ECLI:NL:RBNNE:2023:4103

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
18-159864-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van witwassen en opzettelijk gebruik maken van vervalst geschrift in het kader van factuurfraude

Op 5 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1972, die zich schuldig heeft gemaakt aan factuurfraude. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden wegens het medeplegen van witwassen en het opzettelijk gebruik maken van vervalste geschriften. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met een onbekende mededader, een vervalste factuur heeft gebruikt om een aanbetaling van bijna € 488.750,00 te ontvangen op zijn zakelijke rekening. Dit bedrag was afkomstig van een oplichting van het bedrijf [bedrijf 1], dat waterzuiveringsapparatuur levert aan [bedrijf 2] in Egypte. De verdachte heeft door middel van een vervalste proforma invoice geprobeerd het geld vrij te krijgen, nadat de bank het bedrag had veiliggesteld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verbergende en verhullende handelingen heeft verricht met betrekking tot de criminele herkomst van het geld, wat leidde tot de kwalificatie van opzetwitwassen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte niet alleen betrokken was bij het witwassen, maar ook bij het opzettelijk gebruik maken van vervalste geschriften, wat resulteerde in een veroordeling voor beide feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact op de betrokken bedrijven.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/159864-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 5 oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 juni 2023 en 21 september 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Shreki, advocaat te Rotterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks de periode van 16 januari 2020 tot en met 3 maart 2020 te Sneek en/of Papendrecht, althans in Nederland en/of Egypte, tezamen en in vereniging, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 488.750,--, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
2.
hij, op verschillende tijdstippen, in of omstreeks de periode van 6 januari 2020 tot en met 3 maart 2020 te Papendrecht en/of Sneek, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalste proforma invoice, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dit geschrift echt en onvervalst,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
  • op de proforma invoice, verzonden door of afkomstig van [bedrijf 1] en gericht aan [bedrijf 2] gedateerd van 6 januari 2020, valselijk bankgegevens zijn toegevoegd die niet toebehoren aan [bedrijf 1] , maar aan een andere vennootschap, te weten [bedrijf 3] en/of
  • op de proforma invoice van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] gedateerd 6 januari 2020, valselijk debedrijfsnaam, het logo, de adresgegevens en/of bankgegevens van [bedrijf 1] zijn vervangen met de bedrijfsnaam, het logo, de adresgegevens en/of bankgegevens van [bedrijf 3] ,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat:
  • hij, verdachte en/of een onbekend gebleven mededader, de proforma invoice gedateerd 6 januari2020 met op dat geschrift de valselijk toegevoegde bankgegevens van [bedrijf 3] , in de periode van 6 januari 2020 tot en met 3 maart 2020 te Papendrecht en/of Sneek, althans in Nederland, heeft toegestuurd naar [bedrijf 2] , teneinde een aanbetaling van een geldbedrag (van ongeveer € 488.750,00 euro) te ontvangen op de bankrekening van [bedrijf 3] en/of
  • hij, verdachte en/of een onbekend gebleven mededader, de proforma invoice gedateerd 6 januari2020 met op dat geschrift de valselijk toegevoegde bedrijfsnaam, logo, adresgegevens en/of bankgegevens van [bedrijf 3] , al dan niet middels de advocaat van verdachte, in de periode van 6
januari 2020 tot en met 3 maart 2020 te Papendrecht en/of Sneek, althans in Nederland, heeft toegestuurd aan ABN AMRO en/of [bedrijf 2] , teneinde de terugboeking van het door [bedrijf 2] overgemaakte geldbedrag (van ongeveer 488.750,00 euro) naar [bedrijf 3] te voorkomen en/of teneinde te bewijzen dat [bedrijf 3] de rechthebbende is van voornoemd geldbedrag.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het geldbedrag heeft verworven of voorhanden heeft gehad. Door tussenkomst van de ABN AMRO is het geldbedrag op een tussenrekening geplaatst. Verdachte heeft daarom geen beschikkingsmacht of beheersbevoegdheid verkregen over het geldbedrag. Uit het dossier lijkt te volgen dat de ABN AMRO het geld pas op 22 januari 2020 heeft veiliggesteld, terwijl verdachte het geld op 16 januari 2020 al had ontvangen. Uit de chatgesprekken die zich in het dossier bevinden, blijkt echter dat verdachte direct na de bijschrijving van het geldbedrag er al niet meer bij kon.
Daarnaast is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig was. Verdachte stelde zich als tussenpersoon beschikbaar om tegen commissie heavy equipment te leveren. Het is voor hem niet ongebruikelijk om met het geld van derden aankopen te doen. Als verdachte op voorhand wist dat het door misdrijf verkregen geld betrof, zou het ook onlogisch zijn om zijn bedrijfsnaam- en rekening daarvoor beschikbaar te stellen aangezien het geld dan direct tot hem herleidbaar zou zijn. Dat verdachte te goeder trouw was, blijkt ook uit het feit dat hij direct zijn medewerking heeft verleend om de gevolgen van de overboeking ongedaan te maken. Indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een vermoeden van witwassen dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte een concrete, verifieerbare, niet op voorhand volstrekt onaannemelijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld. In de branche waarin verdachte werkt, zijn grote internationale transacties met partijen die men nog nooit persoonlijk heeft ontmoet niet ongebruikelijk. Voorts blijkt uit het dossier ook niet dat het geldbedrag afkomstig zou zijn uit een misdrijf dat door verdachte zelf is gepleegd.
Tot slot is ook het ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen. Er is geen strafvervolging ingesteld tegen de medeverdachte, de heer [medeverdachte] . Zijn rol is niet nader onderzocht, zodat niet vast is komen te staan dat sprake is van een materiële of intellectuele bijdrage die van voldoende gewicht is. Het door verdachte ter beschikking stellen van zijn bankrekening zou – indien bewezen – eerder medeplichtigheid opleveren. Dit is echter niet ten laste gelegd.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde blijkt uit het dossier niet dat verdachte degene is geweest die de (proforma) invoice heeft gestuurd naar [bedrijf 2] en/of de ABN AMRO dan wel dat hij daaraan een bijdrage heeft geleverd die van voldoende gewicht is om zijn handelen te kwalificeren als medeplegen. Op 3 februari 2020 heeft de raadsman van verdachte, mr. Huijzer, een brief gestuurd naar de ABN AMRO met als bijlage een invoice. Het is echter onduidelijk wat er tussen verdachte en mr. Huijzer daarover is afgesproken. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte hiertoe opdracht heeft gegeven. Daarnaast blijkt ook onvoldoende dat hij anderszins opzet had op en/of wetenschap had over het feit dat mr. Huijzer deze invoice had verstuurd en dat deze vals of vervalst was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 21 september 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 16 januari 2020 een geldbedrag van € 488.655,00 op de bankrekening van mijn bedrijf [bedrijf 3] ontvangen. Ik wist dat er een geldbedrag zou worden bijgeschreven.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met bijlagen d.d. 20 januari2020, opgenomen op pagina 171 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020018774 d.d. 23 augustus 2021, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Ik doe aangifte namens [bedrijf 1] is een bedrijf dat waterzuiveringsapparatuur maakt. In Egypte hebben wij het bedrijf [bedrijf 2] als afnemer. De communicatie tussen [bedrijf 1] en klanten vindt meestal plaats via een tussenpersoon, [naam 2] .
Omstreeks 11 december 2019 sloten [bedrijf 1] en [bedrijf 2] een overeenkomst betreffende de levering van drie zogenaamde vijzels inclusief toebehoren. Met deze order is een bedrag gemoeid van € 977.500,00. Volgens afspraak zou er voorafgaande aan de uitvoering van de order een aanbetaling plaatsvinden van de helft van de order, namelijk het bedrag van
€ 488.750,00 euro. Het formulier is door middel van de knop ‘beantwoorden’ of ‘reply’ door [bedrijf 1] per e-mail verzonden naar het volgende e-mailadres: [e-mailadres] . Achteraf weten we dat dit emailadres niet van onze tussenpersoon [naam 2] is daar er een kleine wijziging in dit e-mailadres is aangebracht. Het correcte e-mailadres van [naam 2] is namelijk [e-mailadres] .
Op 15 januari 2020 ontving [bedrijf 1] per WhatsApp een bevestigingsformulier van de onderling betrokken banken dat de betaling van € 488.750,00 onderweg was. Dit document kwam vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit is het telefoonnummer van onze tussenpersoon [naam 2] in Egypte. Het bankrekeningnummer dat op dit document stond, is niet het IBAN-nummer van [bedrijf 1] , maar een onbekend nummer, namelijk het volgende: [rekeningnummer] .
Ik heb de volgende dag, 16 januari 2019, gebeld met [naam 3] , de CEO van [bedrijf 2] , om hem duidelijk te maken dat het bankrekeningnummer eindigend op [rekeningnummer] in het geheel niet van [bedrijf 1] was. Ik ontving vervolgens van de heer [naam 3] het door hem ontvangen ‘proforma invoice formulier’. Ik zag dat dit formulier anders was dan het formulier dat [bedrijf 1] naar [bedrijf 2] had verstuurd. Ik zag namelijk dat op het formulier dat door [bedrijf 2] was ontvangen een stuk tekst was toegevoegd met de kop ‘BANK DETAILS’. Ik zag dat dit stuk tekst vreemde gegevens bevatte. Ik zag dat in dit stuk toegevoegde tekst een bankadres in Papendrecht werd genoemd, namelijk [adres] . Ik zag dat hierin stond dat het bankrekeningnummer van [bedrijf 1] het hierboven genoemde onbekende bankrekeningnummer betrof, eindigend op [rekeningnummer] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever met bijlagen d.d. 9 maart 2020, opgenomen op pagina 202 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Op 3 maart 2020 ontving ik van de advocaat van [bedrijf 2] de informatie dat de fraudeur wederom valsheid in geschrift heeft gepleegd door middel van een gefalsificeerde invoice, kennelijk met doel om in de lopende civiele procedure aanspraak te maken op het geld
(€ 488.750,00) wat vaststaat bij de ABN AMRO. Bij de informatie ontving ik een kopie invoice factuur op naam van [bedrijf 3]
Ik zag dat de fraudeur wederom de proforma invoice formulier van [bedrijf 1] heeft vervalst en/of valselijk opgemaakt en/of gebruik heeft gemaakt van wederrechtelijk verkregen gegevens. Ik zag dat aan de bovenzijde van het formulier het bedrijfslogo van [bedrijf 1] was verwijderd en dat er nu een bedrijfslogo van [bedrijf 3] stond weergegeven. Verder zag ik dat linksboven in het formulier bij Supplier/Beneficiary de bedrijfsnaam [bedrijf 1] en het postbusadres was verwijderd en dat er nu het bedrijf [bedrijf 3] met een adres in Papendrecht stond vermeld. Ik zag dat er onderaan het formulier bij ‘BANK DETAILS’ dezelfde gegevens stonden vermeld als bij het eerste valselijk opgemaakte proforma invoice formulier. Op het originele proforma invoice formulier van [bedrijf 1] staan namelijk geen bankgegevens weergegeven.
[bedrijf 1] te Sneek heeft een zakelijke overeenkomst met bedrijf [bedrijf 2] waar alleen onze tussenpersoon in Egypte genaamd [naam 2] van het bedrijf [bedrijf 4] bij betrokken is. Het bedrijf [bedrijf 3] speelt geen enkele rol in deze zakelijke overeenkomst.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 4 februari 2020, opgenomen op pagina 265 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit de door ABN AMRO verstrekte gegevens blijkt dat het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam is gesteld van een rechtspersoon genaamd [bedrijf 3] gevestigd aan de [adres] te Papendracht, KvKnummer [nummer] . Conform gegevens van het Kamer van Koophandel is [bedrijf 5] , eveneens gevestigd aan de [adres] te Papendracht, enig aandeelhouder en bestuurder van deze onderneming. De onderneming heeft volgens de KvK één werkzame persoon. Volgens de bedrijfsomschrijving betreft de onderneming een Financiële Holding. [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1972 en adres [adres] is sinds 20-11-2017 enig aandeelhouder en bestuurder van deze onderneming.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 18 mei2021, opgenomen op pagina 847 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 4 maart 2020 werd er door de officier van justitie een vordering tot verstrekking historische gegevens afgegeven voor de bankgegevens van het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van verdachte [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] , voor de periode 1 januari 2019 tot en met 3 maart 2020.
Bijzondere boekingen
- Op 16-01-2020 te 09:51 uur werd er € 488.655,- bijgeboekt met omschrijving: “ONZE REP:
TG160100328149300RSPR. EUR488750,00 ONTV AAB EUR 488.655,00 GEDEELDEKOSTEN
OPDR./BEGUNST./4620001000000801 [bedrijf 2] TECHNICAL ERECTION AND /INV/8190077 PROFORMA
DTD06 01 2020 IMP SEIMENS MOTOR, FLENDER GEARBOX, FLENDER HYDRUALIC FLUID C”
- Op 22-01-2020 te 15:56 uur werd er door de bank € 488.655,- afgeboekt met omschrijving: “SIM2985789 - 81137511 - VEILIGGESTELD BEDRAG”
Op deze zakelijke bankrekening hebben in de bevraagde periode enkel twee zakelijke transacties (transacties voorzien van een factuur- en/of referentienummer) plaatsgevonden.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 12
maart 2021, opgenomen op pagina 373 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 23 juni 2020 werd gedurende een doorzoeking in de woning, perceel [adres] te Papendrecht, bij [verdachte] onder andere een Apple iPhone A1776 met IMEI [nummer] inbeslaggenomen. Door mij werd de inhoud van de telefoon onderzocht.
Onder andere zag ik dat de applicatie WhatsApp Messenger was geïnstalleerd. Ik zag onder andere in de periode 2-8-2019 t/m 25-4-2020 een viertal chats met een persoon die in de berichten met “ [medeverdachte] ” werd aangeduid. Ik zag een WhatsApp (CHAT 1) die kennelijk betrekking had op het voorbereiden en uitvoeren van de door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , aangegeven fraude. De deelnemers zijn:
“ [e-mailadres] ”, wordt door mij aangeduid met “ [medeverdachte] ” (= “ [medeverdachte] ”) en
“ [e-mailadres] ”, wordt door mij aangeduid met “ [verdachte] ” (= “ [verdachte] ”).

Beschrijving CHAT 1

Samengevat zag ik in genoemde chat het volgende:
Nog geen geld binnen
Op 3 januari 2020 start [medeverdachte] een chat met [verdachte] en meldt dat “het” maandag zichtbaar moet zijn.
Op 6 januari 2020 meldt [verdachte] dat er geen geld “binnen” is [verdachte] schrijft: “Broer de eind cijfers elf is euh abn/amro van mijn bedrijf.”
Op 8 januari 2020 schrijft [medeverdachte] : “Inshallah. Komt nu eindelijk goed. Voor ons alles drie jij ik enyounes”
Aanbetaling van 488750 en als “ [bedrijf 1] ” op de factuur
Op 09-01-2020 stuurt [medeverdachte] een (scherm)afbeelding van een chat. Te lezen is:
Het bedrag dat nu komt is de eerste 488750 als aanbetaling
Hiermee kan hij de vragen beantwoorden als ze weer bellen
Materieel dat besteld is en de afzender staat erop uit Egypte
En de naam van het Egyptische bedrijf
[naam 5] (schrijft:) Ok top
[naam 6] (schrijft:) Jouw bedrijf staat als [bedrijf 1] op de factuur
De bank zegt niet goed
Op 16-01-2020 stuurt [verdachte] enkele spraakberichten naar [medeverdachte] .
[verdachte] wil dat [medeverdachte] bewijzen overboeking stuurt, zodat hij ze kan zien.
[verdachte] wil weten waar de machine vandaan komt.
[verdachte] vertelt onder andere dat de bank hem gebeld heeft en dat die zegt niet goed.
Afbeelding bijschrijving 488.655,00 Euro
Op 18-01-2020 vraagt [verdachte] te bellen.
Op 21-01-2020 stuurt [verdachte] een schermafbeelding van een afschrift van de ondernemersrekening [rekeningnummer] .
Te zien is hoe er op 16 jan 2020 met ref: TG160100032814... een bedrag van 488.655,00 euro is bijgeschreven.
[verdachte] schrijft op 21-01-2020: “Nog sted zelf”
[medeverdachte] schrijft op 21-01-2020: “Eigenlijk moet dit wel goed zijn als het verkeerd was dan hadden ze je al gezegd”
Rekening geblokkeerd
Op 23-1-2020 stuurt [verdachte] een afbeelding waaruit de ondernemersrekening [rekeningnummer] niet op de bankieren-app zichtbaar is.
Op 24-1-2020 stuurt [verdachte] een afbeelding van een brief over het blokkeren van de pas door de ABN AMRO.
Er wordt van gedachte gewisseld. Volgens [medeverdachte] “even niks aan de bank vragen”.
Beëindiging relatie door de bank
Op 25-1-2020 stuurt [verdachte] een drietal afbeeldingen van een brief van de ABN AMRO waarin door deze bank de relatie met [bedrijf 3] wordt beëindigd.
[verdachte] vraagt zich af wat hij moet doen ect.
[medeverdachte] schrijft onder andere: “Neem maandag contact oo met je advocaat” en geeft het advies “en vraag wat ie nodig heeft om verweer te tekenen”.
Banken willen documentatie
Op 27-01-2020 is er een berichten- en audioverkeer tussen [medeverdachte] en [verdachte] .
[verdachte] legt uit dat het betekent dat de banken alle document(en), factu(u)r(en) willen. Dat hij het moet aantonen ect.
[verdachte] vraagt zich af of hij in de steek wordt gelaten ect.
[verdachte] vertelt onder andere: “broer prate niet zo broer, ik wil gewoon alles klaar voor die advocaat dan kan hij morgen aan de slag man, iemand korte tijden zo gelijk snel klaar voor je wil je wat bespreken, dingen van jou nodig want dan kan ik op mijn manier facturen alle”.
Factuur maken
Op 31-01-2020 bespreken [medeverdachte] en [verdachte] wat er “gemaakt” moet worden en op welke wijze.
Alles wordt afgeluisterd
Op 3-2-2020 geeft [medeverdachte] aan niet te kunnen bellen maar wel te appen.
[verdachte] schrijft “Over de Egypte bedrijf zij wet dat factuur naar mij bedrijf over gemakt ik heb factuur door gestuurd naar de bank”.
Als [verdachte] “zijn” telefoonnummer stuurt, dan kan [medeverdachte] het regelen.

BOEKHOUDER krijgt o.a. vervalste invoice toegezonden

Ik zag een chat met het contact “ [e-mailadres] [naam 7] ”.
Op 17-1-2020 wordt een screenshot van ABN AMRO internetbankieren betreffende een bijschrijving van € 488.655,00 op rekeningnummer [rekeningnummer] aan [naam 7] gezonden.
Op 02-02-2020 wordt er een PDF-document aan [naam 7] gezonden met daarin een valste proforma invoice met [bedrijf 3] erboven (op plek logo [bedrijf 1] ) en met de bankgegevens van [bedrijf 3] .
Tevens wordt op 02-02-2020 een afbeelding gezonden van de (feitelijk) vervalste proforma invoice met tekst [bedrijf 3] erboven (op plek logo [bedrijf 1] ) en met de bankgegevens van [bedrijf 3] .
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een WhatsApp-gesprek tussen ‘ [verdachte] ’ en ‘
[medeverdachte] ’, opgenomen op pagina 385 e.v. van voornoemd dossier (als bijlage 1 bij het onder bewijsmiddel 6 genoemde proces-verbaal van bevindingen), voor zover inhoudend:
31-01-2020
08:51 [verdachte] : Ik geve de factuur naar de bank wat denk je
08:55 [medeverdachte] : Ja doe dat maar
11:02 [verdachte] : broer wat denk je ik maak factuur zeg maar, die factuur wat jij hebt gestuurd en dan gewoon euh dan gewoon aantonen aan die bank die bank zitten me allemaal aan die kop te zeiken, ik zit allemaal met die rekeningen alles zit allemaal gaat fout dus ik maak factuur op die bedrijf.... (NV) bedrijf en dan geve ik aan deze
[Noot griffier: Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2021 op pagina 517 van voornoemd dossier blijkt dat hier “…die bedrijf Egyptisch bedrijf…” wordt gezegd.]
11:13 [medeverdachte] : Ja is goed die maar dat
12:48 [medeverdachte] : Je weet ik heb je toen in de begin gevraagd of het kan mijn kant heeft gedaan en je hebt het gezien. Wij zijn hier niet fout. Je bank blokkert je gewoon omdat je al een tijd niks op de rekening gehad hebt. Die met die factuur maak die mails en stuur naar advocaat en n hii gaat in beroep
12:50 [verdachte] : Maar je kant wet dat het geld komt op mij reking beroer dat wel ik weten dan kan ik factuur maken
12:50 [medeverdachte] : Ja maak factuur ervan
16:56 [verdachte] : Dat wat hab ik gekregen van bank beroer. Kan je mij uitleggen Aub
17:23 [medeverdachte] : Pro forma betekent nog in begin
17:23 [medeverdachte] : Dus haal dat weg
17:23 [medeverdachte] : En maak mail aan van die bv en stuur jezelf mails ivm contact
17:24 [medeverdachte] : Je id heb je toch
17:24 [medeverdachte] : Ja die moet er niet opstaan
17:24 [verdachte] : Oké en de mail
17:24 [medeverdachte] : En maak via een boekhouder een contract
17:24 [verdachte] : Ok
17:24 [medeverdachte] : Ja zelf maken
17:25 [verdachte] : Is goed beroer
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 augustus 2021, opgenomen op pagina 518 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit de chat tussen de gebruiker van de telefoon Apple iPhone A1776 (verdachte [verdachte] ) en het contact “ [e-mailadres] [naam 7] ” blijkt dat er op 2-2-2020 om 12.40.03 (UTC+0) door de gebruiker van de telefoon (verdachte [verdachte] ) naar “ [naam 7] ” een PDF-document werd gezonden met daarin een vervalste proforma invoice met tekst [bedrijf 3] erboven (op plek logo [bedrijf 1] ) en de bankgegevens van [bedrijf 3] . Tussen de gebruiker van de telefoon (verdachte [verdachte] ) en “ [naam 7] ” werden in de Arabische taal een paar spraakberichten, alsmede geschreven berichten uitgewisseld. Deze berichten werden door mij naar het tolk- en vertaalcentrum “LiveWords” verzonden om deze te laten vertalen. Hierna werden een tweetal spraakberichten in de Arabische taal ingesproken door “ [naam 7] ” verstuurd naar [verdachte] , te weten om 13.45.18 (UTC+0) en om 13.48.22 (UTC+0) uur. De vertaling van deze spraakberichten is respectievelijk als volgt:
“Wat betreft de foto die jij mij had gestuurd, deze is alleen een proforma, kijk uit dat je niet in hetzelfde probleem belandt als met Egypte Net, deze is alleen een proforma, het moet een invoices zijn, het moet een factuur zijn, die is nodig, de banken weten zulke dingen niet, goed uitkijken en probeer je best... je moet tegen hen zeggen dat ze jou een factuur moeten geven op basis van deze proforma, oké?”
“nogmaals de factuur, deze is alleen een proforma, deze is alleen een proforma, je moet een factuur hebben, deze is alleen een proforma, je moet een factuur hebben, snap je mij? Je moet proberen de eerste factuur te krijgen, je moet die hebben, je moet het aan hen vragen en dan gaan ze jou de factuur toesturen, oké?”
Op 2-2-2020 om 13.53.16 (UTC+0) antwoordt [verdachte] hierop met het volgende: De vertaling is als volgt: “
ik ga je de tweede invoice sturen”.
Hierop stuurt [verdachte] op 2-2-2020 om 14.43.17 (UTC+0) wederom een PDF-document naar “ [naam 7] ”. Dit betreft een afbeelding van de vervalste proforma invoice met de tekst [bedrijf 3] erboven (op plek logo [bedrijf 1] ) en de bankgegevens van [bedrijf 3] .
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 19 april 2021, opgenomen op pagina 520 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 23 juni 2020 werd gedurende een doorzoeking in de woning, perceel [adres] te Papendrecht, een Apple iPhone X met IMEI [nummer] inbeslaggenomen. Deze telefoon wordt in dit proces-verbaal telefoon 005 genoemd. Ik heb de veiliggestelde inhoud van telefoon 005 onderzocht. Ik zag dat bij “Owner Name” stond: iPhone van [verdachte] .
Onderzoek Signal-berichten:
Ik zag dat de berichtensessies tussen contactpersoon [medeverdachte] en de gebruiker van telefoon 005 heeft plaatsgevonden over de periode van 13 februari 2020 tot en met 30 april 2020. Uit de berichtensessies tussen contactpersoon [medeverdachte] (weergegeven als “ [medeverdachte] ”) en gebruiker telefoon 005 (weergegeven als “ [verdachte] ”) zijn hieronder kort en zakelijk weergegeven enkele berichten en uitgewerkte audioberichten weergegeven:
Bij de contactinformatie van “ [medeverdachte] ” werd door mij het telefoonnummer [telefoonnummer] aangetroffen. Onder contactpersoon [medeverdachte] werd door mij een negental uitgewisselde media aangetroffen. Dit betreffen afbeeldingen die contactpersoon [medeverdachte] en de gebruiker van telefoon 005 met elkaar hebben gedeeld. Bij de in maart gedeelde afbeelding staat de datering
09-03-2020 en het tijdstip 12:11. De afbeelding bestaat uit tekst. In deze tekst is te lezen dat om
17.05.38 door ABN AMRO de retourbetaling van € 488.655,00 naar
[bedrijf 2] is uitgevoerd en dat dit het bedrag is wat op 16 januari 2020 door ABN AMRO is ontvangen.
Naar aanleiding van genoemde afbeelding werd door contactpersoon [medeverdachte] en gebruiker telefoon 005 hierover onder andere het volgende gecommuniceerd:
  • [medeverdachte] > MRT. 9 12:22: “In reactie op jou:
  • [verdachte] > MRT. 9 12:29: Nog keer beroer op de New reking
  • [medeverdachte] > MRT. 9 12:29: Ok. Maar nieuw rekening hoeveel kunnen we daarop storten
  • [verdachte] > MRT. 9 12:30: Wij test 2ton
  • [medeverdachte] > MRT. 9 12:31: Ok ik ga door geven
Hieraan voorafgaand werd door contactpersoon [medeverdachte] en gebruiker telefoon 005 onder andere het volgende over gecommuniceerd:
  • [verdachte] > FEB. 20 13:58: Audiobericht:
  • [medeverdachte] > FEB. 20 16:28: Audiobericht:
  • [medeverdachte] > FEB. 20 16:37: “In reactie op jou:
  • [medeverdachte] > FEB. 20 16:49: Ik heb hele brief gelzen en doorgestuurd
  • [medeverdachte] > FEB. 20 16:49: “In reactie op jou:
  • [verdachte] > FEB. 24 18:51: Ok beroer ik los de op mij maneer
  • [verdachte] > FEB. 24 18:51: PDF-icoontje BRIEF aan ABN...ari2020.pdf. (zie afbeelding 5 en 6)
Opmerking verbalisant: In bovenstaande brief (afbeelding 5 en 6) schrijft Huijzer advocaten over de factuur van € 488.655,00 dat deze niet voor [bedrijf 1] is bestemd maar voor cliënte, te weten [bedrijf 3]
Onderzoek afbeeldingen op telefoon 005:
Afbeeldingen (3 stuks) van een vervalste proforma invoice van [bedrijf 1] met daarop de bankgegevens en adres van [bedrijf 3] door de gebruiker van de telefoon 005 op 26-01-2020 ontvangen van [verdachte] [e-mailadres] .
WhatsApp-Chats:
Een WhatsApp-chat met het telefoonnummer [telefoonnummer] , behorende bij het contact met de naam [verdachte] . Daarin werd het volgende ontvangen:
a. Op 06-01-2020 om 19.39 uur een screenshot van een chat met contact [naam 9] , waarbij “ [naam9] ” zegt: Ja stuur die voor me. We gaaan 4 ton proberen, waarna de andere gebruiker een foto van een bankpas van de ABN AMRO stuurt rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van International
[bedrijf 3] [verdachte] ;
Op 26-01-2020 een document met de tekst “8190077 [bedrijf 6] Proforma Invoice”. Dit betreft eenvervalste proforma invoice van [bedrijf 1] ;
Op 27-01-2020 een brief van de ABN AMRO met betrekking tot communicatie van de met [bedrijf 3]betreffende fraude met rekeningnummer [rekeningnummer] inzake het bijschrijven van een bedrag van € 488.655,00;
Op 21-01-2020 en 22-01-2020 werden afbeeldingen verstuurd van internetbankieren vanbijschrijving van € 488.665,00 op ondernemersrekening [rekeningnummer] en een screenshot van veiliggesteld bedrag van € 488.655,00.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 juni 2021, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Via de Signal-app heb jij berichten verzonden en ontvangen van een contactpersoon [medeverdachte] . Wie is deze persoon?
A: Dit is die [medeverdachte] waar ik eerder over heb verklaard. Deze [medeverdachte] staat onder de naam [medeverdachte] en [medeverdachte] in mijn telefoon.
V: Wie maken er allemaal gebruik van jouw telefoon(s)?
A: Alleen ikzelf. Ik leen mijn telefoon nooit uit.
O: Apple iPhone X, IMEI [nummer] (Goednummer 1281116). Deze telefoon wordt door het onderzoeksteam ook wel “telefoon 005” genoemd.
V: Van wie is deze telefoon?
A: Die is van mij. Het nummer is [telefoonnummer] .
V: Wie maken er gebruik van deze telefoon?
A: Alleen ik.
O: Apple Iphone A1776, IMEI [nummer] (Goednummer 1281127). Deze telefoon wordt door het onderzoeksteam ook wel “telefoon 010” genoemd.
V: Van wie is deze telefoon?
A: Dat is mijn telefoon. Het nummer is [telefoonnummer] .
V: Wie maken er gebruik van deze telefoon?
A: Alleen ik.
V: Uit onderzoek (telefoon 005) is gebleken dat je op 09-01-2020 in WhatsApp een afbeelding hebt ontvangen van [medeverdachte] [e-mailadres] . Wie is [medeverdachte] ? A: Dat weet ik niet. Dit nummer is ook van [medeverdachte] / [medeverdachte] .
O: Aan de verdachte wordt een foto getoond van [medeverdachte] , geboren [geboortedatum] -1974 (SKDB foto 06-02-2020) V: Wie is dit?
A: Dit is [medeverdachte] . [medeverdachte] , [medeverdachte] en de meneer op de getoonde foto zijn dezelfde persoon.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op 20 januari 2020 doet [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) aangifte van onder meer oplichting en valsheid in geschrifte. [bedrijf 1] is een bedrijf dat waterzuiveringsapparatuur maakt. Zij hebben in Egypte het bedrijf [bedrijf 2] als afnemer. De communicatie vindt meestal plaats via een tussenpersoon, [naam 2] .
Op 11 december 2019 sluiten [bedrijf 1] en [bedrijf 2] een overeenkomst waarbij [bedrijf 1] waterzuiveringsinstallaties levert aan [bedrijf 2] voor de prijs van € 977.500,00. Voorafgaand aan de order dient de helft van het bedrag te worden aanbetaald. [bedrijf 1] ontvangt van het e-mailadres [e-mailadres] een proforma invoice. [bedrijf 1] vult deze in en stuurt deze door middel van
‘beantwoorden’ of ‘reply’ terug naar het hiervoor genoemde e-mailadres. Achteraf is gebleken dat dit niet het juiste e-mailadres is en dat er een kleine wijziging in is aangebracht, namelijk dat de ‘m’ is vervangen door een ‘r’ en een ‘n’ die naast elkaar staan. De proforma invoice die [bedrijf 2] vervolgens via het valse e-mailadres ontvangt, betreft de ingevulde proforma invoice van [bedrijf 1] met als toevoeging bankgegevens waarnaar de aanbetaling overgemaakt moet worden, namelijk het rekeningnummer [rekeningnummer] . Uit de gegevens van de ABN AMRO blijkt dat dit rekeningnummer op naam staat van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) gevestigd aan de [adres] te Papendracht. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel is [bedrijf 5] , eveneens gevestigd aan de [adres] te Papendracht, enig aandeelhouder en bestuurder van deze onderneming. De enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 5] is verdachte. Het adres [adres] te Papendrecht is het thuisadres van verdachte.
Op 15 januari 2020 ontvangt [bedrijf 1] van [naam 2] een bevestiging dat het geld onderweg is. Zij zien echter dat op het bevestigingsformulier het verkeerde bankrekeningnummer staat en zij stellen de ABN AMRO hiervan op de hoogte.
Op 16 januari 2020 wordt er op de bankrekening van [bedrijf 3] een bedrag bijgeboekt van € 488.655,00 afkomstig van [bedrijf 2] . Dit bedrag wordt door de ABN AMRO veiliggesteld.
Op 3 februari 2020 ontvangt de ABN AMRO een invoice en een brief van de advocaat van [bedrijf 3] , mr. Huijzer. Op de invoice zijn het logo en de gegevens van [bedrijf 1] vervangen door het logo en de gegevens van [bedrijf 3] . In de brief, gericht aan de ABN AMRO, stelt mr. Huijzer dat het geldbedrag van € 488.655,00 bestemd was voor zijn cliënt en hij verzoekt om het geldbedrag vrij te geven. [bedrijf 3] is volgens [bedrijf 1] en [bedrijf 2] echter geen partij bij de oorspronkelijke overeenkomst.
Vervolgens wordt er een onderzoek gestart tegen verdachte en zijn bedrijven. Uit het financiële onderzoek blijkt dat er op 16 januari 2020 inderdaad een bedrag van € 488.655,00 is overgeboekt op de rekening van [bedrijf 3] . Tevens blijkt dat er bijna geen zakelijke transacties worden verricht vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] . Bij de huiszoeking worden een groot aantal telefoons, tablets en laptops aangetroffen en in beslag genomen. Op de iPhone X en de iPhone A1776, waarvan verdachte heeft verklaard dat deze telefoons aan hem toebehoren, worden meerdere chats aangetroffen tussen verdachte en een aantal anderen. De persoon die gebruik maakt van de namen “ [medeverdachte] ”, “ [medeverdachte] ” of “ [medeverdachte] ” wordt geïdentificeerd als [medeverdachte] . De overige personen zijn onbekend gebleven. In deze chats wordt onder meer gesproken over de aanbetaling van € 488.750,00, het opmaken van facturen, [bedrijf 1] , een Egyptisch bedrijf en de problemen met de bank en hoe die opgelost kunnen worden. Op 3 maart 2020 ontvangt de advocaat van [bedrijf 2] een brief van de advocaat van [bedrijf 3] waarin verdachte toestemming aan ABN AMRO geeft om het bedrag van € 488.655,00 vrij te geven aan [bedrijf 2] .

Witwassen

Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist
  • dat verdachte het geldbedrag heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
  • dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is, en
  • dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het geldbedrag heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Uit de chats op de telefoon van verdachte en de verklaring van verdachte zelf blijkt dat er voorafgaand aan de aanbetaling contact is geweest tussen verdachte en vermoedelijk [medeverdachte] . Vervolgens is het geldbedrag door middel van het gebruik van een vervalste factuur op de bankrekening van [bedrijf 3] gestort. Verdachte heeft aangegeven dat dit de zakelijke bankrekening van zijn onderneming is. Daarmee is het geldbedrag door verdachte verworven. Hij heeft het geldbedrag ook voorhanden gehad. Dat de bank het geldbedrag op enig moment veilig heeft gesteld, doet hieraan niet af. Het geld stond op de bankrekening van verdachte en hij had hier nog steeds een zekere beschikkingsmacht en feitelijke zeggenschap over. Zo was bijvoorbeeld de toestemming van verdachte vereist om het geldbedrag terug te laten storten naar [bedrijf 2] .
De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is, namelijk uit de oplichting van [bedrijf 1] . Of het geld uit
eigenmisdrijf afkomstig is, acht de rechtbank niet relevant. Zoals hierna zal blijken, acht de rechtbank het feit te kwalificeren als opzetwitwassen en niet slechts eenvoudig witwassen (het enkele voorhanden hebben van geld uit eigen misdrijf). Hierbij hoeft niet bewezen te worden dat het goed uit
eigenmisdrijf afkomstig is.
Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Het betreft een enorm geldbedrag. Er is op geen enkele wijze gebleken dat verdachte daartoe gerechtigd was. Verdachte heeft geen zaken gedaan met [bedrijf 2] . Hij heeft zelfs aangegeven dat hij nog nooit van dit bedrijf of [bedrijf 1] had gehoord. Verder blijkt uit de chats op de telefoon van verdachte dat [medeverdachte] voorafgaand aan de aanbetaling een screenshot stuurt naar verdachte waarop te lezen is dat een onbekend gebleven persoon aangeeft dat “zijn bedrijf als ‘ [bedrijf 1] ’ op de factuur staat”, hetgeen duidt op wetenschap aan de zijde van verdachte over de gepleegde fraude. Tot slot heeft verdachte – nadat de ABN AMRO het geldbedrag had veiliggesteld – geprobeerd om het geldbedrag door middel van een vervalste factuur vrij te krijgen, waarbij hij ABN AMRO via zijn advocaat Huijzer ten onrechte heeft voorgespiegeld dat [bedrijf 3] gerechtigd zou zijn geweest tot het geldbedrag.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn tussenpersoon een overeenkomst had gesloten namens [bedrijf 3] met [bedrijf 2] voor het inkopen van elektrische motoren. Hij dacht dat de aanbetaling bedoeld was om de elektrische motoren van te kopen en dat hij er derhalve recht op had. Daarnaast zou het volgens verdachte niet ongebruikelijk zijn dat hij grote geldbedragen op zijn zakelijke rekening ontvangt om daarmee aankopen te doen voor klanten. De rechtbank acht deze verklaring gelet op hetgeen zij hierboven heeft overwogen volstrekt ongeloofwaardig. Daar komt bij dat uit het financieel onderzoek is gebleken dat er vanaf de zakelijke bankrekening van verdachte waar het bedrag van
€ 488.655,00 op is gestort, nauwelijks zakelijke transacties hebben plaatsgevonden in 2019 en 2020.
Tot slot acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen. Uit de chats op de telefoon van verdachte blijkt dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking bij het verwerven en voorhanden hebben van het geldbedrag. Dat er vooralsnog geen strafvervolging is ingesteld tegen de (deels onbekend gebleven) medeverdachten is daarbij niet relevant.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. De rechtbank zal hieronder nog nader ingaan op de kwalificatie van dit feit.
Valsheid in geschrifte
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen ook blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging opzettelijk gebruik maken van beide in de tenlastelegging genoemde vervalste facturen.
Met betrekking tot de
proforma invoiceafkomstig van [bedrijf 1] en gericht aan [bedrijf 2] blijkt uit de chatgesprekken op de telefoon van verdachte dat hij gegevens heeft verstrekt (in het bijzonder zijn bankrekeningnummer) die uiteindelijk op de vervalste factuur zijn geplaatst. Daarnaast vindt er in de chats afstemming plaats over deze factuur. Zo wordt aangegeven dat het bedrijf van verdachte als ‘ [bedrijf 1] ’ op de factuur staat en dit wordt vervolgens ook gecommuniceerd aan verdachte.
Uiteindelijk wordt de factuur ook daadwerkelijk gebruikt waardoor de aanbetaling op de bankrekening van verdachte gestort wordt.
Op grond van het voorgaande blijkt van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Daarnaast is de bijdrage van verdachte van zodanig gewicht dat zijn handelen kan worden aangemerkt als medeplegen. Dat verdachte de proforma invoice wellicht niet zelf heeft verstuurd naar [bedrijf 2] doet daaraan niet af.
Met betrekking tot de
invoicevan [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] blijkt uit de chatgesprekken op de telefoon van verdachte dat hij degene is geweest die deze vervalste factuur heeft opgemaakt. Op 31 januari 2020 hebben verdachte en [medeverdachte] contact over het opmaken van de factuur waarbij
[medeverdachte] verdachte daarover aanwijzingen geeft. Vervolgens heeft verdachte op 2 februari 2020 contact met ‘ [naam 7] ’. Verdachte heeft aangegeven dat dit zijn boekhouder betreft. Deze boekhouder geeft verdachte via spraakberichten ook aanwijzingen over het opmaken van de factuur. Later die dag stuurt verdachte de vervalste invoice naar de boekhouder. Tot slot heeft verdachte op 3 februari 2020 in een chat met [medeverdachte] aangegeven dat hij de factuur door heeft gestuurd naar de bank. Op die dag is de eerder genoemde brief van zijn advocaat mr. Huijzer aan ABN Amro gedateerd, waarin [bedrijf 3] ten onrechte stelt gerechtigd te zijn tot dat bedrag, in lijn met de vervalste factuur. Verdachte heeft dus ook opzettelijk gebruik gemaakt van deze vervalste factuur.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij, in de periode van 16 januari 2020 tot en met 3 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 488.655,--, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij, in de periode van 6 januari 2020 tot en met 3 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalste invoice, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dit geschrift echt en onvervalst,
bestaande die vervalsing hierin dat:
  • op de proforma invoice, afkomstig van [bedrijf 1] en gericht aan [bedrijf 2] gedateerd van 6 januari2020, valselijk bankgegevens zijn toegevoegd die niet toebehoren aan [bedrijf 1] , maar aan een andere vennootschap, te weten [bedrijf 3] en
  • op de invoice van [bedrijf 3] gericht aan [bedrijf 2] gedateerd 6 januari 2020, valselijk debedrijfsnaam, het logo, de adresgegevens en bankgegevens van [bedrijf 1] zijn vervangen met de bedrijfsnaam, het logo, de adresgegevens en bankgegevens van [bedrijf 3] , en
bestaande dat gebruikmaken hierin dat:
  • hij, verdachte en/of een onbekend gebleven mededader, de proforma invoice gedateerd 6 januari2020 met op dat geschrift de valselijk toegevoegde bankgegevens van [bedrijf 3] , in de periode van 6 januari 2020 tot en met 3 maart 2020, heeft toegestuurd naar [bedrijf 2] , teneinde een aanbetaling van een geldbedrag (van ongeveer € 488.750,00 euro) te ontvangen op de bankrekening van [bedrijf 3] en
  • hij, verdachte en/of een onbekend gebleven mededader, de invoice gedateerd 6 januari 2020 met opdat geschrift de valselijk toegevoegde bedrijfsnaam, logo, adresgegevens en bankgegevens van [bedrijf 3] , al dan niet middels de advocaat van verdachte, heeft toegestuurd aan ABN AMRO teneinde te bewijzen dat [bedrijf 3] de rechthebbende is van voornoemd geldbedrag.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de onder 1 bewezenverklaarde gedragingen gekwalificeerd kunnen worden als witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft aangegeven dat de tenlastelegging primair ziet op (schuld)witwassen en dat eenvoudig witwassen impliciet subsidiair ten laste is gelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat (schuld)witwassen niet bewezen kan worden geacht aangezien verdachte geen handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij de oplichting van [bedrijf 1] , is de rechtbank van oordeel dat het dossier sterke aanwijzingen bevat dat verdachte hier wel degelijk bij betrokken is geweest en dat er derhalve mogelijk gesproken kan worden van een geldbedrag dat afkomstig is uit eigen misdrijf. Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het voorhanden hebben en verwerven van onmiddellijk uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen niet zonder meer gekwalificeerd kan worden als witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. In het arrest van 28 januari 2014 overweegt de Hoge Raad dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”. Verdachte moet het voorwerp niet slechts hebben verworven of voorhanden hebben gehad, maar zijn gedragingen moeten ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp (ECLI:NL:HR:2014:188). De Hoge Raad heeft echter geen concrete invulling gegeven aan dit criterium.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de gedragingen van verdachte tevens gericht zijn geweest op het verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag en het aldus veiligstellen van de criminele opbrengst. Nadat de ABN AMRO het bedoelde geldbedrag had veiliggesteld, heeft verdachte immers geprobeerd om het geldbedrag vrij te krijgen. Verdachte heeft daarbij een vervalste factuur opgemaakt om de suggestie te wekken dat het geldbedrag afkomstig was uit een legale handelstransactie tussen zijn bedrijf en [bedrijf 2] . Op deze wijze heeft verdachte naar de buitenwereld de schijnt willen wekken dat het geld geen criminele herkomst had. Verdachte heeft dit afgestemd met de medeverdachte en met zijn boekhouder, heeft daartoe een advocaat ingeschakeld en heeft ABN AMRO en [bedrijf 2] benaderd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte verbergende en/of verhullende handelingen heeft verricht ten aanzien van de criminele herkomst van het voorwerp. Onder die omstandigheden kunnen de gedragingen van verdachte gekwalificeerd worden als opzetwitwassen.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen;
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde opzetwitwassen en het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf. Ze heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de impact die het feit heeft gehad op verdachte en zijn gezin, de blanco documentatie van verdachte en het feit dat er geen sprake is van schade aangezien het onverschuldigd betaalde geldbedrag weer is teruggestort.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer geraffineerde en lucratieve vorm van factuurfraude. Door middel van een vervalste factuur is er bijna een half miljoen euro op de zakelijke bankrekening van verdachte gestort. Nadat de ABN AMRO dit bedrag – geheel terecht – veilig had gesteld, heeft verdachte door wederom gebruik te maken van een vervalste factuur nogmaals geprobeerd het geld te krijgen waar hij geen recht op had. Verdachte heeft zich daarmee ook schuldig gemaakt aan witwassen. Door het plegen van opzettelijk gebruik maken van vervalste geschriften heeft verdachte het vertrouwen dat in de juistheid van deze geschriften moet kunnen worden gesteld schade toegebracht. Daarnaast vormt het witwassen van criminele gelden een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt bovendien de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd.
De verdachte heeft bij het plegen van deze delicten enkel zijn eigen financieel gewin vooropgesteld. Hij heeft niet stilgestaan bij de gevolgen daarvan voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] die hierdoor financieel ernstig benadeeld hadden kunnen worden. Dat het geld uiteindelijk terug is gegaan naar de rechthebbende is niet te danken aan het handelen van verdachte.
In de oriëntatiepunten van het LOVS wordt voor fraude met een benadelingsbedrag van
€ 250.000,00 tot € 500.000,00 als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 18 maanden gehanteerd. Aangezien het benadelingsbedrag in deze zaak bijna € 500.000,00 betreft, zal de rechtbank 18 maanden gevangenisstraf als uitgangspunt hanteren.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte zich niet alleen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van bijna € 500.000,00, maar daarnaast ook aan het meermalen medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van vervalste geschriften. Tevens houdt de rechtbank rekening met de houding van verdachte. Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven en heeft zich vastgehouden aan een aantoonbaar onjuist verhaal. Hij heeft hiermee geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
De rechtbank houdt aan de andere kant rekening met het feit dat het geldbedrag uiteindelijk wel terug is gegaan naar de rechthebbende en dat er in zoverre geen sprake is van schade. De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met het feit dat de redelijke termijn met ongeveer een jaar is overschreden.
De rechtbank heeft tot slot in aanmerking genomen dat verdachte geen justitiële documentatie heeft.
Aangezien de richtlijnen van het openbaar ministerie hoger zijn dan de oriëntatiepunten van de rechtbank komt de rechtbank tot een iets lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. Gelet op de rol van verdachte en zijn houding ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijke straf.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst genoemde iPhone X en iPhone A1776 verbeurd worden verklaard omdat deze zijn gebruikt bij het plegen van de strafbare feiten. Met betrekking tot de overige inbeslaggenomen goederen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de inbeslaggenomen genoemde iPhone X en iPhone A1776 verbeurd verklaren. Het is aannemelijk dat deze telefoons zijn gebruikt bij de het plegen van de strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de overige inbeslaggenomen goederen moeten worden teruggegeven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten verdachte.

Benadeelde partij

[bedrijf 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 23.027,62 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen en dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling daarvan. Voorts heeft hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair dient de vordering nietontvankelijk verklaard te worden aangezien er geen sprake is van rechtstreekse schade omdat het geld uiteindelijk is teruggestort. De advocaatkosten betreffen volgens haar geen rechtstreekse schade. Voorts is de vordering niet onderbouwd. Tot slot heeft de benadeelde partij buitenproportionele juridische kosten gemaakt bij verschillende advocatenkantoren terwijl de noodzaak daartoe op geen enkele wijze is gebleken.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De onderliggende stukken (facturen) zijn niet bij de vordering gevoegd, maar zitten wel in het strafdossier. Hieruit blijkt afdoende dat de benadeelde partij de gevorderde schade heeft geleden. Daarnaast is de rechtbank, gelet op de hoogte van het potentiële schadebedrag, van oordeel dat het alleszins redelijk is dat de benadeelde partij advocaten heeft ingeschakeld om het geldbedrag terug te krijgen. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 april 2020.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte of medeverdachten deze al heeft of hebben betaald, en andersom.
De rechtbank zal geen schadevergoedingsmaatregel opleggen omdat [bedrijf 1] een professionele partij is die in staat moet worden geacht om zelfstandig de vordering te innen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen:

  • 1 STK GSM (Omschrijving: 1281116, iPhone X);
  • 1 STK GSM (Omschrijving: 1281127, iPhone A1776).

Gelast de teruggave van de in beslag genomen:

  • 1 STK GSM (Omschrijving: 1281111, Samsung Gt-E1200i);
  • 1 STK GSM (Omschrijving: 1281120, Samsung sm-N905);
  • 1 STK GSM (Omschrijving: 1281122, iPhone A1586);
  • 1 STK GSM (Omschrijving: 1281124, iPhone A1586);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: 1281128, iPad A1489);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: 1281131, tm710);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: 1281134, iPad A1219);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: 1281136, yarvik tab462 tablet);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: 1281139, acer pav70 notebook);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: 1281140, hp NC6120 notebook);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: 1281144, macbook A1466);
  • 1 STK Harddisk (Omschrijving: 1281146, sd-cg26);
  • 1 STK Harddisk (Omschrijving: 1281149, sandisk ultra);- 1 STK Harddisk (Omschrijving: 1281150, sandisk ultra); aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[bedrijf 1]te betalen:
  • het bedrag van € 23.027,62 (zegge: drieëntwintigduizend zevenentwintig euro en tweeënzestigcent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. J. Faber, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 oktober 2023.
Mr. Faber is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.