ECLI:NL:RBNNE:2023:3790

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
C/19/144542 / FA RK 23-1427
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van voogdij in een complexe gezinszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 augustus 2023 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, geboren in 2008 en 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 1 september 2021 onder toezicht staan en met een machtiging tot uithuisplaatsing bij hun grootouders wonen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geconcludeerd dat er geen gezagsbeëindigende maatregel nodig is, maar de GI heeft verzocht om beëindiging van het gezag, gezien de problematische opvoedsituatie bij de moeder. De rechtbank heeft de situatie van de kinderen beoordeeld en vastgesteld dat hun ontwikkeling ernstig werd bedreigd in de thuissituatie bij de moeder. De rechtbank heeft ook de wensen van de kinderen in overweging genomen, die duidelijk hebben aangegeven geen contact met de moeder te willen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is en dat de grootouders als voogd moeten worden benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rekestnummer: C/19/144542 / FA RK 23-1427
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 30 augustus 2023
in de zaak ex artikel 1:267 lid 2 Burgerlijk Wetboek die betrekking heeft op
[minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedatum] 2008 te Emmen,
hierna te noemen [naam minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] 2012 te Emmen,
hierna te noemen [naam minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
  • de
  • [naam], hierna ook te noemen de moeder,
advocaat mr. D. Jakobs, kantoorhoudende te Emmen,
  • de gecertificeerde instelling
  • [grootouder 1] en [grootouder 2] ,hierna gezamenlijk ook te noemen de grootouders mz,
advocaat mr. C.C.N. Cats, kantoorhoudende te Emmen.
De rechtbank merkt als informant aan:
-
[naam], hierna ook te noemen de vader van [naam] .

1.Het verloop van deze procedure

1.1.
Deze procedure is ingeleid met een op 13 juli 2023 ontvangen brief met bijlage van de Raad voor de Kinderbescherming.
1.2.
Op 11 augustus 2023 is op de griffie een brief met bijlage van de GI ontvangen.
1.3.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 17 augustus 2023, gelijktijdig met de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [naam minderjarige 1] en [naam] , bij deze rechtbank ingeschreven onder zaaknummers C/19/144595 / JE RK 23-310 en C/19/144596 / JE RK 23-311.
1.4.
Op de mondeling behandeling zijn verschenen: de moeder bijgestaan door mr. Jakobs, mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI, de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad, de pleegouders (grootouders mz), bijgestaan door mr. Cats, en de vader van [naam] . De advocaat van de moeder heeft op de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.
1.5.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft mr. Huizing met [naam minderjarige 1] over de verzoeken gesproken.

2.De feiten

2.1.
[naam minderjarige 1] en [naam] staan sinds 1 september 2021 onder toezicht en er is een machtiging uithuisplaatsing verleend. De maatregelen zijn jaarlijks verlengd en lopen tot 1 september 2023. De maatregelen worden uitgevoerd door de GI.
2.2.
De GI heeft de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van [naam minderjarige 1] en [naam] .
2.3.
De Raad heeft het onderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat er geen gezagsbeëindigende maatregel nodig is.

3.Het standpunt van de Raad

3.1.
De Raad verzoekt de kinderrechter op grond van artikel 1:267, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) om te beslissen of de beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk is. Aan dit verzoek ligt ten grondslag dat de Raad na het doen van onderzoek heeft besloten niet over te gaan tot het indienen van een verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel. De GI heeft verzocht om het oordeel van de rechtbank te vragen.
3.2.
De Raad is in zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat de kinderen veel hebben meegemaakt in hun leven, maar dat zij het naar omstandigheden goed doen bij opa en oma. De kinderen hebben geen last van de beslissingen die er met betrekking tot het gezag moeten worden genomen. Zij zitten op een voor hen vertrouwde plek, waar zij de hulp (kunnen) krijgen die zij nodig hebben. [naam minderjarige 1] en (in mindere mate) [naam] hebben duidelijk te kennen gegeven dat zij bij opa en oma willen blijven wonen en dat zij niet meer bij de moeder willen wonen. Op het gebied van de hechting heeft de Raad momenteel geen zorgen. De kinderen ervaren beiden hun plek bij opa en oma als thuis en worden gezien als open en veerkrachtige kinderen die hun gevoelens en gedachten kunnen en mogen delen, ondanks dat de moeder sinds maart 2022 geen actieve rol speelt in hun leven en ze geen contact met de moeder hebben. In 2022 is er korte tijd hulpverlening ingezet van GGZ en Accare voor [naam minderjarige 1] en [naam] . Tot op heden zijn zij niet meer teruggevallen in het klachtgedrag dat daarvoor aanleiding is geweest. Uit de gesprekken die de Raad in het kader van het onderzoek heeft gevoerd, is gebleken dat de grootouders erg belangrijk zijn voor [naam minderjarige 1] en [naam] , net als halfzus [naam 2] en de vader van [naam] . [naam] heeft regelmatig contact met zijn vader, zowel fysiek als telefonisch, waarbij [naam] ook mag aangeven wanneer dit contact hem niet goed uitkomt, bijvoorbeeld als hij met een vriendje wil spelen. De vader is in staat om met [naam] mee te bewegen en af te stemmen wanneer dit contact wel plaats kan vinden. Ook [naam minderjarige 1] wordt in staat gesteld om contact met de vader van [naam] te onderhouden, omdat hij voor hem belangrijk is en interesse in hem toont.
[naam minderjarige 1] is uitgesproken in zijn wens om geen contact met de moeder en zijn eigen vader te onderhouden en hij krijgt hier de ruimte voor. De vader van [naam minderjarige 1] ziet het liever anders, maar respecteert deze wens van [naam minderjarige 1] . Het contactverloop tussen de vader van [naam] en [naam minderjarige 1] en de stopgezette omgangsregeling met moeder en [naam minderjarige 1] en [naam] , hebben naar de mening van de Raad nauwelijks invloed op de mogelijkheden van [naam minderjarige 1] en [naam] om zich verder te hechten en ontwikkelen op de plek waar zij verblijven.
De Raad meent op basis van de bevindingen in onderhavig onderzoek dat er geen zorgen bestaan over mogelijke onduidelijkheid bij [naam minderjarige 1] en [naam] over hun opvoedperspectief. De Raad meent voorts dat zij geen ernstige schade oplopen als de ondertoezichtstelling (hierna: OTS) en de machtiging uithuisplaatsing (hierna: MUHP) doorlopen. De Raad is van mening dat er nog een lichter alternatief dan een gezagsbeëindiging mogelijk is om duidelijkheid te verschaffen over het toekomstperspectief van de kinderen, zoals mogelijk plaatsing in het vrijwillig kader op termijn. De GI is in staat om contact met moeder te onderhouden, al vindt dit op minimale wijze plaats. Volgens de Raad maakt de moeder geen misbruik van haar gezag. De Raad is, mede onder verwijzing naar artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), van mening dat een gezagsbeëindigende maatregel op dit moment een te zware maatregel is.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
De GI vindt dat een gezagsbeëindiging de meest passende maatregel is. Het verzoek is gedaan op verzoek van de destijds nog minderjarige [naam 2] en van [naam minderjarige 1] . De kinderen hebben het gevoel afhankelijk te zijn van iemand die niets van hen wil. De beide kinderen gaven aan dat zij na alles wat er is gebeurd in het verleden, geen contact met hun moeder willen. Daarbij is het ook de vraag of de moeder te bereiken is en kan het lang duren voordat zij ergens toestemming voor geeft. Omdat de moeder in het verleden, tot verdriet van [naam] , de omgangsmomenten niet nakwam, is de omgang gestopt. De toenmalige gezinsvoogd heeft aan de moeder aangegeven dat zij het initiatief moest nemen om de omgang weer op te starten. De omgang is hierna niet meer opgestart.
De GI heeft met de grootouders mz gesproken over de mogelijkheid van pleegoudervoogdij en de grootouders mz hebben aangegeven dat zij er vertrouwen in hebben dat zij uitvoering kunnen geven aan deze taak. De kinderen en de grootouders mz waren erg verbaasd dat de Raad het verzoek tot gezagsbeëindiging niet wilde indienen.
De GI voert voorts aan dat er op dit moment geen sprake is van contactherstel of een terugplaatsing. Mocht dit in de toekomst anders zijn, dan kan dat gerealiseerd worden. Ook als het gezag van de moeder beëindigd is.
4.2.
Het is niet de verwachting dat de moeder binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn in staat zal zijn de opvoeding en verzorging weer op zich te kunnen nemen. De GI kan ook geen doelen opstellen die daarop betrekking hebben, terwijl dit in een OTS-rapportage en in de verlengingsverzoeken wel van de GI wordt verwacht. Het is daarbij voor de kinderen erg belastend om elk jaar opnieuw te worden uitgenodigd voor de zitting. Bekend is dat (terugkerende) procedures steeds weer spanningen veroorzaken. Volgens alle betrokkenen is de aanvaardbare termijn voor de kinderen om in onduidelijkheid te verkeren over hun opvoedperspectief verstreken.

5.Het standpunt van de moeder

5.1.
De moeder stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de eisen die de wet aan het beëindigen van het gezag stelt. De kinderen wonen met haar uitdrukkelijke toestemming bij de grootouders mz en groeien daar op in een veilige, vertrouwde en stabiele omgeving. Zij worden dan ook niet in hun ontwikkeling bedreigd. De moeder is geenszins van plan om een wijziging te brengen in hun verblijf bij de grootouders mz. De wens van de kinderen is voor de moeder erg belangrijk en als zij bij de grootouders mz willen wonen, vindt de moeder dat prima.De moeder heeft een roerige tijd achter de rug, maar is nu op de goede weg. Op korte termijn gaat zij via de verslavingszorg starten met een interne traumabehandeling. Zij is bezig haar leven weer op orde te krijgen en hoopt in de toekomst weer in staat te zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te kunnen dragen. Voor de moeder is het echter duidelijk dat het perspectief van de kinderen bij de grootouders mz ligt en zij is niet van plan daar aan te tornen. De moeder was door omstandigheden, waaronder ziekenhuisbezoeken, slecht bereikbaar, maar is vastberaden dit te veranderen. De moeder verwacht dan ook geen problemen met betrekking tot het geven van toestemming voor zaken betreffende de kinderen. De moeder heeft in het verleden ook steeds toestemming gegeven. Dat er geen omgang is geweest in de afgelopen periode, kwam doordat de vorige voogd haar vertelde dat dit niet mocht.
5.2.
Naar de mening van de moeder is het beëindigen van het gezag niet noodzakelijk, en ook niet in het belang van de kinderen. De moeder stemt duurzaam en consistent in met plaatsing bij de grootouders mz, trekt niet aan de kinderen, is recentelijk weer goed in contact met de jeugdbeschermer en misbruikt haar gezag niet. Als vrijwillige plaatsing geen goede optie is, dan behoort de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing jaarlijks met instemming van de moeder te worden verlengd. Voor de kinderen levert dat ook geen onduidelijkheid over hun perspectief op.

6.Het standpunt van de grootouders mz

6.1.
De grootouders mz staan achter het verzoek en zijn bereid de voogdij over de kinderen op zich te nemen. De moeder heeft al geruime tijd geen contact met de kinderen of de grootouders mz. Zij is voor de grootouders mz onbereikbaar. Van family-life is dan ook geen sprake. De grootouders mz zijn verbaasd dat de moeder wel ter zitting is verschenen en stelt bereikbaar te zijn. Ook verbazen zij zich over de door de moeder uitgesproken goede intenties. [naam] was op 3 augustus jarig, maar er lag voor hem geen kaartje in de bus.
6.2.
Het is in het belang van de kinderen dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. De kinderen willen dit ook. Er is in het leven van de kinderen veel gebeurd. Dat de twee oudste kinderen aangifte tegen de moeder hebben gedaan, zegt ook wel wat. De kinderen willen niet dat de moeder het gezag over hen heeft en beslissingen over hen kan nemen. Dat voelt voor hen niet goed. Zolang de kinderen bij de grootouders mz opgroeien, is er geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging, maar wat als de moeder het gezag behoudt en er geen OTS of MUHP meer is.

7.Het standpunt van de vader van [naam] (als informant)

De vader van [naam] stelt dat de moeder en hij slecht met elkaar kunnen communiceren. Het is dan ook lastig om iets voor de kinderen te organiseren. De kinderen willen absoluut niet terug naar de moeder en hij vraagt zich af waarom de moeder dan het gezag moet hebben. Dit heeft in het verleden nooit gewerkt. De kinderen zijn door de moeder verwaarloosd. Als je vanuit het belang van de kinderen denkt, laat je dat niet gebeuren. De vader voert voorts aan dat hij weliswaar gedetineerd zit, maar zijn kinderen gaan hem voor alles. De kinderen zitten nu goed bij de grootouders mz. Hij wordt door de grootouders goed op de hoogte gehouden over [naam] .

8.De beoordeling

8.1.
Op grond van artikel 1:267, tweede lid, BW kan de Raad – na het schriftelijke verzoek van de GI om daartoe over te gaan – het oordeel van de rechtbank vragen of de beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk is, indien de Raad heeft besloten om niet tot het indienen van een verzoek tot gezagsbeëindiging over te gaan. Indien de rechtbank van oordeel is dat de beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk is, kan zij dit ambtshalve uitspreken.
8.2.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:266 lid 1 BW het gezag van een ouder beëindigd kan worden, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn of de ouder het gezag misbruikt.
8.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de opvoedsituatie van de (destijds drie) kinderen bij de moeder problematisch was. De kinderen werden in de thuissituatie bij de moeder dermate ernstig in hun ontwikkeling bedreigd, dat zij onder toezicht zijn gesteld en met een machtiging tot uithuisplaatsing zijn geplaatst bij de grootouders mz. De grootouders mz zijn voor de kinderen vertrouwde en betrouwbare opvoeders. Alle betrokkenen zijn van mening dat het sinds de kinderen bij de grootouders mz verblijven, goed met hen gaat. Er is ook geen verschil van mening dat het perspectief van de kinderen bij de grootouders ligt. Ook de moeder heeft bij herhaling aangegeven dat zij instemt met het feit dat de kinderen bij de grootouders mz zullen opgroeien en dat zij daar geen verandering in wenst te brengen. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stelling dat dus niet is voldaan aan de eisen van artikel 1:266 BW omdat er geen sprake is van ontwikkelingsbedreigingen. Dat het goed gaat met de kinderen, komt immers juist omdat de kinderen nu bij de grootouders opgroeien.
Verder is het van belang dat beslissingen over de kinderen snel kunnen worden genomen. De moeder voert weliswaar op de mondelinge behandeling aan dat zij voor betrokkenen bereikbaar is, maar ervaringen uit het verleden maken dat daar niet zonder meer van kan worden uitgegaan. Ook recent was moeder nog onbereikbaar voor de GI en reageerde ze niet op vragen of oproepen. Nu er geen twijfel is dat het perspectief van de kinderen bij de grootouders is, wordt er vanuit de GI niet meer toegewerkt naar terugplaatsing bij de moeder. De rechtbank acht het van belang, dat wanneer het perspectief van de kinderen is bepaald, dit perspectief ook komt vast te liggen en niet meer ter discussie kan worden gesteld. Aan de vereisten voor gezagsbeëindiging volgens 1:266, eerste lid, BW is daarmee voldaan.
8.4.
De rechtbank moet het verzoek ook toetsen aan artikel 8 EVRM. Als het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, moet deze volgens jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens verkozen worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. In het geval van een gezagsbeëindiging moet daadwerkelijk gebleken zijn dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. Een gezagsbeëindiging is namelijk een zeer zwaar middel dat alleen in uitzonderlijke gevallen dient te worden toegepast. Zie ook het uitgebreide arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 13 januari 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:76).
8.5.
Gelet op het bovenstaande moet de rechtbank afwegen of er minder ingrijpende alternatieven voor de hand liggen. Anders dan de Raad, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. Het handhaven van de OTS en de MUHP acht de rechtbank niet een aanvaardbaar alternatief. Op grond van artikel 1:255 BW moet er een gerechtvaardigde verwachting bestaan dat moeder binnen een, gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige, aanvaardbaar te achten termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Deze verwachting bestaat niet. Er wordt door de GI ook niet meer gewerkt naar een terugplaatsing en het perspectief van de kinderen ligt bij de grootouders mz. Omdat het perspectief van de kinderen blijvend bij de grootouders mz ligt, zou het voortduren van het gezag van de moeder tot gevolg hebben dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing jaarlijks zouden moeten worden verlengd. Ook al is het voor de kinderen duidelijk dat zij bij de grootouders mz zullen opgroeien, brengt dit mogelijk toch onrust en onzekerheid bij de kinderen met zich.
Zonder OTS en MUHP zou de plaatsing bij grootouders mz op vrijwillige basis zijn. De rechtbank ziet dat echter niet als een geschikt alternatief. De moeder zou dan wel het gezag hebben, maar de moeder is ook voor grootouders onbereikbaar. Omdat er geen contact tussen de moeder en grootouders mz. is levert dat alleen al praktische bezwaren op.
De rechtbank weegt ook mee dat de kinderen en met name [naam minderjarige 1] , de uitdrukkelijke wens hebben dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. Zij wensen niet dat de moeder, die er nooit voor hen is geweest, nog iets over hen te beslissen heeft. [naam minderjarige 1] heeft dit in zijn gesprek met de kinderrechter nogmaals uitgesproken.
Voortzetting van de familieband is in dit geval schadelijk voor de kinderen. De rechtbank is daarom van oordeel dat een gezagsbeëindiging in dit geval proportioneel is en daarmee voldoet aan de eisen van artikel 8 EVRM.
8.6.
Nu de rechtbank van oordeel is dat beëindiging van het gezag noodzakelijk is, zal zij op grond van artikel 1:267, tweede lid, BW ambtshalve het gezag van de moeder beëindigen.
8.7.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over de kinderen komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. De grootouders mz hebben zich, op een eerder moment en op de mondelinge behandeling nogmaals, bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat de grootouders mz de voogdij over de kinderen hebben en zal hen daarom tot voogd benoemen.

9.Beslissing

De rechtbank:
9.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[moeder], geboren op [geboortedatum] 1986, over:

[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , en

[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
9.2.
benoemt tot voogd over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] :

[grootouder 1], geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] , en

[grootouder 2], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ;
9.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Y. Huizing (voorzitter), F.P. Dresselhuys-Doeleman en G.H.G. Reitsma-van Riel, en in het openbaar uitgesproken door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman op 30 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: mmv/615