Op 13 juli 2023 heb ik verbalisant [naam] , de geluidsopname opgevraagd van het gesprek tussen aangever [slachtoffer 1] en de meldkamer ten tijde van het incident bij het station waarbij aangever [slachtoffer 1] met een schaar werd gestoken.
M = Meldkamer
A = Aangever
V = Verdachte
O = Opmerking verbalisant
M: Groningen, wat is er aan de hand?
A: Je mag even blijven staan, ik heb net iemand betrapt die aan allerlei fietsen zit
A: Op de parking voor het hoofdstation
M: Hij moet blijven staan, ja
A: Je moet nu blijven staan
O: Op de achtergrond is de verdachte voortdurend iets aan het zeggen, onverstaanbaar wat hij zegt.
A: Het loopt hier uit de hand
A: Blijf staan
O: Op de achtergrond is te horen dat de verdachte schreeuwt
A: Hij wordt agressief
A: Hij wil mij slaan (trillende stem),
O: Verdachte schreeuwt iets op de achtergrond (onduidelijk wat hij zegt/schreeuwt)
O: Tumult op de achtergrond
M: Halloo
A: Ik ben met een schaar gestoken
M: Heeft hij jou met een schaar gestoken?
O: Op de achtergrond is verdachte te horen (onduidelijk wat hij zegt)
A: Ik bloed hevig
M: Jij bloedt hevig, hey ik stuur een ambulance naar jou toe hoor, hey waar ben jij op het station?
O: Verdachte schreeuwt op de achtergrond (onduidelijk wat hij zegt)
V: Ik maak je dood man, jij kankerrat (of woorden die er op lijken)
M: Waar ben jij op het station, waar ben jij op station V: Verdachte schreeuwt; ga weg! ga weg!
A: (onverstaanbare woord) hij wil weg
V: Walla ik steek jou dood (schreeuwend)
Bewijsoverwegingen feit 1
Feitelijke toedracht
Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank met betrekking tot de feitelijke toedracht het volgende vast. Verdachte en aangever [slachtoffer 1] waren beiden op 8 juli 2023 op het hoofdstation in Groningen. [slachtoffer 1] zag, blijkens zijn verklaring, op een gegeven moment iemand bij de fietsen wegduiken en heeft, naar later bleek, verdachte aangesproken die meteen agressief zou hebben gereageerd door te dreigen en verdachte zou daarbij op enig moment een stekende beweging hebben gemaakt en daarbij aangever [slachtoffer 1] in de arm hebben gestoken. Volgens verdachte zou hij juist zijn aangevallen door [slachtoffer 1] en daarbij bij zijn keel gepakt zijn en zich (vervolgens) hebben verweerd tegen deze aanval door [slachtoffer 1] met een schaar in de arm te steken.
Over de aanleiding en toedracht van het steekincident lopen de verklaringen van verdachte en aangever [slachtoffer 1] derhalve uiteen.
Om meerdere redenen acht de rechtbank de door de verdediging aangedragen feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats wordt de verklaring van verdachte op geen enkele wijze ondersteund door in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waar de door aangever omschreven toedracht wel steun vindt in andere bewijsmiddelen. De verklaring van aangever
[slachtoffer 1] wordt ondersteund door het letsel en het gesprek met de meldkamer. Uit het (opgenomen) meldkamergesprek volgt immers dat aangever heeft aangegeven dat hij net iemand heeft betrapt die aan de fietsen zit, dat verdachte agressief wordt en bedreigingen uit, hetgeen uiteindelijk uitmondt in het steken met de schaar. Dit past bij wat aangever in zijn aangifte heeft verklaard. Ook het bij aangever geconstateerde letsel – een diepe snijwond van 10 centimeter lang – past meer bij de lezing van aangever dan bij de lezing van verdachte, nu verdachte naar eigen zeggen aangever ‘zacht’ zou hebben gestoken.
Voorts acht de rechtbank het door verdachte geschetste scenario, dat aangever [slachtoffer 1] hem bij zijn keel vast zou hebben gepakt, niet aannemelijk, nu dat zou betekenen dat aangever [slachtoffer 1] dat gedaan zou moeten hebben terwijl hij met het noodnummer aan het bellen was.
Gelet op vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank de lezing van verdachte niet aannemelijk en ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de toedracht zoals omschreven door aangever. Bij de beoordeling van het tenlastegelegde gaat de rechtbank dan ook uit van de door aangever geschetste feiten en omstandigheden, te weten dat verdachte meermalen een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van aangever, waaronder de hals van aangever. Daarbij is de onderarm van aangever geraakt.
Poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Naar het oordeel van de rechtbank kan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend worden bewezen. Het meermaals maken van een stekende beweging in de richting van de hals, arm en het lichaam van aangever [slachtoffer 1] , roept naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans in het leven dat die persoon daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, in het bijzonder omdat de hals en het bovenlichaam zeer kwetsbare delen van het lichaam zijn. Uiteindelijk is aangever [slachtoffer 1] gestoken in zijn arm, omdat hij een afwerende beweging maakte. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte met enige kracht het letsel moet hebben toegebracht. Dat blijkt in de eerste plaats uit het bij aangever geconstateerde letsel. Er is sprake van een steekverwonding in de linker onderarm van ongeveer 10 cm lang. De wond is gesloten in twee lagen, waarbij acht hechtingen zijn gebruikt. Gelet op de diepte van de steekverwonding moet dit met meer dan enige kracht zijn gebeurd.
Aldus was niet ondenkbaar dat verdachte aangever [slachtoffer 1] op andere plekken, waaronder zijn hals of bovenlichaam zou hebben geraakt, temeer nu verdachte in een ongecontroleerde situatie meerdere stekende bewegingen richting aangever heeft gemaakt. In een dergelijke situatie is er al gauw een risico op zwaar lichamelijk letsel, ook wanneer er met een minder scherp object – een gesloten schaar – wordt gestoken. Het gedrag van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [slachtoffer 1] en acht daarmee de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen feit 2
De rechtbank acht de onder 2 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever [slachtoffer 2] die wordt ondersteund door de verklaring van aangever [slachtoffer 1] . Uit de gedragingen en de geuite bewoordingen van verdachte, deels hoorbaar in de opname van de meldkamer, blijkt de opzet op de bedreiging.