeft het college bij de locatiekeuze betrokken dat met de plaatsing in de [vergunde locatie] invulling wordt gegeven aan het beleid zoals verwoord in Ruimte voor Retail. Het gebied rond de [vergunde locatie] is in dat beleid aangewezen als ‘stepping stone’ tussen het Sontplein en de binnenstad, om de binnenstad en het Sontplein met elkaar in verbinding te brengen.
Daarnaast heeft vergunninghouder aangegeven het pannenkoekenschip te willen plaatsen in de directe omgeving van het [adres] . De locatie aan de [vergunde locatie] ligt van de genoemde alternatieven het dichtst bij de huidige locatie waardoor vergunninghouder verwacht dat de invloed op de klandizie beperkt zal zijn. Vergunninghouder ontvangt veel gasten uit Duitsland en vreest voor zijn klandizie als het pannenkoekenschip naar een locatie aan de west- of zuidkant van de binnenstad wordt verplaatst. De locatie aan de [vergunde locatie] is zichtbaar en goed bereikbaar voor bezoekers. Het college heeft dit naar het oordeel van de rechtbank mogen betrekken in de afweging en motivering van de locatiekeuze.
De rechtbank ziet wel aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten in deze procedure en om het college op te dragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank gaat daar verder op in onder nummer 14.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak in het Porthos-project [6] is alsnog een AERIUS-berekening opgesteld. Deze AERIUS-berekening heeft wel bij het bestreden besluit ter inzage gelegen. Eisers hebben hiervan kennis kunnen nemen.
De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van het terras tot 21:30 uur voldoende is geborgd nu uit de ruimtelijke onderbouwing duidelijk volgt dat het terras tot uiterlijk 21:30 uur open is en de ruimtelijke onderbouwing deel uitmaakt van de vergunning. De omgevingsvergunning wordt daarmee geacht te zijn verleend voor deze sluitingstijd.
Met betrekking tot de bevoorrading is het aannemelijk dat het pannenkoekenschip eenmaal per dag (in de ochtend) wordt bevoorraad en dat die bevoorrading ongeveer 15 minuten duurt. Eisers kunnen daar enige overlast van ervaren omdat de vrachtwagen bij het laden en lossen op de openbare weg geparkeerd staat en daarmee het doorgaande autoverkeer voor enige tijd zal ophouden. Dit is echter niet ongebruikelijk in een stedelijke omgeving en automobilisten kunnen hierop eventueel anticiperen door via een doorsteek om te rijden.
Als een eiser stelt dat ongeoorloofde staatssteun aan de orde zou zijn, dient beoordeeld te worden of het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat het project financieel-economisch niet uitvoerbaar is.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb mag de bestuursrechter een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eiser.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de staatssteunbepalingen uit het VWEU kennelijk niet strekken tot bescherming van het belang van [eisers 5] en [eisers 3] . Ook de andere eisers kunnen niet worden aangemerkt als concurrent.
Het relativiteitsvereiste zoals vervat in artikel 8:69a van de Awb, brengt met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de artikelen van het VWEU omdat die bepalingen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, evenmin schending van dat artikel ten grondslag kunnen leggen aan hun betoog dat het project niet uitvoerbaar is. De rechtbank ziet dan ook af van een inhoudelijke bespreking van het betoog over staatssteun.
Gelet op het voorgaande staat artikel 8 uit de verordening niet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het is de rechtbank niet gebleken dat [eiser 4] wordt bedreigd in zijn voortbestaan als hij de kade niet meer kan gebruiken.
Conclusie en gevolgen
Zoals besproken onder 8, moet het college wel het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
Eisers krijgen geen vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor het inschakelen van een verkeersdeskundige omdat de inschakeling van de verkeerskundige geen relatie heeft met het geconstateerde gebrek.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Omdat de zaak een gemiddeld gewicht heeft, is op de waarde een factor van 1 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.