ECLI:NL:RBNNE:2023:3940

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
10540322 \ VV EXPL 23-59
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van concurrentie- en relatiebeding in kort geding tussen voormalige werknemers en werkgever

In deze zaak vorderen twee voormalige werknemers, werkzaam als boormeester bij Encor B.V., de schorsing van het concurrentie- en relatiebeding uit hun arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van de werknemers wordt toegewezen, omdat de voormalig werkgever, Encor, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar bedrijfsdebiet wordt geschaad door de overstap van de werknemers naar een concurrent, AquaCellens. De werknemers hebben hun arbeidsovereenkomst per 1 juni 2023 beëindigd en zijn van mening dat het concurrentiebeding niet meer van toepassing is, vooral na een toezegging van de HR-manager van Encor dat zij niet tegen hun overstap zouden zijn. De kantonrechter concludeert dat de werknemers geen unieke of essentiële kennis bezitten die een concurrentievoordeel voor AquaCellens zou opleveren. De kantonrechter wijst de vordering in reconventie van Encor af, die hen wilde verbieden om voor AquaCellens te werken, en veroordeelt Encor in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 13 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 10540322 \ VV EXPL 23-59
Vonnis in kort geding van 13 juli 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

te [woonplaats 1],
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats 2],
eisende partijen in conventie,
gedaagden in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] en [eiser sub 2] of ‘eisers’,
gemachtigde: mr. E. Bosscher,
tegen
ENCOR B.V.,
te Marum,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Encor,
gemachtigde: mr. M.W. Prinsze en mr. V.M. van Erpers Roijaards.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12;
- de akte houdende overlegging producties (1 tot en met 9) tevens houdende eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 28 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eiser sub 1] en [eiser sub 2];
- de pleitnota van Encor.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn op 1 april 2018 respectievelijk 2 januari 2018 voor [bedrijf] B.V. gaan werken via [uitzendbureau] B.V. Zij zijn werkzaam als boormeester. [bedrijf] was een familiebedrijf en actief op de markt voor aardwarmte. [bedrijf] B.V. was een dochterbedrijf van [bedrijf 1] B.V.
2.2.
Eind 2020 is [bedrijf] B.V. verkocht aan een externe partij, Avedon Capital Partners, onderdeel van Delvest B.V., een groep van bedrijven die allemaal aardwarmtesystemen aanbieden. Vervolgens is de naam “[bedrijf] B.V.” gewijzigd in Encor B.V. (hierna: Encor). Delvest B.V. is de bestuurder van Encor en de heer [CFO] (hierna: [CFO]) is CFO van Delvest B.V. [HR-manager] (hierna: [HR-manager]) is HR-manager bij Encor.
2.3.
Binnen Encor zijn veranderingen doorgevoerd, waaronder strengere veiligheidsmaatregelen, een ander HR-beleid (zoals een hoger loon en een vast dienstverband in plaats van een uitzendconstructie) en een strakkere manier van leidinggeven. De HR-wijzigingen en de bijbehorende nieuwe arbeidsovereenkomsten zijn in verschillende gesprekken aan de medewerkers toegelicht en per 1 juli 2022 doorgevoerd. Ongeveer 65 van de 70 medewerkers hebben de wijzigingen geaccepteerd. Ook [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben een nieuwe arbeidsovereenkomst ondertekend met als ingangsdatum 1 juli 2022. In deze arbeidsovereenkomst is in artikel 12 een concurrentie- en een relatiebeding opgenomen, met de navolgende inhoud:
“Artikel 12- Concurrentie- en relatiebeding
Het is de werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende het bestaan der dienstbetrekking en, na beëindiging van de dienstbetrekking binnen een tijdvak van één jaar, in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van de werkgever vestigen, drijven, mede drijven of doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook in of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, al dan niet in dienstbetrekking, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook hebben.
Eveneens is het de werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende één jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn voor -dan wel zakelijke contacten te hebben met- relaties van de werkgever, te weten bedrijven, instanties en personen, welke op het moment van het eindigen van deze arbeidsovereenkomst als klant c.q. relatie van de werkgever kunnen worden aangemerkt, waarbij het onverschillig is of het initiatief daardoor uitgaat van bedoelde relatie van de werkgever dan wel de werknemer.”
2.4.
Voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn de veranderingen aanleiding geweest om Encor te verlaten. Na een bijeenkomst op 13 april 2023 over de veranderingen, hebben zij hun wens om te vertrekken mondeling aangegeven bij [HR-manager].
2.5.
Op 13 april 2023 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ieder per e-mail aan [HR-manager] bevestigd dat zij hun arbeidsovereenkomst per 1 juni 2023 beëindigen. Verder hebben zij, voor zover van belang, het volgende geschreven:
“(…) Zoals besproken en door jou vanmiddag bevestigd zal het concurrentie- en relatiebeding komen te vervallen. Ik ben vrij om te gaan werken waar ik wil zodat ik boormeester kan blijven. Daarvan zie ik graag een schriftelijke bevestiging op dit bericht. (…)”
2.6.
[HR-manager] heeft op 14 april 2023 per e-mail, voor zover van belang, als volgt gereageerd:
“(…) Wb het concurrentie- en relatiebeding: deze komt niet te vervallen. Echter kunnen en willen wij je niet verbieden dat je elders aan het werk gaat als boormeester. Dit mag je gewoon doen en je mag bij een ander boorbedrijf gaan werken als boormeester. (…)
2.7.
[HR-manager] heeft [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij (standaard-)brief van 8 mei 2023 met als onderwerp beëindiging dienstverband, voor zover van belang, het navolgende bericht:
“(…) We maken je er tot slot op attent dat de beperkende bedingen in je arbeidsovereenkomst, waaronder het concurrentie- en relatiebeding zoals opgenomen in de door jou ondertekende arbeidsovereenkomst, uitdrukkelijk van kracht blijven en we verzoeken je vriendelijk maar dringend deze beperkende bedingen na te leven. (…)”
2.8.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben via hun advocaat Encor op 12 mei 2023 verzocht te bevestigen dat het hen vrijstaat om voor een ander boorbedrijf te gaan werken als boormeester, bij gebreke waarvan een kort geding aanhangig zou worden gemaakt.
2.9.
Encor heeft bij brief van haar advocaat van 17 mei 2023 laten weten dat het concurrentie- en relatiebeding gehandhaafd blijft.
2.10.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben vervolgens, via hun advocaat, laten weten dat zij per 1 juni 2023 via Impact Personeelsdiensten B.V. werkzaam zullen zijn bij AquaCellens.
2.11.
AquaCellens is opgericht in 2018 en is (net als voorheen [bedrijf] B.V.) een dochterbedrijf van [bedrijf 1] B.V. AquaCellens heeft zich in eerste instantie gericht op de verkoop van waterbehandelingsapparatuur en het boren van waterbronnen. Tegenwoordig richt AquaCellens zich op aardwarmteboringen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen bij vonnis – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – schorsing van het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 12 van hun arbeidsovereenkomst, onder veroordeling van Encor in de kosten van dit geding.
3.2.
Uit hetgeen ter zitting en in de pleitaantekeningen naar voren is gebracht volgt dat – voor zover dat onduidelijk mocht zijn – schorsing van het gehele artikel 12 wordt gevorderd. Encor heeft dat ook zo begrepen, gelet op de inhoud van haar pleitnota. Voor zover hierna wordt gesproken over concurrentiebeding of beding wordt daarmee het gehele artikel 12 bedoeld zoals weergegeven onder rov. 2.3.
3.3.
Encor voert verweer.
in reconventie
3.4.
Encor vordert bij vonnis – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad –[eiser sub 1] en [eiser sub 2] te verbieden om werkzaamheden voor AquaCellens te verrichten of werkzaam te zijn voor dan wel zakelijke contacten te hebben met relaties van Encor, onder verbeurte van een dwangsom. Daarnaast vordert Encor veroordeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot betaling van € 19.000,- als voorschot op de vanaf 1 juni 2023 tot en met 28 juni 2023 verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede veroordeling in de kosten van dit geding.
3.5.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] voeren verweer.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen nauw met elkaar samen, zodat deze gezamenlijk zullen worden besproken.
4.2.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of partijen ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang hebben. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan sprake, nu [eiser sub 1] en [eiser sub 2] al als boormeester werkzaam zijn bij AquaCelllens, terwijl Encor het concurrentie- en relatiebeding wenst te handhaven.
4.3.
Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.4.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben hun vordering gebaseerd op enerzijds de stelling dat namens Encor de toezegging is gedaan dat zij niet gehouden zullen worden aan het concurrentie- en relatiebeding en bij een ander bedrijf als boormeester mogen gaan werken en anderzijds op de stelling dat Encor geen zwaarwegend belang heeft bij handhaving van het concurrentie- en relatiebeding, terwijl eisers in beginsel de vrijheid van arbeidskeuze hebben. Encor heeft haar vordering gebaseerd op nakoming van het concurrentie- en relatiebeding.
Toezegging?
4.5.
Met betrekking tot de stelling dat Encor heeft toegezegd dat zij [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet zal houden aan het concurrentie- en relatiebeding en dat zij bij een ander bedrijf als boormeester mogen gaan werken, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.6.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] beroepen zich in dit kader op de mondelinge mededeling van [HR-manager] op 13 april 2023, hun e-mail aan [HR-manager] van eveneens 13 april 2023 en de reactie daarop van [HR-manager] bij e-mail van 14 april 2023. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen zich op het standpunt dat zij op grond hiervan er (gerechtvaardigd) van uit mochten gaan dat zij ongeclausuleerd toestemming hebben gekregen van Encor om bij een ander boorbedrijf aan de slag te gaan. Ter zitting heeft [HR-manager] toegelicht dat zij op 13 april 2023 desgevraagd tegen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft gezegd dat het concurrentiebeding van kracht blijft, maar dat zij hen niet kan beletten elders te werken. Dit heeft zij ook tot uitdrukking willen brengen in de e-mail van 14 april 2023. Hieruit volgt, aldus Encor, dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] – hoewel dat niet expliciet is gezegd door [HR-manager] – wel toestemming nodig hebben van Encor als zij bij een ander boorbedrijf willen gaan werken.
4.7.
De schriftelijke mededeling van [HR-manager] in de e-mail van 14 april 2023 is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter innerlijk tegenstrijdig (enerzijds: de bedingen worden gehandhaafd en anderzijds: eisers mogen elders gaan werken als boormeester) en daarmee onduidelijk. Encor heeft aangegeven dat met de toevoeging “je mag bij een ander boorbedrijf gaan werken als boormeester” in de e-mail van [HR-manager] wordt bedoeld dat van een algeheel (beroeps-)verbod geen sprake is, maar dat daaruit niet (gerechtvaardigd) kan worden afgeleid dat het concurrentie- en relatiebeding is prijsgegeven omdat daarvoor staat dat het concurrentie- en relatiebeding gehandhaafd blijft. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben evenwel ter zitting aangegeven dat zij het zo niet hebben begrepen en ook niet hoefden te begrijpen. Gelet op de ingenomen standpunten en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, kan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet worden vastgesteld of sprake is van een toezegging in de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gestelde zin en voor nadere bewijslevering leent een kort geding zich niet. Gelet hierop is de vordering tot schorsing op deze grond niet toewijsbaar.
Belangenafweging?
4.8.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [eiser sub 1] en [eiser sub 2] onbillijk worden benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van Encor.
4.9.
Een beding tussen werkgever en werknemer, waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, kan op grond van artikel 7:653 lid 3 onder b BW door de rechter geheel of gedeeltelijk worden vernietigd indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Een vordering tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van een dergelijk beding kan niet in kort geding worden toegewezen. In kort geding kan wel een vordering tot schorsing van een dergelijk beding worden toegewezen. Bij de beoordeling van deze vordering dient de voorzieningenrechter zich een voorlopig oordeel te vormen over de op grond van art. 7:653 lid 3 aanhef en onder b BW te maken belangenafweging.
4.10.
Een concurrentiebeding is (net als een relatiebeding) bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’, is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt dus geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar zijn nieuwe werkgever. [1] Het concurrentiebeding is ook niet bedoeld om – al dan niet in een krappe arbeidsmarkt – werknemers te binden. Het belang van de werkgever om een werknemer nog een zekere tijd in dienst te houden, ook niet indien de werkgever tijd nodig heeft om in een krappe arbeidsmarkt vervangend personeel te vinden, speelt dan ook geen rol in de belangafweging. [2]
4.11.
Binnen dit kader zal de kantonrechter de vorderingen over en weer beoordelen. Daarbij staat vast dat het concurrentie- en relatiebeding rechtsgeldig overeen is gekomen. Ook staat vast dat AquaCellens een (directe) concurrent is van Encor en daarmee onder de reikwijdte van het concurrentie- en relatiebeding valt.
4.12.
Het enkele feit dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij een (directe) concurrent van Enron zijn gaan werken, betekent niet dat Encor ook in haar bedrijfsdebiet – het van Encor te beschermen belang – is aangetast. Dat Encor in haar bedrijfsdebiet is aangetast, heeft zij naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.13.
Encor heeft in het kader van haar belang aangevoerd dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] belangrijke kennis hebben van de (innovatieve) werkwijze van Encor en de door haar (door)ontwikkelde materialen, omdat zij hier als boormeesters mee werkten. Daarbij hadden zij direct contact met Encor’s klanten. Bovendien heeft Encor in [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geïnvesteerd door middel van opleidingen en trainingen.
4.14.
Het staat buiten kijf dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij AquaCellens dezelfde functie uitoefenen en bij het uitoefenen van die werkzaamheden de kennis en ervaring gebruiken die zij hebben opgedaan bij Encor. Dat zij over essentiële informatie over de (innovatieve) werkwijze van Encor beschikken waarvan AquaCellens kan profiteren, is evenwel niet komen vast te staan. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] waren betrokken bij de uitvoerende werkzaamheden (het boren naar aardwarmte), maar zijn niet betrokken geweest bij het ontwerpen of fabriceren van die innovatieve installaties waarvan Encor melding maakt. Zo heeft [CFO] bij de mondelinge behandeling uitgelegd dat een bepaalde machine (de schudzeefmachine) in overleg met de fabrikant is aangepast. De bediening van deze installatie is daarop ook (enigszins) aangepast. Weliswaar kunnen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met dit afwijkende bedieningspaneel overweg, maar niet valt in te zien dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hierdoor kennis hebben van unieke bedrijfsprocessen en de technische kennis om die innovatieve installaties te ontwerpen of te maken. Zij beschikten in hun functie niet over de daartoe noodzakelijke relevante technische informatie. Met andere woorden: [eiser sub 1] en [eiser sub 2] kunnen de machines bedienen, maar niet maken. Dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een zodanige binding hadden met klanten dat Encor moet vrezen dat klanten overstappen naar AquaCellens, is ook niet gebleken. De stelling van Encor dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op de bouwplaats het ‘uithangbord’ vormden van Encor, is daartoe onvoldoende. Dat een dergelijke binding er zou kunnen zijn volgt ook niet uit het functieprofiel boormeester. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn als boormeester uitvoerend werkzaam en niet betrokken bij commerciële contracten of prijsafspraken en uitvoeringscondities. De kennis ten slotte die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben opgedaan tijdens hun opleiding tot boormeester is algemeen van aard en niet specifiek op het bedrijf van Encor gericht. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben immers hun certificaten bij een landelijk opleidingsinstituut behaald. De investering die Encor heeft gedaan door deze opleiding van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te betalen, is op het eerste gezicht niet meer dan gemiddeld voor een bedrijf in deze branche. Bovendien is een concurrentie- en relatiebeding niet bedoeld om eventuele investeringen in studiekosten veilig te stellen. De conclusie is dan ook dat Encor onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] essentiële of unieke kennis bezitten waarmee zij een concurrentievoordeel kunnen behalen voor AquaCellens. Dat AquaCellens in strijd handelt met de gemaakte afspraken in verband met de verkoop van Encor aan Delvest en thans Encor beconcurreert, betekent verder niet dat dus het bedrijfsdebiet van Encor – door de overstap van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] naar AquaCellens – wordt aangetast. Dat is een andere toets.
4.15.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft Encor naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij door het overstappen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] naar AquaCellens in haar bedrijfsdebiet wordt geschaad en zodoende een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van het concurrentie(- en relatie)beding.
4.16.
Tegenover het belang van Encor staat het belang van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Zij hebben daarbij gewezen op de vrijheid van arbeidskeuze. Bij de mondelinge behandeling hebben zij uitgelegd dat zij zich niet langer thuis voelden in de nieuwe bedrijfscultuur van Encor en dat de sfeer hen niet langer aanstond. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben verder uitgelegd dat zij zich bij AquaCellens wel thuis voelen, omdat zij daar mensen kenden en dat bedrijf, waar een lossere cultuur heerst, vertrouwd aanvoelde. Dergelijke afwegingen horen bij de vrijheid van arbeidskeuze, dat in het algemeen als een zwaarwegend belang van werknemers wordt aangemerkt. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een gerechtvaardigd belang hebben om bij AquaCellens te gaan werken.
4.17.
Na afweging van de belangen over en weer is de kantonrechter voorshands van oordeel dat het belang van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om van de werking van het concurrentie- en relatiebeding ontheven te worden, groter is dan het belang van Encor bij handhaving daarvan. De kantonrechter acht het voorshands voldoende aannemelijk dat de bodemrechter artikel 12 van de arbeidsovereenkomst zal vernietigen.
4.18.
Gelet op het voorgaande, zal het beding zoals vastgelegd in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met ingang van vandaag worden geschorst, zoals gevorderd. Hoewel een algehele schorsing van artikel 12 wordt gevorderd terwijl inmiddels bekend is dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij AquaCellens werkzaam zijn, zal de kantonrechter de algehele schorsing toewijzen. Encor heeft immers ter zitting naar voren gebracht dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij één van de andere 29 boorbedrijven mogen gaan werken. Dit betekent dat de vordering in conventie zal worden toegewezen en de vordering in reconventie wat betreft het verbieden van het verrichten van werkzaamheden voor AquaCellens wordt afgewezen.
4.19.
Met betrekking tot de vordering in reconventie tot betaling van een voorschot op – volgens – Encor verbeurde boetes acht de kantonrechter van belang dat bij toewijzing van een vordering in kort geding, bestaande uit de veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eisende partij op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede moeten betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling. Daarbij geldt ook dat naarmate het bestaan van de vordering zekerder is, aan de andere elementen - en met name ook de onverwijlde spoed - een minder grote waarde behoeft te worden toegekend (en andersom).
4.20.
De kantonrechter stelt vast dat Encor niet heeft gesteld wat haar spoedeisende belang is bij de betaling van een voorschot van € 19.000,- op de – volgens haar – verbeurde boetes. Verder is hiervoor al overwogen dat het voorshands aannemelijk wordt geacht dat het concurrentie- en relatiebeding in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst in een bodemprocedure geen stand zal houden. Gelet daarop is het niet aannemelijk dat de gevorderde boete over de gehele periode (inclusief de periode vanaf 1 juni 2023 tot en met 28 juni 2023) in stand zal blijven.
4.21.
Gelet op het voorgaande zal de vordering in reconventie tot betaling van een voorschot van € 19.000,- worden afgewezen.
4.22.
Encor is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Vanwege de samenhang tussen de vorderingen over en weer, zal daarbij geen extra salaris gemachtigde worden toegekend voor de procedure in reconventie. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
793,00
+
Totaal
1.008,14

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
schorst het concurrentie- en relatiebeding zoals opgenomen in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met Encor met onmiddellijke ingang, zodat het hen vrijstaat om voor een ander boorbedrijf als boormeester aan de slag te gaan,
5.2.
veroordeelt Encor in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.008,14,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van Encor af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
542

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 29 maart 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2395
2.Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:894.