ECLI:NL:HR:2014:188

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
13/03291
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en de vereisten voor bewezenverklaring van criminele herkomst van geld en goederen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van witwassen, waarbij het Hof had geoordeeld dat het voorhanden hebben van aanzienlijke geldbedragen en dure horloges, die vermoedelijk afkomstig waren uit door de verdachte zelf begane misdrijven, voldoende was voor een bewezenverklaring van witwassen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt vast dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verdachte meer heeft gedaan dan enkel het voorhanden hebben van deze geldbedragen. De Hoge Raad benadrukt dat voor een bewezenverklaring van witwassen niet alleen het voorhanden hebben van criminele opbrengsten vereist is, maar ook dat de verdachte handelingen heeft verricht die gericht zijn op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze opbrengsten. In dit geval kon niet worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte gericht waren op het verbergen van de herkomst van het geld. De Hoge Raad vernietigt daarom de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het tenlastegelegde en de strafoplegging, en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

28 januari 2014
Strafkamer
nr. 13/03291
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 november 2012, nummer 23/002158-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. de Vries, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging, met terug- of verwijzing van de zaak naar het/een Gerechtshof teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 5 bewezenverklaarde medeplegen van "witwassen" oplevert.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij op 19 oktober 2010, te Oostzaan, tezamen en in vereniging met een ander, 39.935 euro en 23.855 bolivares en 10.110 arabische emir en twee horloges (merk Rolex) en een horloge (merk Audemars Piquet) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.2.
Het Hof heeft met betrekking tot een op het onder 5 tenlastegelegde gericht bewijsverweer het volgende overwogen en beslist:
"In de woning van de verdachte zijn aanzienlijke geldbedragen aangetroffen in verschillende valuta's en in kleine coupures. Daarnaast is een drietal dure horloges aangetroffen.
Vooropgesteld moet worden dat het opsporingsonderzoek in de onderhavige strafzaak niet heeft geresulteerd in direct bewijs voor een criminele herkomst van het geld en de horloges. Dit staat echter niet in de weg aan een bewezenverklaring van witwassen, nu onder omstandigheden kan en mag worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat deze vermogensbestanddelen van misdrijf afkomstig zijn. Daarbij is het volgende van belang. In de woning van de verdachte zijn tevens een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en een vuurwapen aangetroffen. Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder het bezit van harddrugs, gepaard gaan met (de aanwezigheid van) grote hoeveelheden contant geld. Deze omstandigheden tezamen vormen zulke sterke aanwijzingen voor een criminele herkomst van het bij de verdachte aangetroffen geld, dat het hof deze voldoende acht voor een bewezenverklaring dat dit geld en de dure horloges (on)middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf. Tevens rechtvaardigen deze omstandigheden een vermoeden van witwassen. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring geeft over de gepretendeerde herkomst van het geld.
(...)
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat noch uit de door de verdachte overgelegde stukken, noch anderszins, aannemelijk is geworden dat het aangetroffen geld en de horloges een legale herkomst hebben. De daartoe aangevoerde informatie is niet zodanig concreet dat van het openbaar ministerie mag worden gevergd dat hij een nader onderzoek doet instellen zoals door de verdediging is betoogd.
Subsidiair heeft de verdediging, met verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2010 (LJN BM4440), gesteld dat vrijspraak dient te volgen van het ten laste gelegde witwassen. Het enkele voorhanden hebben door de verdachte van geld en horloges die afkomstig zijn van een door de verdachte zelf begaan misdrijf kan niet worden aangemerkt als witwassen.
Voor witwassen wordt in beginsel een handeling gevergd die er op is gericht om de eigen criminele opbrengsten veilig te stellen. Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte een dergelijke handeling heeft verricht.
Het hof verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit genoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat, ook in het geval het witwassen de opbrengsten uit eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Indien vast is komen te staan dat het enkele voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen, kan de gedraging van de verdachte niet als witwassen worden aangemerkt. Het hof is van oordeel dat daarvan in het geval van de verdachte geen sprake is. Immers heeft de verdachte handelingen moeten verrichten om in het bezit te komen van het geld en de horloges. Om de drugs, de horloges en het wapen in bezit te krijgen heeft hij deze moeten verwerven door deze met de opbrengsten van criminele activiteiten aan te schaffen. Deze handelingen nu zijn als witwassen aan te merken.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de ten laste gelegde geldbedragen en horloges."
2.3.
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo'n voorwerp.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "verwerven" of "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen".
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. (Vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001.)
2.4.
In het onderhavige geval gaat het om het bewezenverklaarde voorhanden hebben van onder meer geldbedragen die naar het oordeel van het Hof afkomstig zijn uit door de verdachte zelf begane misdrijven welke kennelijk verband houden met kort gezegd het bewezenverklaarde bezit van een vuurwapen en cocaïne, en heeft het Hof geoordeeld dat zulks (medeplegen van) witwassen oplevert. Aangezien uit de motivering van dat oordeel echter niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van die geldbedragen doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, is het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 januari 2014.