Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Met betrekking tot de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van aangever [slachtoffer] voldoende betrouwbaar, consistent en eenduidig is. De seksuele handelingen die tussen aangever en verdachte hebben plaatsgevonden en de omstandigheden die aangever ertoe hebben gebracht om tot die handelingen over te gaan, zijn door hem met het verloop van de tijd niet groter of ernstiger gemaakt. De verklaring van aangever wordt voorts ondersteund door getuige [naam 1] , aangever [naam 2] die in zijn aangifte over een soortgelijke ervaring met verdachte heeft verklaard, door het proces-verbaal van verbalisant [naam 3] waarin staat beschreven dat verdachte ook in zijn contacten met [naam 4] en [naam 5] heeft geprobeerd een seksafspraak te maken onder dreiging van verspreiding van naaktfoto’s en filmpjes, en de door verdachte bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring dat het klopt dat hij enige druk op aangever heeft uitgeoefend. Op basis van deze bewijsmiddelen acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever op 19 november 2019 en
12 januari 2021 heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, door te dreigen seksueel getinte foto’s en filmpjes – en in het geval van feit 3, een filmpje van de onder feit 1 gemaakte seksuele handelingen tussen verdachte en aangever – openbaar te maken en te versturen naar familie en vrienden van aangever.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit het op 22 januari 2020 gevoerde chatgesprek tussen verdachte en aangever niet anders kan blijken dan dat verdachte de op 19 januari 2019 tussen hem en aangever verrichte seksuele handelingen heeft gefilmd zonder dit voorafgaand aan aangever kenbaar te maken en zonder diens voorafgaande toestemming daartoe.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en aangever voorafgaand aan de eerste afspraak veelvuldig online contact hebben gehad waarbij zij beiden seksueel getinte foto’s hebben verstuurd en seksuele handelingen voor de camera hebben verricht. Over het maken van een fysieke afspraak veranderde aangever steeds van gedachten. Verdachte vond dit moeilijk en hij heeft aangever daarom onder druk gezet met de seksueel getinte foto’s en filmpjes die hij van hem had ontvangen en gemaakt. Verdachte heeft dit in een opwelling gedaan en hiervoor ook zijn excuses aangeboden. De seksuele handelingen hebben wel met instemming van aangever plaatsgevonden. Verdachte heeft meerdere malen aan aangever gevraagd of hij echt wilde afspreken en zij hebben samen ook duidelijk besproken wat zij wel en niet wilden doen tijdens de afspraak, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft ontkend de seksuele handelingen tussen hem en aangever te hebben gefilmd zonder medeweten van aangever. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat in een chatgesprek is afgesproken dat verdachte beeldopnamen zou maken. Daarnaast stond de telefoon op een tv-kastje middenin de kamer, met de camera gericht op het bed. Dit was voor aangever duidelijk te zien. Verdachte heeft ontkend aangever met deze beelden onder druk te hebben gezet om zo nog een tweede keer met hem te kunnen afspreken.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1 en 3 stelt de raadsvrouw zich hiertoe op het standpunt dat de verklaring van aangever [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar is en om die reden niet voor het bewijs kan worden gebruikt, terwijl het strafdossier voor het overige onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Subsidiair stelt de raadsvrouw dat de ten laste gelegde dwang niet wettig en overtuigend kan worden bewezen vanwege gebrek aan (steun)bewijs. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit nu aangever wist dat verdachte de seksuele handelingen tussen hen aan het filmen was.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten
De rechtbank acht de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Als vaststaand kan worden aangenomen dat aangever en verdachte op 19 november 2019 en 12 januari 2021 in de woning van verdachte seks hebben gehad, waarbij zij elkaar hebben gepijpt en afgetrokken en waarbij verdachte met zijn vinger in de anus van aangever is geweest. Over de omstandigheden waaronder deze handelingen hebben plaatsgevonden, verklaren aangever en verdachte echter verschillend. Aangever verklaart dat hij zich door verdachte onder druk gezet voelde. Verdachte beschikte over naaktfoto’s en filmpjes waarop aangever seksuele handelingen bij zichzelf verricht en dreigde deze beelden te versturen naar familie en vrienden van aangever als hij niet akkoord zou gaan met het maken van een fysieke afspraak. Uit gevoelens van angst en schaamte heeft aangever hiermee uiteindelijk ingestemd. Verdachte ontkent de door aangever geschetste gang van zaken. Verdachte verklaart dat hij aangever weliswaar onder druk heeft gezet om met hem af te spreken omdat aangever hierover steeds van gedachten veranderde, maar de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met wederzijdse instemming.
De vraag die de rechtbank in onderhavige zaak dient te beantwoorden, is of, gelet op de verklaring van aangever en de ontkenning van verdachte, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat ten aanzien van de seksuele handelingen tussen aangever en verdachte sprake is geweest van dwang door bedreiging met een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 van het Wetboek van strafrecht. Dit is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het geval indien de dwang van dien aard is dat de ander zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, dan wel door toedoen van de verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Of dit het geval is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
1Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan de rechter het bewijs dat verdachte de ten laste gelegde dwang op aangever heeft uitgeoefend, niet uitsluitend aannemen op de verklaring van één getuige (aangever). Er moet, met andere woorden, voldoende steunbewijs zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van aangever onvoldoende steun in andere, objectieve bewijsmiddelen.
Allereerst laten de chatgesprekken tussen verdachte en aangever voorafgaand aan de eerste afspraak, geen eenduidig beeld zien van de dynamiek tussen verdachte en aangever. Uit die gesprekken blijkt enerzijds dat verdachte op een vervelende manier aangever onder druk zet om te doen wat verdachte wil. Onder dreiging van het verspreiden van naaktfoto’s en seksueel getinte filmpjes bewerkstelligt verdachte dat aangever online komt om met hem te chatten, hem als contact niet deblokkeert of verwijderd, gesprekken niet (voortijdig) afsluit, voor de camera zijn shirt uittrekt en seksueel getinte gesprekken met hem voert. Anderzijds blijkt uit de chatgesprekken niet dat verdachte nog een stap verder gaat en aangever ook onder dreiging van het verspreiden van de beelden onder druk zet om een (fysieke) seksafspraak te maken of om seksuele handelingen te verrichten die aangever niet wil doen. Daarnaast blijkt uit die gesprekken dat het onderlinge contact, ondanks de vervelende communicatiewijze van verdachte, van beide kanten komt. Ook aangever neemt het initiatief tot het voeren van seksueel getinte gesprekken met verdachte en hij neemt daaraan ook actief deel, zo ook op de avond voor de eerste afspraak. Uit dat chatgesprek komt voorts het beeld naar voren dat aangever op dat moment nieuwsgierig is naar en open staat voor een ontmoeting met verdachte en het verrichten van seksuele handelingen met verdachte. Dit beeld wordt versterkt door chatgesprekken tussen verdachte en aangever die hebben plaatsgevonden na de eerste afspraak. Aangever benoemt daarin dat hij zich, achteraf, niet goed voelt bij het hebben van seks met een jongen, dat dit niet aan verdachte ligt, maar dat hij het niet nog een keer wil en dat hij dit van tevoren niet kon weten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van deze chatgesprekken niet worden uitgesloten dat aangever, ondanks de vervelende berichten van verdachte, mede uit eigen beweging heeft ingestemd met een ontmoeting met verdachte en dat de seksuele handelingen met hun beider instemming hebben plaatsgevonden. In een situatie als deze kan de rechtbank niet anders dan de ontstane twijfel in het voordeel van verdachte laten uitvallen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De zich in het strafdossier bevindende chatgesprekken tussen verdachte en aangever hebben plaatsgevonden in de periode van 5 november 2019 tot en met 22 januari 2020. De seksuele handelingen ten laste gelegd onder feit 3 hebben evenwel plaatsgevonden op 12 januari 2021. Uit het strafdossier blijkt niet welk contact er tussen verdachte en aangever in die tussenliggende periode is geweest. Ook bevat het strafdossier geen andere bewijsmiddelen aan de hand waarvan de rechtbank kan vaststellen wanneer en onder welke omstandigheden de tweede afspraak tussen verdachte en aangever tot stand is gekomen en of daarbij door verdachte op aangever dwang in de zin van artikel 242 Sr is uitgeoefend. De verklaring van aangever dat hij ook op 12 januari 2021 tot seksuele handelingen is gedwongen door verdachte, staat daardoor op zichzelf. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van getuige [naam 1] , aangever [naam 2] , getuige [naam 5] en [naam 4] niet als steun- en of schakelbewijs voor de ten laste gelegde dwang kunnen gelden. De verklaring van [naam 1] komt in de kern neer op hetgeen aangever aan hem heeft verteld en daarmee is hij een zogenoemde de-auditu getuige. [naam 2] , [naam 5] en [naam 4] verklaren over hun eigen ervaringen met verdachte. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen in de kern gelijkenissen vertonen in het handelen van verdachte, in die zin dat verdachte betrokkenen onder druk zet om online contact met hem te (blijven) houden door te dreigen naaktfoto’s en/of filmpje’s te verspreiden. Uit de verklaringen volgt echter niet dat verdachte op deze wijze ook druk op betrokkenen heeft uitgeoefend om een (fysieke) seksafspraak met hem te maken. Zo verklaart [naam 4] tijdens een telefoongesprek met de politie dat ‘de persoon (de rechtbank begrijpt: verdachte) destijds ook een fysieke seksafspraak met hem had willen hebben, maar dat dit nooit gebeurd is.’ [naam 2] verklaart ‘Ik bedenk me ineens dat hij via Snapchat ook voorstelde om een seksafspraak te maken met elkaar.’ Uit deze beide verklaringen kan niet worden afgeleid in welke context door verdachte is voorgesteld om een seksafspraak te maken. In het bijzonder kan uit deze verklaringen niet worden afgeleid dat hierbij sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 Sr. Alleen [naam 5] verklaart dat ‘hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) bijvoorbeeld ging zeggen dat ik met hem moest afspreken, dat hij anders foto’s ging sturen naar al mijn vrienden.’ Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring echter te summier en onvoldoende kenmerkend om als schakelbewijs en daarmee als steunbewijs voor de verklaring van aangever te kunnen dienen. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal zij hem ook van dit feit vrijspreken.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.