ECLI:NL:RBNNE:2023:4419

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
LEE 22/1553
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor een tijdelijke woonunit, luifel en berging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser en eiseres tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke woonunit, luifel en berging tot 1 januari 2023. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden had op 15 september 2021 een omgevingsvergunning verleend, waartegen eiser en eiseres bezwaar maakten. De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2023 behandeld, waarbij eiser en eiseres, samen met hun gemachtigde, aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder, die geen partij is in deze procedure, een aanvraag voor de omgevingsvergunning had ingediend, die door het college is goedgekeurd. Eiser en eiseres zijn van mening dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen en dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat de maximale termijn van 10 jaar voor tijdelijk afwijkend gebruik zou zijn verstreken. De rechtbank oordeelt echter dat de termijn van 10 jaar nog niet is verstreken, omdat de vergunning van 2014 een nieuwe instandhoudingstermijn heeft gekregen met de vergunning van 2015. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college in redelijkheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft kunnen overgaan en verklaart het beroep ongegrond. Eiser en eiseres krijgen het door hen betaalde griffierecht niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1553

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [plaats] , eiser

[eiser 2], uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. K.A. Faber)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser en eiseres tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke woonunit, luifel en berging tot 1 januari 2023.
1.1.
Met het bestreden besluit van 14 maart 2022 op het bezwaar van eiser en eiseres is het college bij het verlenen van de vergunning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en eiseres, tezamen met hun gemachtigde meegedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser en eiseres zijn eigenaar van perceel met het adres [adres] te [plaats] .
2.1.
De vergunninghouder, die geen partij is in dit geding, is eigenaar van het perceel [adres] (hierna: het perceel) ook te [plaats] . Beide percelen grenzen aan elkaar.
2.2.
De vergunninghouder heeft op 7 april 2011 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het plaatsen en gebruiken van een tijdelijke woonunit op het perceel. Deze aanvraag is in behandeling genomen, met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
2.3.
Op 29 juli 2013 heeft de vergunninghouder het college verzocht de omgevingsvergunning voor de tijdelijke woonunit op het perceel te verlengen voor de duur van twee jaar, tot en met 21 oktober 2015.
2.4.
Aan eiser is op 15 oktober 2013 van rechtswege een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen van een woonhuis (bedrijfswoning) met garage en stal op het perceel.
2.5.
Het college heeft de vergunninghouder op 21 januari 2014 een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen en gebruiken van een tijdelijke woonunit op het perceel, voor een periode van 5 jaar tot en met 21 oktober 2015. Het college heeft daarmee een besluit genomen op de aanvraag van 7 april 2011. De vergunning is verleend voor dezelfde locatie als het te bouwen woonhuis, waar op 15 oktober 2013 aan eiser van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend.
2.6.
Eiser en eiseres hebben beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning van 21 januari 2014. De rechtbank heeft dit beroep in de uitspraak van 3 december 2014 ongegrond verklaard (uitspraaknummer: ECLI:NL:RBNNE:2014:6220).
2.7.
Op 29 juli 2015 heeft het college (wederom) aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor een tijdelijke woonunit. Om het bouwplan voor het woonhuis te kunnen uitvoeren, bleek het noodzakelijk om de woonunit, die is vergund op de locatie waar het woonhuis ook zal worden geplaatst, te verplaatsen naar de (hier) vergunde locatie. De nieuwe locatie is in de nabijheid van het te bouwen woonhuis. Het college heeft in de voorschriften vermeld dat de woonunit maximaal 5 jaren in stand gehouden mag worden.
2.8.
Op 4 november 2015 is de van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van woonhuis (bedrijfswoning) met garage en stal op het perceel onherroepelijk geworden door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3377.
2.9.
Op 10 december 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor een tijdelijke luifel en een berging aan de tijdelijke woonunit.
2.10.
Eiser en eiseres hebben bezwaar gemaakt tegen de destijds verleende omgevingsvergunning van 29 juli 2015. In de beslissing op het bezwaar van eiser en eiseres, van 19 januari 2016 heeft het college het besluit niet herroepen. De motivering is, conform het advies van de commissie bezwaarschriften, aangevuld.
2.11.
Eiser en eiseres hebben destijds ook bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 december 2015. In de beslissing op het bezwaar van 14 april 2016 heeft het college het besluit niet herroepen. De motivering is aangevuld conform het advies van de commissie bezwaarschriften.
2.12.
De door eiser en eiseres ingestelde beroepen, tegen de besluiten op bezwaar van 19 januari 2016 en 14 april 2016, zijn in de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 20 oktober 2016 ongegrond verklaard (uitspraaknummer ECLI:NL:RBNNE:2016:4664).
2.13.
De afdeling (ABRvS 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3566) heeft de uitspraken van 20 oktober 2016 van de Rechtbank Noord-Nederland in de uitspraak van 27 december 2017 bevestigd.
2.14.
Op 14 juni 2021 heeft vergunninghouder wederom een aanvraag omgevingsvergunning ingediend. In de aanvraag staat vermeld dat de looptijd voor de tijdelijke woonunit nogmaals met één jaar moet worden verlengd. De bouw van de woning is vertraagd. Eind 2021 zou de tijdelijke unit verwijderd kunnen worden.
2.15.
Op 9 september 2021 heeft het college aan vergunninghouder gevraagd voor welke van de in 2015 verleende omgevingsvergunningen (voor de tijdelijke woonunit en/of de luifel met berging) de termijn moet worden verlengd.
2.16.
Op 9 september 2021 heeft vergunninghouder het college laten weten dat aanvraag geldt voor zowel de tijdelijke woonunit als de luifel met berging en dat de termijn moet worden verlengd naar 1 januari 2023. Vergunninghouder heeft hiermee de aanvraag van 14 juni 2021 gewijzigd.
2.17.
In het besluit van 15 september 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor een tijdelijke woonunit, luifel en berging, met als termijn tot 1 januari 2023. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening.
2.18.
Eiser en eiseres hebben op 15 oktober 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 september 2021.
2.19.
De bezwaarschriftencommissie heeft in het advies van 23 februari 2022 geadviseerd het besluit van 15 september 2021 niet te herroepen en geadviseerd de motivering aan te vullen.
2.20.
Het college heeft in het bestreden besluit van 14 maart 2022 het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen.
3. Eiser en eiseres hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning, die geldt tot 1 januari 2023, voor de woonunit, luifel en berging. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser en eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is in geschil?
6. In geschil is of maximale termijn van 10 jaar, die geldt voor het tijdelijk afwijkend gebruiken van gronden, is verstreken en of de belangen van eiser en eiseres in het bestreden besluit voldoende zijn meegewogen. In dat licht beoordeelt de rechtbank ook de beroepsgrond van eiser en eiseres over de geurcirkel, waar zij zich in het verleden aan dienden te houden, en de vergunninghouder klaarblijkelijk niet. Het antwoord op deze geschilpunten leidt tot het antwoord op de (hoofd)vraag van het geschil of het college in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke woonunit, luifel en berging, die geldt tot 1 januari 2023.
Procesbelang
7. Voordat de rechtbank het beroepschrift inhoudelijk behandelt, beantwoordt de rechtbank eerst de vraag of eiser en eiseres nog een procesbelang hebben. Het is de rechtbank gebleken dat de omgevingsvergunning waar het bestreden besluit op ziet, geldt tot 1 januari 2023. Het college heeft de rechtbank geïnformeerd dat zij de vergunninghouder, vlak voor het eind van aflopen van de termijn voor het tijdelijk afwijkend gebruik waar de omgevingsvergunning op ziet, heeft laten weten dat zij niet voornemens is om de termijn nogmaals te verlengen. Het college heeft de vergunninghouder na 1 januari 2023 aangeschreven, met de constatering dat de tijdelijke woonunit daar toen illegaal stond. De vergunninghouder heeft de tijdelijke woonunit vervolgens in april 2023 verwijderd. Om die reden beoordeelt de rechtbank ambtshalve of eiser en eiseres om nog een het procesbelang hebben.
7.1.
Ter zitting hebben eiser en eiseres uiteengezet dat deze verleende omgevingsvergunning deel uitmaakt van een constellatie aan besluiten en procedures vanuit het verleden, die volgens hen mede verband houden met de omstandigheid dat zij hun bedrijf (een paardenhouderij) niet hebben kunnen uitoefenen zoals zij dat hadden gewenst. Volgens eiser en eiseres heeft het college in dat geheel een dubieuze rol gespeeld en heeft het college de vergunninghouder bevoordeeld. Ter zitting hebben eiser en eiseres desgevraagd toegelicht dat zij zich nog beraden op mogelijke andere juridische stappen. Gelet op het geheel aan feiten en omstandigheden, neemt de rechtbank om deze reden een procesbelang bij eiser en eiseres aan.
7.2.
De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
7.3.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de wetgever het college bij het verlenen van een omgevingsvergunning bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2 van de Wabo een bevoegdheid met beleidsruimte heeft toegekend bij de beslissing om af te wijken van het bestemmingsplan. Bij de beslissing om toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, moet het college de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of een aanvraag om een omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot het verlenen van de vergunning in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Termijn van 10 jaar
8. Eiser en eiseres betogen dat de maximale termijn van 10 jaar, voor tijdelijk afwijkend gebruik, is verstreken. Het college is daarom ten onrechte overgegaan tot vergunningverlening. In 2006 was er al een vergunning verleend. Deze verleende vergunning dient in de termijn die geldt voor tijdelijk afwijkend gebruik te worden meegenomen. In de periode 2010 – 2011 is de woonunit gedoogd. In de op 21 januari 2014 verleende omgevingsvergunning wordt naar de in 2006 verleende vergunning verwezen. De termijn is daarmee verstreken.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de termijn van 10 jaar nog niet is verstreken. De termijn vangt volgens het college aan op het moment dat de eerste vergunning voor tijdelijk afwijkend gebruik is verleend. In dit geval was dat januari 21 2014. Dat er voor die periode van eerste vergunningverlening er sprake was van strijdig gebruik, is niet relevant voor het bepalen van de termijn van 10 jaar is verstreken.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de termijn van 10 jaar nog niet verstreken. Volgens vaste jurisprudentie vangt de termijn van 10 jaar uit artikel 4, aanhef en elfde lid, Bor aan bij de eerste verlening van de vergunning voor tijdelijk afwijkend gebruik. [1]
8.3.
De rechtbank leidt uit de stukken af dat het college op 21 januari 2014 de eerste tijdelijke vergunning voor de woonunit heeft verleend, voor vijf jaren. Uit die vergunning kan worden afgeleid dat het met het tijdelijke gebruik voor 5 jaar vergund is. Dit wordt bevestigd in de uitspraak van deze rechtbank van 3 december 2014 waarin in rechtsoverweging 2 is overwogen dat de instandhoudingstermijn is aangepast tot 21 oktober 2015 zodat zeker is dat de maximale wettelijke termijn van 5 jaar niet wordt overschreden. Hieruit volgt dat deze instandhoudingstermijn is aangevangen op 21 oktober 2010 zodat uitgaande van deze vergunning de maximale instandhoudingstermijn van 10 jaar ten tijde van het bestreden besluit zou zijn overschreden.
8.4.
De rechtbank constateert ook dat er op 29 juli 2015 door het college aan vergunninghouder een nieuwe omgevingsvergunning is verleend voor een tijdelijke woonunit. Om het bouwplan voor het woonhuis te kunnen uitvoeren, bleek het noodzakelijk om de woonunit, die is vergund op de locatie waar het woonhuis ook zal worden geplaatst, te verplaatsen naar een nieuwe locatie. Deze nieuwe locatie is in de nabijheid van het te bouwen woonhuis. Het college heeft in de voorschriften vermeld dat de woonunit maximaal 5 jaren in stand gehouden mag worden.
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat met deze vergunning een nieuwe instandhoudingstermijn is gaan lopen. De rechtbank baseert die conclusie op het feit dat het tijdelijk bouwwerk op de oorspronkelijk vergunde locatie is gesloopt en vervolgens om de nieuwe locatie wederom is opgebouwd waarbij het strijdige gebruik ook voor de nieuwe locatie is vergund. Er is daarom geen sprake van de verlenging van de vergunning uit 2014 maar van een nieuwe vergunning met een nieuwe instandhoudingstermijn. Deze instandhoudingstermijn is gaan lopen op 29 juli 2015 zodat ten tijde van de in deze procedure bestreden verlenging van de instandhoudingstermijn er nog geen tien jaar is verstreken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8.6.
Eiser en eiseres hebben ter zitting aanvullend betoogd dat de rechtbank in 2014 reeds heeft geoordeeld dat de (eerste) termijn van vijf jaren reeds is verlopen. De rechtbank stelt vast dat eiser en eiseres doelen op de uitspraak van 3 december 2014 (ECLI:NL:RBNNE:2014:6220, r.o. 4.4.4).
8.7.
De rechtbank volgt eiser en eiseres in hun betoog dat de instandhoudingstermijn van de vergunning zoals die is verleend in 2014 is verlopen. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de instandhoudingstermijn is aangevangen in 2010, zoals de rechtbank in rechtsoverweging 8.2 heeft overwogen, en daarmee een maximale instandhoudingstermijn van 10 jaar zou worden overschreden, leidt dit niet tot een gegrond beroep. Zoals in rechtsoverweging 8.3 is overwogen, is met de vergunning van 2015 een nieuwe instandhoudingstermijn van 10 jaar gaan lopen.
Belangenafweging
9. Eiser en eiseres betogen dat hun belangen in het bestreden besluit onvoldoende zijn meegewogen en dat dit onvoldoende is gemotiveerd. Omdat de woonunit dusdanig lang telkens tijdelijk wordt verleend, gelden er zwaardere (motiverings)eisen aan de omgevingsvergunning voor tijdelijk afwijkend gebruik. De noodzaak tot tijdelijke behoefte/bewoning moet worden aangetoond, volgens het oude criterium. Ook dit oude criterium dient in de belangenafweging worden meegenomen.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat zij de belangen van eiser en eiseres voldoende hebben meegewogen in het bestreden besluit. De vergunninghouder heeft deze nodig voor tijdelijke huisvesting, omdat hij nog steeds aan het bouwen is. De belangenafweging die het college heeft gemaakt, is niet anders dan bij de besluiten van 29 juli 2015/10 december 2015 en de beslissingen op de bezwaren van 19 januari 2016 en 14 april 2016. In tegenstelling tot wat eiser en eiseres betogen, hoeft de tijdelijke noodzaak niet te worden aangetoond. Het dient slechts feitelijk mogelijk en aannemelijk te zijn dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.
9.2.
De rechtbank begrijpt het argument van eiser en eiseres zo dat zij zich op het standpunt stellen dat het bestreden besluit onderdeel is van meerdere besluiten, die er voor hebben gezorgd dat eiser en eiseres hun bedrijf niet hebben kunnen uitoefenen als zij hadden gewenst. Deze belangen zijn door het college onvoldoende meegewogen, aldus eiser en eiseres. Eiser en eiseres hebben ter zitting toegelicht dat zij van mening zijn dat het college de vergunninghouder in die zin te veel tegemoet is gekomen.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser en eiseres genoemde belangen slechts in zeer beperkte mate in de belangenafweging kunnen worden meegenomen. Zonder een oordeel te geven over de vraag of de eerdere besluiten inderdaad tot grote nadelige gevolgen voor eiser en eiseres hebben geleid, is de rechtbank van oordeel dat het overgrote deel van de mogelijke nadelige gevolgen van het tijdelijk vergunnen van de woonunit reeds door de vergunningen van 2014 en 2015 is veroorzaakt. In die zin zal de huidige verlenging van de reeds eerder verleende vergunning weinig veranderen.
9.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser en eiseres in het licht bekeken van het bestreden besluit, met daarin de verwachting dat de woning binnen niet afzienbare termijn zal zijn gerealiseerd, niet onevenredig zijn benadeeld. De rechtbank neemt bij de overweging in ogenschouw dat, hoewel volgens de Nota van Toelichting naarmate de termijn voor tijdelijk afwijkend gebruik langer wordt de motiveringsplicht tevens zwaarder wordt, de woonunit waar het bestreden besluit op ziet, ondertussen is verwijderd. Zoals ter zitting met eiser en eiseres is besproken, geldt het criterium dat eiser en eiseres noemen, dat de noodzaak tot tijdelijke bewoning moet worden aangetoond, niet voor de huidige afwijkingsbevoegdheid van artikel 4, aanhef, en onderdeel 11 Bor, waar het college gebruik van heeft gemaakt. [2] Het betoog slaagt daarom in zoverre niet.
10. Eiser en eiseres betogen verder dat het college in 2008 heeft geoordeeld dat er voor de naburige percelen geen (omgevings)vergunning kon worden verleend, vanwege de geurcirkel van het bedrijf van eiser en eiseres. Gelet daarop, kan nu ook weer niet een omgevingsvergunning worden verleend. Nu de omgevingsvergunning binnen de geurcirkel van eiser en eiseres is verleend, leidt het bestreden besluit tot schade aan het bedrijf van eiser en eiseres.
10.1.
Volgens het college is reeds in de eerdere procedures geoordeeld dat de vergunninghouder niet binnen de 50 meter heeft gebouwd. Daarnaast geldt er geen geurcirkel, omdat de activiteiten die eiser en eiseres op hun perceel uitvoeren niet meldingsplichtig zijn.
10.2.
Naar aanleiding van hetgeen eiser en eiseres ter zitting hebben aangevoerd, vat de rechtbank de beroepsgrond van eiser en eiseres zo op dat de uitbreiding van hun bedrijf door de geplaatste woonunit is beperkt en zij in het licht daarvan onevenredig zijn benadeeld. Omdat de door eiser en eiseres genoemde uitbreiding op het moment dat het college het bestreden besluit heeft genomen, niet gaande is of niet wordt gerealiseerd, kunnen deze door eiser en eiseres genoemde omstandigheid niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de rechtbank reeds eerder in de uitspraak van 2014 heeft geoordeeld dat de geurcirkel niet aan het vergunnen van de tijdelijke woonunit in de weg staat. Hoewel die uitspraak betrekking had op de vergunning van 2014, is die overweging nog relevant nu in de vergunning van 2015 de tijdelijke woonunit verder van de erfgrens met eiser en eiseres is gesitueerd. Het betoog slaagt niet.
11. Het college heeft in redelijkheid tot het nemen van het bestreden besluit kunnen overgaan.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiser en eiseres krijgen het door betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

Het beroep is ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 16 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2212 en ABRvS 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:487.
2.Stb 2014, 333, p. 24 en 26.