ECLI:NL:RBNNE:2023:3935

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
LEE 21/4133
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van handhaving op geluidvoorschriften voor een windturbinepark

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving van de geluidvoorschriften voor een windturbinepark. Eiser stelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke niet op deugdelijke wijze heeft gecontroleerd of de derde-partij voldoet aan de geluidsnormen, vooral gezien de leeftijd van de windturbines. De rechtbank oordeelt dat het college niet enkel had mogen volstaan met het berekenen van geluidwaarden, maar ook geluidmetingen had moeten verrichten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat het college na de zitting alsnog geluidmetingen heeft uitgevoerd die aantonen dat er geen overtreding van de zorgplicht is. De rechtbank vernietigt het besluit van 18 november 2021, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven, omdat het college het gebrek heeft hersteld door de metingen. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/4133

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A. Kwint),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke, het college
(gemachtigde: C. Hibma).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derdepartij] uit [woonplaats] (derde-partij)
(gemachtigde: R. Schuiling).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om te handhaven op de geluidvoorschriften die gelden voor het windturbinepark op het perceel [adres] in [woonplaats].
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, derde-partij en de gemachtigde van derde-partij.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen om geluidmetingen te doen bij de woning van eiser. Eiser heeft vervolgens gereageerd op de door het college toegestuurde stukken.
1.4.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om te handhaven op de geluidvoorschriften die gelden voor het windturbinepark op het perceel [adres] in [woonplaats]. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep weliswaar gegrond maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat het college met de uitgevoerde meting alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat hij terecht heeft afgezien van handhaving
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 26 oktober 1999 is aan derde-partij een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van 11 windturbines op het perceel [adres] in [woonplaats].
4.1.
Op 4 januari 2021 heeft eiser een verzoek ingediend bij het college om te handhaven op de aan de vergunning verbonden geluidsvoorschriften.
4.2.
Bij besluit van 20 juli 2021 is het verzoek om handhaving afgewezen omdat geen overtreding is geconstateerd.
4.3.
Het bezwaar dat eiser hiertegen heeft gemaakt is op 18 november 2021 ongegrond verklaard. Het besluit tot afwijzing van het verzoek om handhaving is met een verbeterde motivering in stand gelaten.
5. Eiser stelt – samengevat - dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van een overtreding, omdat niet conform het stappenplan van de Rijksdienst voor Ondernemend (RVO) [1] een controlemeting van de daadwerkelijke emissie bij verschillende windsnelheden is uitgevoerd. Verweerder heeft niet mogen afzien van het uitvoeren van deze controlemeting nu de windturbines al 20 jaar oud zijn en niet uitgesloten kan worden dat sprake is van beschadigingen waardoor het geluidsniveau hoger kan liggen. Daarnaast heeft verweerder niet op basis van een meting uitgesloten dat geen sprake is van een verkeerde software-instelling.
6. Tussen partijen is alleen in geschil of het college op deugdelijke wijze heeft gecontroleerd of derde-partij voldoet aan de norm. De norm zelf staat niet ter discussie. Voor een goed begrip van de uitspraak merkt de rechtbank op dat het windturbinepark sinds 1 januari 2011 onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) valt. Sinds de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juni 2021 [2] geldt de norm van 47 Lden en 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen uit artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit, niet meer rechtstreeks voor windturbineparken. Het college heeft die maximale waarden van 47 Lden en 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, wel gehanteerd bij de invulling van de zorgplicht uit artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit ten aanzien van een aanvaardbaar geluidhinderniveau.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het college bij de beoordeling van zijn verzoek om handhaving, niet gebonden is aan het driestappenplan van de RVO. Dat is geen wettelijk voorgeschreven methodiek.
Als een belanghebbende aan het bevoegd gezag vraagt om handhavend op te treden jegens een derde, ligt het op de weg van die belanghebbende om enigszins aannemelijk te maken dat de derde tegen wie handhavend optreden gevraagd wordt, een overtreding begaat of heeft begaan. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om te onderzoeken of er inderdaad sprake is van een overtreding. Een besluit op een verzoek om handhaving moet zorgvuldig worden voorbereid en vergt zorgvuldig onderzoek naar de feiten. Daarbij is vereist dat het aantal controles representatief is en dat de wijze van toezichthouden die door een bestuursorgaan wordt gekozen, deugdelijk is [3] .
6.2.
Eiser heeft verzocht om handhaving en daarbij een overzicht overgelegd van geluidsmetingen die door hem zijn gedaan bij zijn woning in de periode van 26 augustus 2020 tot en met 30 december 2020. Hij heeft in het overzicht het tijdstip van de waarneming, de gemeten geluidssterkte, de windsnelheid en de windrichting genoteerd. De door eiser gemeten waarden variëren van 48 tot 82 dB.
Daarmee heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake zou kunnen zijn van een overtreding en daarmee het college voldoende aanknopingspunten geboden om nader onderzoek te doen.
6.3.
De rechtbank overweegt dat het college na ontvangst van het verzoek om handhaving, een controlebezoek heeft uitgevoerd bij derde-partij en bij derde-partij de gegevens heeft opgevraagd over de emissieterm LE over het kalenderjaar 2020. De emissieterm is het jaargemiddelde geluidsvermogen dat door een windturbine wordt uitgestraald per octaafband i per beoordelingsperiode.
In het door derde-partij overgelegde rapport van LBP/SIGHT, is de emissieterm LE voor 2020 berekend op 96 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Aan de hand van die emissieterm LE is de geluidoverdracht naar de woningen in de omgeving berekend. Bij alle in de berekening opgenomen woningen is een geluidniveau lager dan 47 Lden en 41 dB Lnight berekend. Eisers woning is niet in de berekening opgenomen maar omdat bij nabijgelegen woningen ruim voldaan kan worden, heeft het college de conclusie getrokken dat ook bij de woning van eiser kan worden voldaan.
In het rapport heeft LBP/SIGHT gerekend met de geluidsspecificaties voor dit type windturbines afkomstig uit een rapport uit 1997. Het college en derde-partij hebben op de zitting aangegeven niet zeker te weten of het bronvermogen van een windturbine tijdens de levensduur van een windturbine gelijk blijft of wijzigt. Zij gaan ervan uit dat met goed onderhoud, de kans op toename van het bronvermogen klein is. Ten aanzien van het onderhoud gaat het college uit van de verklaringen van derde-partij dat er regulier onderhoud wordt gepleegd. Het college heeft geen informatie aan de rechtbank overgelegd waaruit het onderhoud van de windturbines blijkt.
Het college heeft op de zitting toegelicht dat het uitvoeren van metingen van het brongeluid bij een windturbine vrijwel onmogelijk is omdat metingen moeten plaatsvinden bij bepaalde weersomstandigheden en de andere windturbines uit moeten worden gezet om stoorgeluid te voorkomen.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college, gelet op de bevindingen van eiser en de leeftijd van de windturbines, niet heeft kunnen volstaan met het enkele berekenen van geluidwaarden. De rechtbank acht de kans aanwezig dat windturbines na ruim 20 jaar gebruik, een ander geluidsniveau produceren dan in de specificatie van vóór de ingebruikname is opgenomen. Het meten van het brongeluid van een windturbine is wellicht lastig, maar het college had door het uitvoeren van een meting aan de gevel van eiser, een indicatie kunnen krijgen van de juistheid van de door LBP/SIGHT berekende aannames en de door eiser gemeten waarden.
Door in het geheel geen geluidmetingen te verrichten, is het besluit van 25 november 2021 onzorgvuldig voorbereid. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Deze beroepsgrond van eiser slaagt.
6.5.
In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden. Het college heeft namelijk na afloop van het onderzoek ter zitting geluidmetingen laten uitvoeren bij de woning van eiser.
6.6.
De FUMO heeft in opdracht van het college op 30 maart 2023 en op 13 april 2023 een meting uitgevoerd in de nachtperiode. De metingen zijn uitgevoerd op 1,5 meter van de voorgevel, op 1,5 meter hoogte en op 5 meter hoogte. Tijdens de metingen waren de windmolens duidelijk hoorbaar en de maatgevende bron voor de meting. De resultaten van de metingen zijn vergeleken met de meetresultaten van eiser bij een vergelijkbare windrichting en windsterkte.
Op 30 maart 2023 is een geluidniveau van 38 dB en 40 dB gemeten. Deze meetresultaten komen tussen de 12 dB en de 28 dB lager uit dan de meetresultaten van eiser bij een vergelijkbare windrichting en windsterkte.
Op 13 april 2023 is een geluidniveau van 34 dB gemeten. Dit meetresultaat komt tussen de 18 dB en de 36 dB lager uit dan de meetresultaten van eiser bij een vergelijkbare windrichting en windsterkte.
6.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de resultaten van de metingen die door de FUMO zijn uitgevoerd volgens de Handleiding rekenen en meten industrielawaai. De rechtbank kan niet verifiëren op welke wijze en met welke apparatuur eiser de metingen heeft uitgevoerd. De door eiser zelf uitgevoerde geluidmetingen zijn daarom onvoldoende om te twijfelen aan de resultaten van de metingen die door de FUMO zijn gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich, gelet op de meetresultaten en het rapport van LBP/SIGHT, terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een overtreding van de zorgplicht.
6.8.
In eisers reactie op de uitgevoerde metingen ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Het feit dat het college, anders dan in het meetplan, niet drie maar twee metingen heeft uitgevoerd, doet niet af aan het feit dat bij die twee metingen een fors verschil met de meetresultaten van eiser in vergelijkbare omstandigheden is geconstateerd. De metingen zijn door de FUMO juist ’s nachts uitgevoerd om zo min mogelijk last te hebben van stoorgeluid. Het geluid van de windturbines was tijdens de meting ook duidelijk waarneembaar op het meetpunt.
6.9.
De rechtbank is van oordeel dat met de meting van het college deugdelijk is onderzocht dat er geen sprake is van een overtreding van de zorgplicht. Het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit is dan ook hersteld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat het college in beroep het gebrek heeft hersteld door een meting uit te voeren waaruit is gebleken dat er geen sprake is van een overtreding. Dat betekent dat het college terecht heeft afgezien van handhaving.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 november 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Handhaving geluidsnormen windturbines (rvo.nl)
2.ABRvS, 30 juni 2021, ECLI:RVS:NL:2021:1395
3.Vergelijk ABRvS, 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1542