ECLI:NL:RBNNE:2023:3999

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
18-107804-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens verkeersdelict met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 december 2022 betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, geboren in 1998, reed met een motorrijtuig terwijl de ruiten beslagen waren, wat leidde tot een aanrijding met een tegemoetkomend voertuig. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurster van het andere voertuig, die onder andere een gebroken rugwervel en meerdere botbreuken opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen, wat in strijd is met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op en een voorwaardelijke ontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als mantelzorger voor haar vader en haar emotionele toestand na het ongeval. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen schuldig was aan de verkeersfout, maar ook dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.107804.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 september 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Eefting, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 12 december 2022 te [adres] , gemeente Midden-Drenthe als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [adres] zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
  • op die weg onvoldoende rechts te houden en/of
  • met beslagen (voor)ruit, althans met onvoldoende zicht vanuit dat voertuig te
rijden, op een moment dat de bestuurster van een tegemoetkomende voertuig, haar, verdachte dicht was genaderd, tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rugwervel, een gebroken (boven)been, een gebroken knie en/of gebroken voeten, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 12 december 2022 te [adres] , gemeente Midden-Drenthe als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [adres]
,
en toen
  • op die weg onvoldoende rechts heeft gehouden en/of
  • met beslagen (voor)ruit, althans met onvoldoende zicht vanuit dat voertuig heeft
gereden, op een moment dat de bestuurster van een tegemoetkomende voertuig, te weten
[slachtoffer] , verdachte dicht was genaderd, tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij die [slachtoffer] zeer ernstig gewond is geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte onvoorzichtig is geweest door met beslagen ramen in de auto te rijden. Dit is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna: WVW 1994).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van het subsidiair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 18 september 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 12 december 2022 waren de ruiten van mijn auto, een Volkswagen, bevroren. Voordat ik ben weggereden, heb ik de ruiten van de auto aan de binnen- en buitenkant gekrabd. Ik reed vervolgens op de [adres] richting Assen. Het was op dat moment donker en ik reed 70 kilometer per uur op cruise control. Ter hoogte van het kruispunt met de [adres] zag ik dat mijn ramen waren beslagen en dat mijn zicht op de weg heel slecht was. Ik had niet door dat ik onvoldoende rechts reed en dat de koplampen die op mij afkwamen van een tegenligger waren. Ik heb de airconditioning niet ingeschakeld. Ik wist niet dat door het inschakelen van de airconditioning condensvorming kan worden tegengegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
17 december 2022, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022330736 d.d. 23 maart 2023, inhoudend als verklaring van [naam] :
Die maandagavond reed ik als bestuurder van een personenbusje van het merk Volkswagen over de [adres] nabij [adres] . Ik kwam bij de T-splitsing met de [adres] . Ik zag toen dat voor mij van links, dus uit de richting van Beilen, een auto die kruising naderen. Wat mij meteen opviel aan het rijgedrag van die auto was dat die een wat zoekende rijstijl had. De bestuurder van die auto reed niet in een rechte lijn op mij af. Ik besloot toen om nog even te wachten en die auto te laten passeren. Vervolgens sloeg ik rechtsaf en reed ik achter die auto aan. Terwijl ik achter die auto reed zag ik dat de bestuurder van die auto in een vloeiende beweging naar links reed naar de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer. Ik zag vervolgens dat de eerste twee van die ons tegemoetkomende auto's uitweken naar de voor hen rechts gelegen berm om een aanrijding met die voor mij rijdende auto te voorkomen. Ik zag en hoorde vervolgens dat die auto voor mij frontaal in botsing kwam met de laatste auto uit dat rijtje. (...)
Ik ben vervolgens teruggelopen naar de auto die de aanrijding veroorzaakt had. Toen ik naar die auto liep, zag ik dat de gehele voorruit van die auto bevroren was. Ik zag dat door ijsafzetting alle ruiten van die auto dichtgevroren waren. De bestuurster van die auto heeft hierdoor niets tot weinig kunnen zien.
Bij het voor mij langs rijden op de kruising van de [adres] met de [adres] had ik al gezien dat alle rechter zijramen van die auto bevroren waren.
Ik heb niet gezien dat de bestuurster van die antracietkleurige auto geremd heeft vlak voor de aanrijding. Zij reed in een vloeiende beweging naar links waarop de aanrijding ontstond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 17 februari 2023, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Uitzicht
Wij, verbalisanten, zagen op de plaats van het ongeval dat de voorruit van de betrokken Volkswagen aan de binnenzijde geheel beslagen was. Het zicht door de voorruit was door de condens aanslag nagenoeg nihil. Aan de buitenzijde van de voorruit was zichtbaar dat deze voor een groot deel ijsvrij was gemaakt. Vorenstaande bleek eveneens uit waarnemingen van collega's welke kort na het ongeval ter plaatse kwamen.
Oorzaak, toedracht en gevolg
De bestuurster van de Volkswagen reed over de rijbaan van de [adres] in de richting van [adres] . Zeer waarschijnlijk doordat de voorruit van haar voertuig beslagen en mogelijk deels nog bevroren was had zij geen dan wel onvoldoende zicht meer op haar
positie op de rijbaan. Hierdoor kwam zij met haar voertuig op het weggedeelte voor het tegemoetkomend verkeer terecht. Hier botste de Volkswagen frontaal tegen de over dit weggedeelte rijdende Opel. Als gevolg van deze aanrijding liep de bestuurster van de Opel zwaar lichamelijk letsel op.
Conclusie / beantwoording
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurster van de Volkswagen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d.
10 januari 2023, opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 12 december 2022 reed ik in de door mij bestuurde Opel Corsa op de [adres] . Ik zag de voor mij rijdende auto’s wegschieten. Toen zag ik ook ineens de mij tegemoetkomende auto recht voor mij. Hierop volgde ook meteen de klap van de aanrijding. Ik heb onder andere twee gebroken voeten. Een gebroken linker bovenbeen en gebroken linkerknie. Ook had ik een gebroken ruggenwervel. Bij de operatie aan mijn bovenbeen is daar een pen met schroeven in gezet. De ruggenwervels hebben ze met een plaatje aan elkaar gezet. Later bleek ook mijn linker knie gebroken te zijn. Ook hier hebben ze toen pennen in gezet. Ik ben in het UMCG in totaal drie keer geopereerd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op het bepaalde in artikel 6 WVW 1994 dient de rechtbank vast te stellen of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan anderen letsel is toegebracht. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van verdachte en de beoordeling of en, zo ja, in welke mate zij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van verdachte en het verkeersongeval. Het bestanddeel 'schuld' is in dit geval nader omschreven als 'zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregel in het verkeer worden afgelegd dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 12 december 2022 voor vertrek de ruiten van haar auto aan de binnen- en buitenkant ijsvrij heeft gemaakt waarbij ze geen airconditioning heeft ingeschakeld. Verdachte rijdt vervolgens in het donker op de [adres] richting [adres] met een snelheid van 70 kilometer per uur op cruise control. Wanneer verdachte bij de kruising met de [adres] is aangekomen heeft zij door beslagen ruiten slecht zicht op de weg. Verdachte heeft onvoldoende rechts gehouden en zij is op het weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen waar ze frontaal op een tegenligger is gereden.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat haar zicht op de weg goed was toen ze op de [adres] reed. Ze heeft niet opgemerkt dat de ruiten op dat moment beslagen waren. Eenmaal aangekomen bij het kruispunt met de [adres] waren de ruiten volgens verdachte ineens helemaal beslagen. De rechtbank acht dit onaannemelijk nu getuige [naam] heeft gezien dat verdachte het kruispunt met de [adres] niet in een rechte lijn naderde en dat de rechter zijruiten van verdachtes auto bevroren dan wel beslagen waren. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte al voor het kruispunt en dus tientallen meters voor het ongeval slecht zicht op de weg moet hebben gehad. Zij had toen direct de auto rechts van de weg tot stilstand moeten brengen om de ruiten schoon te maken. Echter, ondanks het slechte zicht op de weg is verdachte toch doorgereden en heeft zij onvoldoende rechts gehouden waardoor het ongeval met slachtoffer [slachtoffer] is ontstaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, zodat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 12 december 2022 te [adres] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg de [adres] zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig
  • op die weg onvoldoende rechts te houden en
  • met beslagen (voor)ruit, te rijden, op een moment dat de bestuurster van een tegemoetkomendevoertuig, haar, verdachte dicht was genaderd ten gevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rugwervel, een gebroken (boven)been, een gebroken knie en gebroken voeten werd toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij de formulering van de strafeis meegewogen dat verdachte als mantelzorger voor haar vader zorgt en zij het enige directe familielid is met een rijbewijs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid niet enkel verdachte hard treft. Verdachte fungeert als mantelzorger van haar vader. Zij is het enige familielid met een rijbewijs die hem naar afspraken kan brengen. Tot slot heeft de raadsman opgemerkt dat het verrichten van een taakstraf zwaar zal zijn voor verdachte gelet op haar psychische gesteldheid.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering van 14 juli 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als bestuurder van een auto op 12 december 2022 schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Terwijl de ruiten van de auto helemaal waren beslagen, waardoor verdachte slecht zicht had op de weg, is zij toch doorgereden met 70 kilometer per uur en heeft zij onvoldoende rechts gehouden. Hierdoor heeft verdachte de verkeersveiligheid van medeweggebruikers op ernstige wijze in gevaar gebracht. Verdachte is, zonder dat zij het merkte, op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Er heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft ter zitting verklaard dat zij nog dagelijks de gevolgen van het ongeval ondervindt.
Uit het reclasseringsrapport van 14 juli 2023 volgt dat verdachte zeer onder de indruk is van het gepleegde feit. Ze is geschrokken van het ongeval en maakt zich zorgen om het slachtoffer. Ze heeft hierdoor ernstige emotionele klachten, waardoor normaal functioneren niet meer lukt. Ze rijdt niet meer alleen in de auto, heeft het afgelopen jaar niet kunnen functioneren als student aan de universiteit en heeft moeite haar emoties te reguleren. Ze is bekend met depressieve gevoelens in het verleden. Verdachte heeft zich na het delict gemeld bij de huisarts en is op de wachtlijst geplaatst bij een psychologenpraktijk. Verdachte heeft ter zitting toegelicht dat de behandeling sinds 2 weken is begonnen.
Interventies in een justitieel kader acht de reclassering niet passend. De risico's worden als laag ingeschat. Het delict lijkt een incident en verdachte heeft haar praktische leefgebieden op orde. De reclassering ziet verdachte in haar huidige toestand geen taakstraf uitvoeren. Ze is dusdanig emotioneel ontregeld dat uitvoering geven aan een taakstraf volgens de reclassering op dit moment niet mogelijk is.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de straf gelet op de oriëntatiepunten die door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld. Bij een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW 1994 waarbij de verdachte een aanmerkelijke verkeersfout heeft gemaakt waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, is hierin als uitgangspunt opgenomen de oplegging van een taakstraf van 120 uren in combinatie met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit de oplegging van een taakstraf een passende reactie vormt. Ten aanzien van het aantal op te leggen uren heeft de rechtbank naast verdachtes blanco strafblad meegewogen dat het ongeval en de gevolgen daarvan (mede door verdachtes emotionele instabiliteit) zwaar op haar drukken zodat de rechtbank van oordeel is dat kan worden volstaan met een lagere taakstraf dan door de officier van justitie is gevorderd, te weten een taakstraf voor de duur van 80 uren. De rechtbank zal daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid aan verdachte opleggen omdat zij als mantelzorger van haar vader fungeert.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Supèr, voorzitter, mr. H. van der Werff en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema-Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 oktober 2023.
Mr. H. Supèr is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.