ECLI:NL:RBNNE:2023:404

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
18-197241-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na vrijspraak en toepassing van artikel 9a Sr

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 januari 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om schadevergoeding van de verzoeker, die eerder was vrijgesproken in een strafzaak. De verzoeker was op 4 augustus 2021 vrijgesproken voor feit 1 en had een schuldverklaring zonder oplegging van straf gekregen voor feit 2. Op 7 september 2021 diende de verzoeker een verzoek in voor schadevergoeding wegens schade die hij had geleden als gevolg van zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft het verzoek behandeld op een openbare zitting op 18 januari 2023, waar de verzoeker, zijn advocaat mr. P.R. Logemann, en de officier van justitie mr. B. Broerse aanwezig waren.

De officier van justitie stelde zich ter zitting op het standpunt dat de rechtbank zou kunnen overgaan tot het toekennen van een schadevergoeding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeker geen aanspraak kan maken op schadevergoeding, omdat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van de Hoge Raad, die stelt dat er enkel aanspraak kan worden gemaakt op een vergoeding wanneer toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr. Aangezien het ten laste gelegde feit bewezen is verklaard, was de oorspronkelijke verdenking en het justitieel ingrijpen terecht.

De rechtbank concludeert dat de verzoeker, nu toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr, geen recht heeft op schadevergoeding voor de geleden schade in verband met zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, en deze beslissing is openbaar uitgesproken op 26 januari 2023. Tegen deze beslissing staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand hoger beroep open bij het gerechtshof.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Assen
parketnummer : 18-197241-21
raadkamernummer : 21-013912
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen: de verzoeker.
Advocaat: mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden.

Procesverloop

Bij onherroepelijk vonnis van 4 augustus 2021 is verzoeker in de onderhavige strafzaak vrijgesproken voor feit 1 en is ten aanzien van feit 2 een schuldverklaring zonder oplegging van straf uitgesproken.
Op 7 september 2021 is ter griffie van deze rechtbank een verzoek ingekomen strekkende tot een vergoeding van:
  • schade geleden als gevolg van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 1.390,-
  • de kosten voor het opstellen en het indienen van dit verzoek tot een bedrag van € 340,-, te vermeerderen in geval van een behandeling ter zitting.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift en het standpunt van de officier van justitie d.d. 11 oktober 2021.
Het verzoekschrift is behandeld ter openbare zitting van de raadkamer van 18 januari 2023. Daarbij zijn verzoeker, de advocaat van verzoeker en de officier van justitie, mr. B. Broerse gehoord.
De officier van justitie heeft zich ter zitting – anders dan in het schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie – op het standpunt gesteld dat hij zich voor kan stellen dat de rechtbank overgaat tot het toekennen van een vergoeding.

Beoordeling

In het onderhavige geval doet zich de vraag voor of verzoeker aanspraak maakt op een schadevergoeding nu toepassing is gegeven aan art. 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Anders dan in art. 530 Sv, wordt in art. 533 Sv – waar onderhavig verzoek op gegrond is – art. 9a Sr niet expliciet genoemd. In haar arrest van 22 september 2015 [1] stelt de Hoge Raad art. 533 Sv echter op één lijn met art. 530 Sv – waarin art. 9a dus wel expliciet is opgenomen – te weten dat er enkel aanspraak kan worden gemaakt op een vergoeding wanneer
geentoepassing is gegeven aan art. 9a Sr. Een en ander sluit naar het oordeel van de rechtbank aan bij het gedachtegoed van de schadevergoedingsregeling, te weten dat – kort gezegd – een recht op schadevergoeding bestaat in gevallen waarin achteraf sprake blijkt van onterecht justitieel ingrijpen. De toepassing van art. 9a Sr brengt met zich mee dat, nu het ten laste gelegde feit bewezen is verklaard, de oorspronkelijke verdenking en het justitieel ingrijpen dat daarop volgde, terecht was. Gelet op vorenstaande maakt verzoeker, nu toepassing is gegeven aan art. 9a Sr, geen aanspraak op een vergoeding van schade geleden in verband met inverzekeringstelling en ondergane voorlopige hechtenis.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, anders dan gesteld door de raadsman, de voorlopige hechtenis niet alleen zag op het feit waarvoor verzoeker is vrijgesproken, maar ook op het feit ten aanzien waarvan art. 9a is toegepast zodat de argumentatie van de advocaat met betrekking tot het splitsen van de feiten niet opgaat. Die argumentatie was echter ook niet opgegaan in het geval verzoeker enkel in voorlopige hechtenis gesteld was geweest voor het feit waarvoor hij is vrijgesproken. De feiten stonden immers op één dagvaarding – sterker nog, maakten deel uit van hetzelfde feitencomplex – en vormden derhalve tezamen ‘de zaak’ in de zin van art. 533 Sv. En in ‘de zaak’ is toepassing gegeven aan art. 9a Sr. Ook in die situatie had verzoeker derhalve geen aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
Gelet op vorenstaande zal het verzoek worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. F. Sieders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Lamers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.