ECLI:NL:RBNNE:2023:4162

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
LEE 21/3603, LEE 21/3742 en LEE 23/132
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke ontheffing voor festival in stiltegebied Terschelling

Op 13 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een ontheffing voor het organiseren van het festival Eilân in het stiltegebied op Terschelling. Gedeputeerde Staten van Friesland verleende op 18 mei 2021 een ontheffing op grond van de Provinciale milieuverordening Friesland (PMV) voor het festival, dat gepland was van 2022 tot en met 2025. Dit besluit werd later door de rechtbank ter discussie gesteld door omwonenden en andere belanghebbenden, die bezwaar maakten tegen de geluidsimpact van het evenement in het stiltegebied. De rechtbank heeft de zaak behandeld in meerdere zittingen, waarbij eisers en verweerder hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank oordeelde dat de ontheffing niet zorgvuldig was voorbereid en dat de belangen van de stilte in het gebied onvoldoende waren afgewogen. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers gegrond en vernietigde het bestreden besluit van 23 november 2022, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
zittingsplaats Groningen
zaaknummers: LEE 21/3603, LEE 21/3742 en LEE 23/132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaken tussen

1. de buren van Hee,te Hee,
a. [eiser 1],
b. [eiser 2],
c. [eiser 3],
d. [eiser 4],
e. [eiser 5],
f. [eiser 6],
2.
Stichting ons Schellingerland, gevestigd te Lies
(gemachtigde mr. J.W. Spanjer),
3. [eiser 7],te West-Terschelling,
mede namens tweeendertig andere personen,
gezamenlijk te noemen eisers en eiseressen,
en

Gedeputeerde Staten van Friesland, verweerder.

als derde belanghebbende heeft
Chasing the Hihat b.v., gevestigd te Amsterdam, aan het geding deelgenomen.
(gemachtigde: mr. M. Diepenhorst)

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een ontheffing op grond van de Provinciale milieuverordening Friesland (PMV) voor stiltegebied Terschelling verleend aan Chasing the Hihat (belanghebbende) ten behoeve van de jaarlijkse organisatie van het festival Eilân op Terschelling in de periode 2022 tot en met 2025.
Bij besluit van 12 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers en eiseressen sub 1 en 2 beroep ingesteld. Deze beroepen zijn geregistreerd onder de kenmerken LEE 21/3603 en LEE 21/3742.
Verweerder heeft op 15 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 23 november 2022 ( het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 12 oktober 2021 ingetrokken en opnieuw een ontheffing verleend voor het organiseren van festival Eilân. De beroepen van eisers en eiseressen sub 1 en 2 zien van rechtswege op dit nieuwe besluit.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting van 20 december 2022 behandeld. Voor eisers zijn [eiser 1], [eiser 5], [eiser 8], [eiser 9] en mr. J.W. Spanjer verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door F.R. Wagenaar, [naam 1], mr. T. Tuenter, [naam 2], [naam 3], [naam 4] en mr. H. Haakmeester. Namens vergunninghouder zijn [naam 5] en mr. A.J. Durville verschenen. De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling het onderzoek gesloten.
Op 6 januari 2023 heeft eiseres sub 3, mede namens andere bewoners van Terschelling, beroep ingesteld tegen het besluit van 23 november 2022. Dit beroep is geregistreerd onder kenmerk LEE 23/132.
Na heropening van het onderzoek heeft op 4 mei 2023 opnieuw een zitting plaatsgevonden. Voor eisers zijn [eiser 10], [eiser 7], [eiser 1], [eiser 2],
[eiser 3], [eiser 4], [eiser 6], [eiser 9], [eiser 11] en [eiser 12] verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [naam 3], [naam 4] en mr. J.A. Ponsen. Namens vergunninghouder is [naam 5] verschenen. De rechtbank heeft na de behandeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 20 januari 2021 heeft belanghebbende een aanvraag ingediend om een ontheffing voor het produceren van niet noodzakelijk geluid in het stiltegebied op Terschelling. Bij de aanvraag is gemeld dat het evenement, inclusief op- en afbouw, altijd zal plaatsvinden in de periode 15 augustus-30 september. De opbouw van het evenement zal daarin maximaal 14 dagen bedragen, er zullen 4 showdagen zijn en voor het afbreken rekent belanghebbende maximaal 6 dagen.
1.2.
Bij besluit van 18 mei 2021 heeft verweerder de gevraagde ontheffing verleend voor de periode 15 augustus tot 30 september voor het kalenderjaar 2021. Verder heeft verweerder besloten dat de ontheffing jaarlijks wordt verlengd tot en met 2025 als na evaluatie van de voorgaande editie van het festival blijkt dat deze vanuit het aspect stiltegebied goed is verlopen en de verlenging de instemming/goedkeuring heeft van het bevoegd gezag.
1.3.
In de beslissing op het bezwaarschrift van 12 oktober 2021 heeft verweerder het besluit van 18 mei 2021 in stand gelaten, met de wijziging dat de vergunning wordt afgegeven voor de periode 2021 tot en met 2025 in de periode 15 augustus tot 30 september. Verweerder houdt zich het recht voor dat de vergunning wordt gewijzigd dan wel ingetrokken indien na evaluatie blijkt dat voortzetting van het festival op ecologische gronden niet mogelijk is.
1.4.
Omdat verweerder van mening was dat ten onrechte de reguliere procedure was gevolgd voor het verlenen van de ontheffing, is verweerder een nieuwe procedure gestart. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft vervolgens op 23 november 2022 geleid tot het verlenen van een nieuwe, inhoudelijk identieke, ontheffing.
1.5.
Eisers zijn het niet eens met het besluit en hebben beroep ingesteld.
Het besluit van 12 oktober 2021
2. De rechtbank verklaart het beroep van eisers en eiseressen sub 1 en 2 voor zover dat gericht is tegen het ingetrokken besluit van 12 oktober 2021 niet-ontvankelijk. Verweerder heeft dat besluit ingetrokken en vervangen voor het bestreden besluit van 723 november 2022. Gesteld noch gebleken is dat eisers en eiseressen nog een belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep voor zover het gericht is tegen dat ingetrokken besluit.
Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 1.2, eerste lid van de Wet milieubeheer (Wm) stellen Provinciale staten ter bescherming van het milieu een verordening vast.
Op grond van het tweede lid onder b bevat de verordening ten minste regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder in bij de verordening aangewezen gebieden.
Op grond van artikel 1.3, eerste lid Wm kan bij de provinciale milieuverordening worden bepaald dat daarbij aangewezen bestuursorganen in daarbij aangegeven categorieën van gevallen ontheffing kunnen verlenen van bij die verordening aangewezen regels, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
Op grond van het derde lid houdt het betrokken orgaan bij de beslissing op de aanvraag om een ontheffing in ieder geval rekening met het voor hem geldende milieubeleidsplan.
In artikel 4.1, eerste lid van de Provinciale Milieuverordening (PMV) is bepaald dat gebieden waarvoor regels gelden ter voorkoming of beperking van geluidhinder, die gebieden zijn die als zodanig zijn aangewezen in bijlage 1 en die zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten.
Op grond van artikel 4.2 van de PMV is het verboden in een milieubeschermingsgebied waar voorkoming of beperking van geluidhinder wordt nagestreefd zonder noodzaak geluid voort te brengen, te doen of te laten voortbrengen in zodanige mate dat de heersende natuurlijke rust in het gebied wordt verstoord.
Op grond van het tweede lid is het verboden in een stiltegebied de in artikel 4.3 aangewezen toestellen te gebruiken.
In artikel 4.3 zijn, voor zover relevant, de volgende toestellen aangewezen:
c. motorisch aangedreven werktuigen met bijbehorende transportmiddelen, te gebruiken in
het kader van aanleg van kabels en buisleidingen in of op de bodem;
d. brommers, scooters en motorrijtuigen, tenzij ze worden gebruikt op de openbare weg of
voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden;
i. muziekinstrumenten en geluidsapparatuur;
Ingevolge artikel 4.5, eerste lid van de PMV kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid, van artikel 4.2 vervatte verboden.
In artikel 7.2 van de PMV is opgenomen dat de ontheffing wordt geweigerd indien door het stellen van voorschriften niet voldoende kan worden tegemoet gekomen aan het belang dat beschermd moet worden door de bepaling waarvan ontheffing wordt gevraagd.
Inhoudelijk
4. Eisers en eiseressen zijn het niet eens met het besluit van verweerder. Samengevat hebben zij aangevoerd dat een dergelijk luidruchtig evenement niet past in een stiltegebied. Verder is het besluit onvoldoende gemotiveerd: verweerder heeft niet aangegeven welke geluidsnormstelling als uitgangspunt moet worden beschouwd en enkel de opmerking dat sprake is van een tijdelijk evenement achten eisers onvoldoende. De belangenafweging is naar de overtuiging van eisers en eiseressen ondeugdelijk, het aspect van cumulatie van geluid door onder andere het motorcrossterrein en de andere podia is niet meegenomen. Bovendien zegt het geluidsonderzoek niets over de impact van het geluid in het stiltegebied.
4.1.
Verweerder heeft allereerst gewezen op de discretionaire bevoegdheid om dergelijke ontheffingen te verlenen. Naar de mening van verweerder is deze ontheffing in redelijkheid verleend. Hierbij is meegewogen dat er sprake is van een tijdelijk evenement, waardoor geen blijvende effecten zijn te verwachten. Bovendien is zonder deze ontheffing ook sprake van geluid in het stiltegebied. Er zijn geen andere ontheffingen verleend zodat cumulatie van geluid niet is te verwachten. Ook de geluidsbelasting op de omliggende geluidsgevoelige objecten overschrijdt de norm uit de nota Limburg niet.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.1.
De wetgever heeft het belangrijk geacht dat in Nederland verschillende gebieden worden aangewezen waar geluidhinder zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt. Verweerder heeft op grond daarvan -bijna- het gehele Waddengebied als stiltegebied aangewezen.
4.2.2.
De rechtbank stelt voorop dat het belang van stilte in het gebied een intrinsieke waarde is, waarbij stilte moet worden begrepen als het geluid dat door de natuur zelf wordt voortgebracht. De wetgever heeft daarbij onderkend dat het noodzakelijk kan zijn om geluid te maken; het voortbrengen van noodzakelijk geluid is toegestaan en daarvoor is geen ontheffing nodig. Niet in geschil is dat het geluid dat door het festival wordt geproduceerd geen noodzakelijk geluid is, zodat voor het voortbrengen van dit geluid in het stiltegebied een ontheffing vereist is. Voor het verlenen van een ontheffing als de onderhavige, dient verweerder naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzicht te hebben in het geluid en de effecten daarvan op het stiltegebied.
4.2.3.
Verweerder heeft de onderhavige ontheffing onder andere gebaseerd op een geluidsrapportage waarin is berekend wat de effecten zijn van het geluid dat op de verschillende podia wordt voortgebracht op de geluidsgevoelige objecten buiten het stiltegebied. De adviseur heeft aan de hand van de Nota Limburg geconcludeerd dat de geluidsbelasting op de objecten binnen de normen blijven die in de Nota zijn genoemd. De rechtbank is echter van oordeel dat bij een ontheffing als de onderhavige niet de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige objecten bepalend is, maar de vraag in welke mate de beide podia lawaai veroorzaken in het stiltegebied. Daar voegt de rechtbank aan toe dat de Nota Limburg niet geschreven is voor de beoordeling van geluidsbelasting op een stiltegebied.
4.2.4.
Verweerder heeft pas ter zitting van 4 mei 2023 inzichtelijk gemaakt wat de geluidsbelasting van de beide podia in het stiltegebied op dat stiltegebied is. Het stiltegebied omvat bijna het gehele Waddengebied en volgens verweerder wordt slechts een klein deel van het totale stiltegebied blootgesteld aan het geluid van de beide podia. De rechtbank is echter van oordeel, anders dan verweerder, dat een aanzienlijk deel van het stiltegebied op het eiland Terschelling aan een hoge geluidsbelasting wordt blootgesteld, voor de periode van meerdere dagen. Hierbij is verder geen inzicht verschaft in de mate waarin de opbouw en afbouw van het evenement tot een extra geluidsbelasting in het stiltegebied leiden. Het enkele feit dat de extra geluidsbelasting op het gebied van tijdelijke aard is, acht de rechtbank niet doorslaggevend. De rechtbank overweegt daarbij dat het hier gaat om een periode van ongeveer 10 dagen. Een dergelijke periode is weliswaar tijdelijk maar kan niet zonder meer worden gekarakteriseerd als kortdurend. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank daarbij nog op dat verweerder ook geen inzicht heeft op de geluidsbelasting van de podia die buiten het stiltegebied liggen en het geluid wat daar wordt geproduceerd. Voor die podia is weliswaar geen geluidsontheffing nodig omdat ze buiten het stiltegebied liggen maar dat betekent nog niet dat die extra geluidsbelasting niet relevant zou zijn in de beoordeling van de geluidsbelasting door de podia die in het gebied liggen. De rechtbank wijst er in dat verband nog op het feit dat in het stiltegebied sinds de jaren ‘70 een motorcrossterrein aanwezig. Ook de activiteiten op dit terrein hebben hun impact op het stiltegebied. Verweerder heeft zich niet -gemotiveerd- uitgelaten over deze activiteiten en eventuele cumulatie van geluid in het gebied.
4.2.5.
Terecht stelt verweerder dat het beleidsruimte heeft om een dergelijke ontheffing te verlenen. Het enkele feit dat geen normen zijn vastgelegd betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat normen geen rol zouden kunnen of moeten spelen. Met eisers en eiseressen is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de onderhavige besluitvorming moet bepalen wat aanvaardbaar is, dit tegen de achtergrond van de bedoeling van de PMV, namelijk het creëren van een gebied waar geluidhinder wordt voorkomen of beperkt. Nu verweerder dit heeft nagelaten ontbeert het besluit in dat opzicht eveneens een draagkrachtige motivering.
4.2.6.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit, een besluit waaruit blijkt dat de verschillende betrokken belangen onvoldoende tegen elkaar zijn afgewogen en een motivering die onvoldoende draagkrachtig is.
Conclusie
5. Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de beroepen tegen het besluit van 23 november 2022 gegrond zijn. Het bestreden besluit zal worden vernietigd omdat deze in strijd is met de artikelen 3:2, 3:4, eerste lid, en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op de aard van de geconstateerde gebreken, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
Proceskosten en griffierecht
6. Aangezien de beroepen gegrond zijn dient verweerder het betaalde griffierecht aan eisers en eiseressen te vergoeden. Dit is voor Stichting Ons Schellingerland een bedrag van € 360,- en voor de buren van Hee en [eiser 7] ieder een bedrag van € 184,-.
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers hebben moeten maken. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor eiseres sub 2 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een halve punt voor een nadere reactie, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1) en reiskosten van eisers en eiseressen sub 1 en 3 voor de zitting van 20 december 2022: € 215,20 voor de buren van Hee, en € 150,40 voor [eiser 9]. Voor de zitting van 4 mei 2023 is in totaal € 128,30 door [eiser 7] en € 153,96 door de buren van Hee gedeclareerd voor de reis. Daarmee komen de te vergoeden proceskosten voor verweerder in totaal op € 2.740,36.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gericht tegen het besluit van 12 oktober 2021 niet-ontvankelijk;
 verklaart de beroepen tegen het besluit van 23 november 2022 gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit van 23 november 2022;
 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers en eiseressen tot een bedrag van in totaal € 2.740,36;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 728,- aan eisers en eiseressen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De beslissing is op 13 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
de rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: