ECLI:NL:RBNNE:2023:3745

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
C/19/138884/HA ZA 22-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot verstrekking van informatie voor berekening legitieme portie in erfrechtelijke geschil

In deze zaak vorderen de eisers, de kinderen van de overleden erflaatster, van de executeur en erfgenaam van hun vader informatie om hun kindsdeel en legitieme portie te berekenen. De rechtbank wijst de vorderingen af, omdat de eisers in de nalatenschap van hun moeder zelf de benodigde informatie kunnen verkrijgen. De rechtbank oordeelt dat er geen verplichting bestaat voor de erfgenaam van de vader om informatie te verstrekken, aangezien de eisers als legitimarissen recht hebben op inzage in de benodigde documenten, maar de gedaagde heeft voldaan aan deze verplichting door relevante stukken over te leggen. De eisers hebben onvoldoende aangetoond dat zij met de overgelegde stukken hun legitieme portie niet kunnen berekenen. De rechtbank concludeert dat de eisers geen belang meer hebben bij de vordering tot afgifte van aanvullende stukken, omdat de gedaagde al aan de informatieverplichting heeft voldaan. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/138884 / HA ZA 22-19
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van

1 [eiseres 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres 2],
te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3], te [woonplaats] ,
eisende partijen, hierna samen te noemen: [eisers] c.s.,
advocaat: mr. P.A.J. Raaijmaakers te Amsterdam,
tegen
[gedaagde], zowel in haar hoedanigheid van erfgenaam als van executeur in de nalatenschap van wijlen [naam] en in privé,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B.K.A. van Rijsbergen te Spijkenisse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2022
- de conclusie van repliek op de rol van 1 maart 2022
- de conclusie van dupliek op de rol van 24 mei 2022
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1. [
[eisers] c.s. zijn de drie kinderen uit het huwelijk van wijlen [naam] (hierna: erflaatster) en wijlen [naam] (hierna: erflater). Zij waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Eerst is erflaatster overleden. Daarna is erflater hertrouwd met [gedaagde] . Inmiddels is ook erflater overleden.
2.2.
Erflaatster is op [datum] 2013 overleden. Zij heeft in haar testament van [datum] 1991 erflater en hun drie kinderen tot haar enige erfgenamen benoemd. Zij heeft daarbij, voor zover hier van belang, bepaald:
C. (…)
1. Ik deel toe aan mijn voornoemde echtgenoot: alle goederen en rechten die tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren, zulks onder de verplichting voor hem: (…)
d. om wegens de daardoor plaatshebbende overbedeling aan mijn overige erfgenamen in contanten uit te keren de aan dezen toekomende erfdelen, berekend in het saldo van mijn nalatenschap en verminderd met ieders aandeel in de kosten van mijn begrafenis of crematie, eventuele taxatie- en of boedelkosten en ten laste van ieder komende successierechten (…)
2. Ik deel toe aan mijn overige erfgenamen: een vordering in contanten ten laste van voornoemde echtgenoot wegens de aan deze gedane overbedeling (…)
(…)
D. (…)
1. De waardering van de activa van mijn nalatenschap zal moeten geschieden in onderling overleg tenzij niet binnen zes maanden na mijn overlijden overeenstemming daaromtrent wordt bereikt. In dat geval dient de waardering plaats te vinden op de wijze als door de wet is voorgeschreven voor boedelscheidingen waarbij minderjarigen zijn betrokken. (…)
De sub C.2. aan mijn overige erfgenamen toegedeelde vorderingen in contanten ten laste van mijn echtgenoot zullen eerst opeisbaar zijn bij zijn overlijden. Zij zullen echter onmiddellijk en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zijn in geval van:
(…)
f. hertrouwen zonder het maken en handhaven van huwelijkse voorwaarden, inhoudende de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en van verrekenbedingen (…).
2.3.
Erflater en [eisers] c.s. hebben de activa van de nalatenschap van erflaatster niet gewaardeerd en hebben niet vastgesteld wat de waarde van de onder C2 genoemde vorderingen (hierna: het kindsdeel) is.
2.4.
Op [datum] 2017 is erflater met [gedaagde] gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
[eisers] c.s. hebben hun kindsdeel in de nalatenschap van erflaatster niet van erflater opgeëist.
2.5.
Erflater is op [datum] 2020 overleden. In zijn testament van [datum] 2020 heeft hij, voor zover hier van belang, bepaald:
ERFSTELLING
Ik benoem mijn echtgenote tot mijn enig erfgename. Wanneer mijn kind een beroep doet op zijn/haar legitieme portie, bepaal ik dat hij/zij nooit meer zal verkrijgen dan zijn/haar legitieme portie. Deze is, conform het bepaalde in artikel 4:82 Burgerlijk Wetboek, pas opeisbaar bij het overlijden van mijn echtgenote.
EXECUTEUR
Ik benoem tot executeur mijn echtgenote (..)
2.6. [
[gedaagde] heeft de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard. Ook de benoeming tot executeur heeft zij aanvaard.
2.7. [
[eisers] c.s. hebben bij brief van 22 februari 2021 aan [gedaagde] hun kindsdeel in de nalatenschap van erflaatster opgeëist en een beroep gedaan op de legitieme portie van erflater. Daarbij hebben zij verzocht om nadere informatie te verstrekken, zowel voor de berekening van het kindsdeel als voor de berekening van de legitieme portie. Bij brief van 9 juli 2021 van kandidaat-notaris mr. Prinsen heeft [gedaagde] laten weten dat zij de informatie zal verstrekken. Zij heeft de informatie, ook na herhaalde verzoeken, niet verstrekt.

3.De vordering en het verweer

3.1. [
[eisers] c.s. vorderen, uitvoerbaar bij voorraad, verkort weergegeven:
I. veroordeling van [gedaagde] tot het verstrekken van de benodigde informatie ter berekeningvan de erfdelen in de nalatenschap van erflaatster alsmede ten behoeve van de berekening van de legitieme portie in de nalatenschap van erflater,
II. [gedaagde] al dan niet hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Zij leggen hieraan, samengevat weergegeven, ten grondslag dat zij aanspraak maken op hun kindsdeel in de nalatenschap van erflaatster en op de legitieme portie in die van erflater. Zij stellen dat zij wat het kindsdeel betreft op grond van artikel 4:148 BW in samenhang met artikel 843a Rv, artikel 4:182 en 4:16 BW recht hebben op informatie, te weten over de levensverzekeringen en polissen ten tijde van het overlijden van erflaatster, bankafschriften van de rekening op overlijdensdatum van erflaatster en andere relevante informatie. In de nalatenschap van erflater stellen zij dat zij op grond van artikel 4:78 BW als legitimarissen recht hebben op de informatie die nodig is voor de berekening van hun legitieme portie. Deze informatie zal volgens hen moeten bestaan uit bankafschriften over de laatste zeven jaar voorafgaand aan het overlijden van erflater, een verklaring van [gedaagde] over welke giften erflater heeft gedaan en andere informatie die nodig is voor de berekening van de legitieme portie.
3.3. [
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van de vorderingen van [eisers] c.s., met veroordeling van [eisers] c.s. in de proceskosten. Zij voert daartoe, samengevat, aan dat zij wat de nalatenschap van erflaatster betreft als executeur niet verplicht en niet in staat is om informatie te verstrekken. Volgens haar gaat het beroep op artikel 4:148 BW en 843a Rv niet op. Zij heeft wel geprobeerd informatie te verkrijgen, maar dat heeft de bank afgewezen. Zij voert aan dat [eisers] c.s. als erfgenamen zelf het recht hebben om informatie over de nalatenschap van erflaatster op te vragen. Zij wijst er verder op dat [eisers] c.s. hebben nagelaten in 2013 hun vorderingen samen met erflater vast te leggen en zij kunnen de gevolgen van hun keuze om dat niet te doen, niet op haar afwentelen.
Wat de nalatenschap van erflater betreft, voert [gedaagde] aan dat zij wel bereid was de informatie die nodig is voor de berekening van de legitieme portie via de notaris te verstrekken, maar dat de notaris heeft verzuimd de stukken door te sturen. Daarom heeft [gedaagde] bij conclusie van antwoord een aantal stukken alsnog ingebracht. Zij meent dat die voldoende zijn om de legitieme portie te berekenen en dat het niet nodig is om bankafschriften van zeven jaar voor het overlijden van erflater over te leggen.
3.4. [
[eisers] c.s. handhaven hun vorderingen, ook nadat bij conclusie van antwoord alsnog informatie is overgelegd. Zij stellen dat dit niet de informatie is waar zij om hebben gevraagd.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen wordt - als dat nodig is - hierna verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aanvankelijk was aangekondigd dat deze zaak mondeling behandeld zou worden door mr. E. van Weringh. De geplande mondelinge behandeling is echter niet doorgegaan en de zaak is schriftelijk afgedaan. Partijen hebben daarna niet om een nadere mondeling behandeling verzocht maar hebben vonnis gevraagd. Inmiddels is mr. E. van Weringh niet meer werkzaam bij de rechtbank Noord-Nederland. Daarom is de zaak aan mr. C.P. van Gastel overgedragen.
4.2. [
[gedaagde] heeft opgemerkt dat zij in de nalatenschap van erflater ten onrechte in haar privéhoedanigheid is aangesproken en in de nalatenschap van erflaatster ten onrechte zowel als erfgenaam als in privé. Zij heeft daar echter geen gevolgtrekking aan verbonden. Daarom zal de rechtbank de zaak inhoudelijk behandelen.
Nalatenschap erflaatster
4.3.
De rechtbank wijst de vordering tot het verstrekken van informatie door [gedaagde] in de nalatenschap van erflaatster af. [eisers] c.s. zijn in die nalatenschap erfgenamen en kunnen in die hoedanigheid de informatie die zij nodig hebben zelf, aan de hand van de verklaring van erfrecht, bij de bank of andere instanties opvragen. Erfgenamen hebben immers vanwege art. 4:182 BW als rechtsopvolgers onder algemene titel toegang tot informatie over de nalatenschap. [eisers] c.s. hebben onvoldoende duidelijk gemaakt welk belang zij erbij hebben om die informatie nu bij [gedaagde] op te vragen. Zij hebben ook niet betwist dat het verzoek van [gedaagde] aan de bank om informatie in de nalatenschap van erflaatster is afgewezen omdat zij geen erfgenaam is, zodat vaststaat dat zij niet aan de vordering kan voldoen. Hun beroep op artikel 4:16 BW gaat niet op omdat de wettelijke verdeling hier niet van toepassing is. Dat geldt ook voor het beroep op artikel 4:148 BW in samenhang met 843a Rv omdat [eisers] c.s. in de nalatenschap van erflater geen erfgenamen zijn maar schuldeisers. Ook hun betoog dat de verplichting van erflater om in de nalatenschap van erflaatster informatie te verstrekken op grond van artikel 4:182 BW op [gedaagde] is overgegaan, faalt. In het testament van erflaatster staat niet dat erflater verplicht is om [eisers] c.s. van informatie te voorzien over hun kindsdeel, maar dat waardering indien deze niet binnen zes maanden na haar overlijden in onderling overleg is geschied, moet plaatsvinden op de wijze als door de wet voorgeschreven voor boedelscheidingen waarbij minderjarigen zijn betrokken (dat wil zeggen via een notariële akte). Van een voor overgang vatbare schuld of rechtsbetrekking op [gedaagde] als erfgenaam is dan ook geen sprake. Het is evenmin de taak van de executeur in de nalatenschap van erflater om de omvang van het eventuele erfdeel van [eisers] c.s. uit de nalatenschap van erflaatster vast te stellen.
Nalatenschap erflater
4.4.
Op grond van artikel 4:78 BW kunnen [eisers] c.s. als legitimarissen jegens [gedaagde] als executeur aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van hun legitieme portie nodig hebben en moet [gedaagde] hen desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen te verschaffen. Uit de bewoordingen ‘alle daartoe strekkende inlichtingen’ in artikel 4:78 lid 1 BW kan afgeleid worden dat dit begrip weliswaar zo ruim als mogelijk moet worden uitgelegd, maar dat het wel beperkt is tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. Artikel 4:65 BW bepaalt dat de legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW. In aansluiting op het arrest van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 december 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:9942) gaat het in elk geval om de volgende stukken:
- een overzicht van alle goederen op het moment van overlijden
- een overzicht van alle schulden op het moment van overlijden
- alle bescheiden die betrekking hebben op deze goederen en schulden en die van belang zijnvoor het bepalen van de omvang of de waarde daarvan (daaronder vallen in elk geval ook kopieën van de afschriften van alle bank- en girorekeningen van de erflater waarop zichtbaar is wat het saldo op de sterfdatum was.)
- een voorlopige of definitieve aangifte voor de inkomstenbelasting (overlijdensaangifte) of deerfbelasting als deze is gedaan
- een opgave van alle giften die door erflater zijn gedaan
- alle overige informatie die van belang kan zijn voor de berekening van de legitieme portie.
4.5. [
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord en bij dupliek de volgende stukken overgelegd: - bankrekeningafschriften gedateerd 12 september 2020 waaruit het saldo van de vijf bankrekeningen blijkt
- een WOZ-beschikking, aangevuld met een waardebepaling opgemaakt door de makelaar,
- afschriften van belastingaanslagen over 2020 en 2021
- afschriften van de facturen van de kosten van lijkbezorging
- een brief over de uitkering van de overlijdensrisicoverzekering
- een factuur van de verkoop van de auto met daarin de inruilwaarde
- een brief van de belastingdienst dat [gedaagde] geen aangifte erfbelasting hoeft te doen.
- informatie over de inboedel en over de sieraden.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] hiermee aan haar informatieverplichting heeft voldaan. [gedaagde] is aan de opmerkingen van [eisers] c.s. over de waarde van de woning en de waarde van de auto tegemoetgekomen door deze bij dupliek alsnog over te leggen en door de kosten van lijkbezorging op nihil te zetten vanwege de uitkering die heeft plaatsgevonden. Voor het overige hebben [eisers] c.s. niet, althans onvoldoende, gesteld dat ze op grond van de door [gedaagde] overgelegde informatie hun legitieme portie niet kunnen berekenen. Zij stellen dat een taxatie van de inboedel ontbreekt, maar geven geen goede reden waarom de inboedel getaxeerd moet worden. Dat had van hen wel mogen verwacht in het licht van de door hen niet weersproken stelling van [gedaagde] dat het een gebruikelijke inboedel zonder waarde betreft en dat de spullen die wel waardevol zijn aan [eisers] c.s. zijn overhandigd. Dat de verhouding tussen partijen slecht is, betekent niet dat er een taxatie moet plaatsvinden. [eisers] c.s. hebben ook niet gesteld waarom zij inzage in de bankafschriften in de zeven jaar voorafgaand aan het overlijden willen hebben. Het recht op inzage en afschrift gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat er zonder meer een recht bestaat van een legitimaris op inzage in het vermogensverloop van een periode voor het overlijden van de erflater. Het enkele willen controleren of de omvang van de legitieme portie juist is berekend, is onvoldoende. Dit kan anders zijn wanneer er een concrete aanleiding is om te wantrouwen aan de juistheid van de door [gedaagde] verstrekte informatie (Zie gerechtshof Den Bosch 12 september 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3344) maar dat hebben [eisers] c.s. niet gesteld.
4.7.
De conclusie is dan ook dat aan de vordering tot afgifte van stukken om te legitieme portie te berekenen, is tegemoet gekomen. [eisers] c.s. hebben geen belang meer bij toewijzing van de vordering.
4.8.
Partijen hebben zich in de stukken ook uitgelaten over de berekening van de legitieme portie. [eisers] c.s. hebben die kwestie echter niet aan de rechtbank voorgelegd. Hun vorderingen gaan alleen over het verstrekken van informatie.
Toch geeft de rechtbank - ten overvloede - partijen in overweging om aan te sluiten bij de subsidiaire berekening die [gedaagde] in de conclusie van dupliek heeft gedaan. In die berekening is [gedaagde] als het gaat om de woning uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer in plaats van de WOZ-waarde. Dat acht de rechtbank redelijk omdat uitgegaan moet worden van de waarde in het economische verkeer op de peildatum (datum overlijden erflater) en omdat het een feit van algemene bekendheid is dat de WOZ-waarde niet noodzakelijk representatief is voor de werkelijke waarde van een pand. Ook is [gedaagde] in die berekening uitgegaan van een onderbouwde waarde van de auto in plaats van de eerdere schatting. Verder brengt [gedaagde] als schuld op de nalatenschap in mindering de overgelegde aanslag van de Belastingdienst over 2021. In mindering kunnen slechts gebracht worden die aanslagen die op de peildatum verschuldigd en nog niet voldaan waren.
4.9.
De rechtbank tekent hierbij wel aan dat zij de berekening van de legitieme portie zoals partijen die hebben uitgevoerd, niet helemaal volgt. Partijen zijn wel terecht uitgegaan van een breukdeel van 1/8 (de helft van het erfdeel dat [eisers] c.s. volgens het versterferfrecht zou zijn toegekomen) maar partijen lijken dit te berekenen over de waarde van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap in plaats van over de nalatenschap van erflater die, omdat hij in gemeenschap van goederen met [gedaagde] was gehuwd, de helft van de waarde van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bedraagt.
4.10.
De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt. [eisers] c.s. zijn weliswaar formeel volledig in het ongelijk gesteld maar deels is dat omdat [gedaagde] tijdens de procedure aan hun vordering tegemoet is gekomen en zij daardoor geen belang meer hebben bij toewijzing van de vordering. Feitelijk zijn partijen over en weer in het gelijk gesteld.
5
De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] c.s. af,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. van Gastel en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.
CvdD