ECLI:NL:RBNNE:2023:3744

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
18-152211-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 34-jarige man voor diverse Opiumwetdelicten met een gevangenisstraf van 7 jaar

Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere delicten onder de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. De zaak is behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, na een onderzoek ter terechtzitting op 18 en 21 juli 2023. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Çimen, terwijl het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Houwink en mr. G. Veenstra.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden verdovende middelen, waaronder cocaïne, MDMA, amfetamine en hennep, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij meerdere drugstransporten naar en vanuit Nederland, Noorwegen, Duitsland en Spanje, en dat hij een coördinerende rol speelde in deze criminele activiteiten. De rechtbank heeft de bewijsvoering, die grotendeels berustte op onderschepte communicatie via EncroChat, als voldoende beschouwd om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank heeft in haar oordeel ook de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de internationale drugshandel meegewogen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en de rechtbank heeft geen redenen gevonden om de gevorderde straf te matigen. De uitspraak benadrukt de schadelijke gevolgen van de drugshandel voor de samenleving en de gezondheid van gebruikers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/152211-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 september 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2023 en 21 juli 2023. Op 8 september 2023 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink en mr. G. Veenstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of elders in Nederland en/of Noorwegen en/of Duitsland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, en/of vervoerd en/of geleverd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, althans aanwezig gehad, een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten
a. a) (ZD-001, Noorwegen)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 tot en met 11 april 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of elders in Nederland en/of Noorwegen, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-8 kilogram cocaïne, en/of
-40.000 pillen (XTC), bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), en/of
-30 kilogram MDMA, en/of
-60 kilogram amfetamine, en/of -2 kilogram methamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of methamfetamine, (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
b) (ZD-002, Unterhaching 1)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of elders in
Nederland en/of Unterhaching en/of Freiburg en/of elders in Duitsland, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-4 kilogram cocaïne en/of 8 liter, althans 6 liter, amfetamine-olie (Unterhaching), en/of
-2 kilogram cocaïne (Freiburg), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine, (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
c) (ZD-005, Unterhaching 2)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 29 mei tot en met 12 juni 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of elders in
Nederland en/of Unterhaching en/of elders in Duitsland, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-3,2 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of Utrecht en/of Ermelo en/of elders in Nederland en/of Noorwegen en/of Duitsland en/of Spanje, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, en/of vervoerd en/of geleverd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, althans aanwezig gehad, een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten a)(ZD-001, Noorwegen)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 tot en met 11 april 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of elders in Nederland en/of Noorwegen, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
-15,5 kilogram hasjiesj, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of (delen van) hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
(ZD-002, Unterhaching 1)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of elders in Nederland en/of Unterhaching en/of elders in Duitsland, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-1,45 kilogram hennep, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep én/of (delen van) hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
(ZD-003, Spanje-Utrecht)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 tot en met 14 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Utrecht en/of elders in
Nederland en/of Ermelo en/of Barcelona en/of (elders) in Spanje, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-527 kilogram hennep en/of 108 kilogram hasjiesj, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of (delen van) hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
d) (ZD-004, Spanje-Ermelo)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 14 tot en met 28 mei 2020, althans van 1
maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Ermelo en/of elders in
Nederland en/of Barcelona en/of (elders) in Spanje, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-240 kilogram hennep, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of (delen van) hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. ( ZD-003, Utrecht-Spanje)
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 mei 2020 tot en met 14 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Utrecht en/of elders in Nederland en/of Barcelona en/of (elders) in Spanje, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, en/of vervoerd en/of geleverd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, althans aanwezig gehad, een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-48 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
althans, indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 mei 2020 tot en met 14 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Utrecht en/of elders in Nederland en/of Barcelona en/of (elders) in Spanje, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van (in totaal) (ongeveer) 48 kilogram cocaïne, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
-een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dit/die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte(n), althans alleen, opzettelijk
  • ( ten minste) 48 kilogram cocaïne voorhanden gehad in of nabij een loods in Utrechtter voorbereiding van het uitvoeren/vervoeren van deze cocaïne naar Barcelona, en/of - medeverdachte [medeverdachte 1] aangestuurd en/of geïnstrueerd bij het vervoeren en/of stashen/verbergen van die lading cocaïne, en/of
  • een of meer (mede)investeerder(s) bewogen om hoeveelheden cocaïne mee te sturen op datvoorgenomen transport, en/of
  • een of meer (mede)investeerder(s) (nader) geïnstrueerd om een of meer
hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne naar de (omgeving van de) loods in of nabij Utrecht te vervoeren, zodat deze cocaïne door verdachte en/of zijn medeverdachten naar Barcelona (mede)vervoerd kon worden.

Inleiding

EncroChat is de naam van een communicatiedienst die een applicatie aanbood waarmee middels versleutelde berichten kon worden gecommuniceerd. Middels een EncroChat-toestel konden gebruikers versleuteld tekstberichten, spraakberichten en afbeeldingen versturen naar en ontvangen van andere gebruikers van EncroChat-toestellen. Gebruikers kochten een telefoontoestel waarop de EncroChat-applicaties vooraf waren geïnstalleerd, in combinatie met een abonnement om gebruik te kunnen maken van de service. Bij EncroChat lag voor de gebruiker het accent op de beveiliging van de communicatie, inclusief het (kunnen) wissen van gegevens die niet in handen van derden - waaronder politie en justitie - mochten vallen.
Het verzenden van een versleuteld EncroChat-bericht van het ene naar het andere toestel verliep via een server. Deze server bevond zich in Frankrijk. Het Nederlandse Openbaar Ministerie liep in strafrechtelijke onderzoeken regelmatig aan tegen communicatie die via EncroChat-toestellen was afgeschermd. Datzelfde gold voor opsporingsdiensten in andere EU-landen, waaronder Frankrijk.
Zowel in Frankrijk als in Nederland werd al vóór 2020 onderzoek gedaan naar EncroChat. Op 30 januari 2020 werd door de Franse rechter toestemming gegeven voor het plaatsen van een interceptietool (een hack) op de server bij EncroChat. Deze interceptietool beoogde informatie te verzamelen die op de EncroChat-telefoons waren opgeslagen. Op 10 februari 2020 startte het Nederlandse Openbaar Ministerie het onderzoek ‘26Lemont’, dat voortvloeide uit een ander onderzoek, en dat zich onder meer richtte op EncroChat. Binnen onderzoek 26Lemont is een JITovereenkomst gesloten met Frankrijk. Hierin is overeengekomen dat de verkregen informatie naar aanleiding van de hack - waaronder de onderschepte EncroChat-data - binnen het JIT zou worden gedeeld. In de periode van 1 april 2020 tot en met 14 juni 2020 zijn door middel van de interceptietool live data vanuit EncroChat-telefoons verzameld door de Franse autoriteiten. Deze data zijn vervolgens gedeeld met de JIT-partner Nederland.
Vanuit het onderzoeksteam 26Lemont werd in juni 2020 middels een TCI proces-verbaal informatie verschaft inhoudend dat medeverdachte [medeverdachte 1] een stash beheerde met verdovende middelen en transporten van verdovende middelen regelde. Naar aanleiding van dit proces-verbaal werden onder onderzoeksnaam ‘Zebra’ voorbereidingen getroffen voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Uit de onderschepte chatgespreken binnen onderzoek Zebra konden vijf transporten van verdovende middelen vanuit of naar het buitenland worden gefilterd. Tien personen werden aangemerkt als verdachte en vier van hen zijn gedagvaard voor de zittingen van 18 en 21 juli 2023. De verdenking jegens alle vier de verdachten berust in belangrijke mate op chatberichten die aan hen worden toegeschreven.

Voeging JIT-overeenkomst

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, indien zij de EncroChat-berichten tot het bewijs zou willen bezigen, te bepalen dat de JIT-overeenkomst in het dossier moet worden gevoegd, teneinde de toegepaste opsporingsbevoegdheden op hun juridische toelaatbaarheid te toetsen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich, met verwijzing naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913), op het standpunt gesteld dat er geen enkele aanleiding bestaat voor het laten voegen van de JIT-overeenkomst in het dossier, nu dit stuk niet relevant is, en gelet op de overwegingen van de Hoge Raad van 13 juni 2023 ook niet kan zijn, voor de beantwoording van één van de vragen van 348 en 350 Wetboek van Strafvordering (Sv).
Oordeel van de rechtbank
Onder verwijzing naar de op 13 juni 2023 door de Hoge Raad gegeven prejudiciële beslissing op vragen van de rechtbanken Noord-Nederland en Overijssel (ECLI:NL:HR:2023:913), overweegt de rechtbank allereerst in zijn algemeenheid als volgt over de toetsing van de verkrijging van het bewijsmateriaal dat onder de vlag van het JIT is verzameld.
Uit de inleiding zoals hierboven geschetst volgt dat het bewijsmateriaal afkomstig van de EncroChattoestellen is verkregen onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Ten aanzien van de
verkrijgingvan deze data is van opsporing onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten zoals bedoeld in rechtsoverweging 6.17 tot en met 6.19 van voornoemd arrest dan ook geen sprake. Omdat Frankrijk is toegetreden tot het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is het kader dat door de Hoge Raad is geschetst in rechtsoverweging 6.5 van toepassing. Dat kader heeft betrekking op (de beoordeling van) de rechtmatigheid van het onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd. Uit dat kader volgt dat het niet aan de Nederlandse strafrechter is om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, strookt met de rechtsregels die gelden in het betreffende land voor het uitvoeren van dat onderzoek. In het bijzonder is het niet aan de Nederlandse strafrechter om ex artikel 8 EVRM te beoordelen of er in Frankrijk een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de eventueel bij het verrichten van het onderzoek gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven en ook niet of die inbreuk noodzakelijk was. Het uitgangspunt van de rechtmatigheid van het verkregen bewijsmateriaal lijdt enkel uitzondering als in de betreffende staat onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. Dat daarvan sprake is, is niet gesteld door de raadsvrouw en is ook overigens niet gebleken.
De rechtbank constateert op basis van hetgeen hiervoor uiteen is gezet dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is waar het gaat om de rechtmatigheid van de verkrijging van de in Frankrijk vergaarde EncroChat-dataset. Het is dan ook, behoudens de hiervoor weergegeven uitzonderingen, niet aan de Nederlandse strafrechter om de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van de dataset te toetsen. De rechtbank constateert dat de raadsvrouw niet heeft gesteld dat sprake is van een uitzondering en ook overigens niet heeft onderbouwd waarom in dit kader aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel voorbij gegaan zou moeten worden. Voeging van de JITovereenkomst in het dossier is in dit verband dus irrelevant voor de juridische beoordeling van de onderhavige zaak.
De rechtbank overweegt verder dat, waar het gaat om de uitoefening van opsporingsbevoegdheden die onder verantwoordelijkheid van Nederlandse autoriteiten hebben plaatsgevonden
naar aanleiding vande uit de JIT-overeenkomst verkregen dataset, artikel 359a Sv toepassing vindt op vormverzuimen die zich in verband met de uitoefening van die bevoegdheden in het voorbereidend onderzoek eventueel hebben voorgedaan. De inhoud van de JIT-overeenkomst heeft derhalve ook in zoverre geen juridische betekenis voor de beoordeling van de onderhavige strafzaak. De opsporingshandelingen die de Nederlandse autoriteiten hebben uitgeoefend naar aanleiding van de dataset die als gevolg van de JIT-overeenkomst is verkregen, kunnen, zoals gezegd, op gebruikelijke wijze worden getoetst door de Nederlandse strafrechter aan de hand van de bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die daarop betrekking hebben.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de JIT-overeenkomst geen betekenis heeft of kan hebben voor de beantwoording van één van de vragen van artikel 348 en 350 Sv en dat er derhalve geen noodzaak bestaat om deze overeenkomst als processtuk aan het dossier te doen toevoegen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde. Zij hebben daartoe kortgezegd aangevoerd dat uit het proces-verbaal van identificatie volgt dat verdachte in de tenlastegelegde periode de gebruiker is geweest van de accounts ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ en dat uit de EncroChat-berichten volgt dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de ten laste gelegde transporten.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde hebben de officieren van justitie aangevoerd dat sprake is geweest van een verlengde uitvoer van cocaïne. Uit de chats blijkt ondubbelzinnig dat het de intentie was van de organisatie om de cocaïne uit te voeren naar Spanje en dat op 14 mei 2020 alles klaar stond ten behoeve van dit transport. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben de cocaïne in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 2] naar de loods in Utrecht gebracht en zij hebben - naar aanleiding van de mededeling dat de chauffeur niet wilde terugrijden met de lading cocaïne - de cocaïne vervolgens in paniek vervoerd naar een stashlocatie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker is geweest van de accounts [naam 1] en [naam 2] . De omstandigheden die worden aangereikt ter onderbouwing voor de identificatie zijn weliswaar talrijk, maar als deze kritisch worden bekeken blijft er te weinig over om met voldoende mate van zekerheid te stellen dat verdachte gebruiker is geweest van de accounts. Daarnaast volgt uit het dossier niet dat dezelfde persoon gebruiker was van beide accounts.
Indien de rechtbank tot een ander oordeel komt kan alsnog voor geen van de ten laste gelegde transporten veroordeling volgen. Ten aanzien van de transporten ZD-001, ZD-002, ZD-003 en ZD-005 geldt dat er onvoldoende bewijs is dat daadwerkelijk drugstransporten hebben plaatsgevonden. Het betreft immers bewijs uit één bron, te weten de EncroChat-berichten. Ten aanzien van transport ZD004 ligt dat anders nu dat transport is onderschept, maar betrokkenheid van gebruiker [naam 2] bij dit transport volgt onvoldoende uit het dossier.
Oordeel van de rechtbank
1.
Inleiding
De verdenking jegens verdachte berust in belangrijke mate op chatberichten van de EncroChataccounts ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’, welke accounts door het openbaar ministerie aan verdachte worden toegeschreven. De rechtbank zal daarom eerst de vraag beantwoorden of kan worden vastgesteld dat verdachte inderdaad de gebruiker is geweest van het aan hem toegeschreven account. De rechtbank zal daarna ingaan op de vraag of voldaan is aan het bewijsminimum en of zij al dan niet is overtuigd van het daadwerkelijk plaatsvinden van de ten laste gelegde transporten. Vervolgens zal de rechtbank uiteenzetten welke bevindingen ten aanzien van de transporten en de rol van verdachte hierbij uit de EncroChat-gesprekken naar voren zijn gekomen. Tot slot zal de rechtbank op basis van het voorgaande de vraag beantwoorden of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen
1, het navolgende.
2.
Identificatie
De rechtbank zal, zoals gezegd, allereerst ingaan op de vraag of achter de accounts [naam 1] en [naam 2] dezelfde gebruiker is schuilgegaan.
Op 6 april 2020 vindt tussen twee EncroChat-gebruikers, te weten [naam 3] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 2] ) en [naam 4] (niet geïdentificeerd) contact plaats over het ophalen van ‘snelle’ (
de rechtbank begrijpt: amfetamine). In dat gesprek geeft [medeverdachte 2] aan dat ‘ [naam 5] ’ het gaat regelen, waarop [naam 4] vraagt of dat ‘ [naam 1] ’ is. [medeverdachte 2] geeft hierop aan dat dat klopt, maar dat [naam 2] de nieuwe chat is van [naam 1] .
2
Van het account [naam 1] zijn berichten beschikbaar van 17 maart 2020 tot en met 4 april 2020 en van het account [naam 2] zijn berichten beschikbaar van 3 april 2020 tot en met 12 juni 2020. Beide accounts gebruikten exact hetzelfde wachtwoord.
3
De rechtbank constateert op basis van het voorgaande dat uit een EncroChat-gesprek volgt dat gebruiker [naam 1] is overgestapt naar het account [naam 2] , dat de periodes waarin voornoemde accounts actief zijn naadloos in elkaar overlopen en dat bij beide accounts gebruik is gemaakt van exact hetzelfde wachtwoord. De raadsvrouw heeft in dit verband opgemerkt dat het onbekend is hoe gebruikersnamen en wachtwoorden worden gegenereerd, zodat uit dat wachtwoord niet de gevolgtrekking kan worden gemaakt dat dezelfde persoon schuilging achter beide accounts. De rechtbank stelt vast dat uit onderzoek naar algemene functionaliteiten van EncroChat-telefoons is gebleken dat wachtwoorden van EncroChat-telefoons zelf konden worden ingesteld door de gebruiker.
4Weliswaar volgt uit het dossier niet of gebruik werd gemaakt van een automatisch gegenereerd wachtwoord alvorens de gebruiker zelf een wachtwoord instelde, maar dat voor beide accounts exact hetzelfde wachtwoord zou zijn gegenereerd zou op zoveel toeval berusten dat het als zeer onwaarschijnlijk moet worden aangemerkt. In combinatie met de andere bevindingen die hierboven zijn genoemd, trekt de rechtbank de conclusie dat de gebruiker van de accounts [naam 1] en [naam 2] één en dezelfde persoon is geweest.
De rechtbank zal vervolgens ingaan op de vraag of kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die gebruik heeft gemaakt van voornoemde accounts.
Van het account [naam 1] zijn mastgegevens beschikbaar. Uit die mastgegevens volgt dat deze gebruiker voornamelijk gebruik maakte van zendmasten in de stad Groningen.
5Het adres waarop verdachte destijds ingeschreven stond, te weten [adres] te Groningen, komt overeen met een ‘hotspot’ van mastgegevens die [naam 1] heeft aangestraald.
6
De accounts [naam 1] en [naam 2] werden door andere EncroChat-gebruikers onder andere opgeslagen onder de usernames ‘ [naam 5] ’ en ‘ [naam 6] ’.
7Uit de EncroChat-berichten volgt dat de gebruiker van de accounts [naam 1] en [naam 2] regelmatig ‘ [naam 5] ’ werd genoemd.
8Op 22 april 2020 vindt er een chatsessie plaats tussen twee EncroChat-gebruikers waarbij één van hen aangeeft dat iemand hem heeft toegevoegd met de naam ‘ [naam 2] ’. De andere gebruiker, te weten [medeverdachte 2] , antwoordt daarop dat dat ‘ [naam 5] ’ ofwel ‘ [naam 5] ’ is. Verdachte heeft verklaard dat hij en medeverdachte [medeverdachte 2] elkaar kennen en dat hij, verdachte, door mensen in zijn omgeving ‘ [naam 5] ’ wordt genoemd (
uitgesproken als ‘ [naam 5] ’).9
Op 7 april 2020 vraagt een EncroChat-gebruiker aan [naam 2] of hij hem kan bellen. [naam 2] stuurt als reactie op dit bericht het nummer ‘ [telefoonnummer] ’. Voornoemd nummer komt voor in een mutatie in het politiesysteem. Uit die mutatie volgt dat [naam 7] dit nummer aan de politie heeft opgegeven als zijnde het telefoonnummer van haar stiefvader [naam 5] . [naam 7] is de dochter van [naam 8] .
10Verdachte en [naam 8] hebben een relatie (gehad)
11en zijn in oktober 2019 ouders geworden van een dochter.
12Op 9 juni 2020 stuurt [naam 2] een foto naar een andere EncroChatgebruiker waarop een foto van een baby te zien is met de tekst ‘Ja ik blijf zowiO wakker’.
Zowel [naam 8] als de dochter van verdachte en [naam 8] staan ingeschreven op het adres [adres] te Groningen.
13Uit de door KPN aangeleverde historische verkeersgegevens blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer] veelvuldig contact heeft gehad met een telefoonnummer dat op naam staat van [naam 8] . Het nummer [telefoonnummer] straalde blijkens zendmastgegevens het vaakst de zendmast aan de [adres] te Groningen aan. Het GBA-adres van [naam 8] valt binnen het zendbereik van deze mast.
14Op dezelfde datum zoals hiervoor aan de orde is gekomen, te weten 7 april 2020, stuurt [naam 2] een adreswijziging aan dezelfde EncroChat-gebruiker als de gebruiker aan wie hij zijn telefoonnummer opgaf. [naam 2] geeft hierbij het adres [adres] op.
15De rechtbank constateert dat dit adres zeer nabij het GBA-adres van [naam 8] is gelegen.
Op 28 mei 2020 heeft de politie een inval gedaan in een loods in Ermelo waarbij 240 kilo hennep werd aangetroffen.
16Aan verdachte is betrokkenheid hierbij ten laste gelegd binnen onderzoek Zebra (transport ZD-004). Bij de loods werd een auto aangetroffen die op naam staat van [naam 8] .
17Uit EncroChat-berichten volgt dat [naam 2] , nadat drie personen in de loods in Ermelo waren opgepakt, verslag heeft gedaan van de gang van zaken.
18Uit dat verslag volgt dat [naam 2] op afstand met onder andere voorrijders, achterrijders en mensen in de loods communiceerde. Daaruit volgt voorts dat hij in de avond met een advocaat heeft gesproken, dat hij de gegevens van twee personen bij hem heeft aangeleverd en dat hij de advocaat heeft gevraagd of hij die personen kan bijstaan. Uit historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] blijkt dat op 28 mei 2020 op verschillende momenten contact is gelegd met het nummer van [naam 9] , te weten de advocaat van in Ermelo aangehouden verdachten.
19Op 2 juni 2020 deelt [naam 2] een foto van een voorgeleidingsproces-verbaal van één van de aangehouden verdachten met een andere EncroChatgebruiker.
20De rechtbank constateert dat [naam 9] aanvankelijk ook de advocaat van verdachte was binnen onderzoek Zebra.
In het verslag dat [naam 2] op 28 mei 2020 heeft gedaan benoemt hij dat [medeverdachte 3] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 3] ) zijn auto heeft laten staan (
de rechtbank begrijpt: bij de loods)en dat deze auto later in de avond is opgehaald door onder andere ene [naam 10] .
21Uit informatie uit het politiesysteem volgt dat verdachte op 19 mei 2020 is gecontroleerd in een voertuig. In dat voertuig zaten onder andere medeverdachte [medeverdachte 3] en een persoon met de voornaam [naam 10] .
Op 20 juni 2022 heeft in de woning van verdachte een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden.
22Bij die doorzoeking werden meerdere gegevensdragers in beslag genomen. Er is onder meer onderzoek verricht aan een in de woning van verdachte aangetroffen harde schijf.
23De naam van deze harde schijf is ‘ [naam 11] ’. Op die harde schijf zijn meerdere foto’s aangetroffen waarop verdachte herkenbaar in beeld staat. Tussen de veiliggestelde video’s is een aantal filmpjes aangetroffen waarop te zien is dat een mobiele telefoon wordt gefilmd. Op die telefoon zijn notities te zien, waarvan er meerdere één op één overeenkomen met de notities die uit EncroChat-data in onderzoek Zebra naar voren zijn gekomen.
24De videobestanden zijn gemaakt op 13 juni 2020. GPSdata van deze video komen uit op het adres [adres] te Groningen. Uit de fotogalerij op de harde schijf volgt dat één van de dochters van [naam 8] op [geboortedatum] 2020 haar verjaardag vierde. Op één van de foto’s van die dag is verdachte te zien, waarop te zien is dat hij een witte korte broek draagt. Op één van de zojuist genoemde filmpjes is een witte korte broek zichtbaar met een soortgelijke zoom als te zien is op de foto van verdachte. GPS-data van deze foto komen uit op het adres [adres] te Groningen. De rechtbank constateert op basis van het voorgaande dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die de video’s heeft gemaakt.
De rechtbank is op basis van al het voorgaande van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte de gebruiker is geweest van de EncroChat-accounts [naam 1] en [naam 2] . De raadsvrouw heeft her en der kanttekeningen geplaatst bij de waarde van enkele op zichzelf staande bevindingen van de politie, maar de rechtbank is van oordeel dat het geheel aan die bevindingen maakt dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat verdachte schuilging achter voornoemde accounts.

3. Bewijsminimum en de overtuiging van de rechtbank

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdenkingen tegen verdachte ten aanzien van de transporten ZD-001, ZD-002, ZD-003 en ZD-005 allen zijn gestoeld op slechts één bewijsmiddel, namelijk de EncroChat-berichten. De vraag die dan ook aan de rechtbank voorligt is of op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de in paragraaf 3 beschreven drugstransporten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en aldus niet op fictie zijn gebaseerd. De rechtbank zal in deze paragraaf spreken over ‘de drugstransporten’, daaronder voor het gemak begrepen hetgeen onder 3 ten laste is gelegd (paragraaf 4.4). In paragraaf 5 komt de juridische duiding van de feiten aan de orde.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw merkt de rechtbank in zijn algemeenheid op dat zij van oordeel is dat de stelling dat het totaal aan EncroChat-berichten slechts als één bewijsmiddel moet worden gezien, geen steun vindt in het recht. De rechtbank is van oordeel dat de transcripties van de chatgesprekken meerdere bewijsmiddelen opleveren, nu het gaat om legio gesprekken op meerdere data met verschillende EncroChat-gebruikers over verschillende onderwerpen. Daarbij komt dat er afbeeldingen zijn verstuurd die de inhoud van de tekstberichten ondersteunen. Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank zal ingaan op de vraag of zij voldoende overtuigd is van het al dan niet daadwerkelijk plaatsvinden van de ten laste gelegde drugstransporten.
Uit hetgeen is weergegeven in paragraaf 4.6 volgt dat de politie blijkens de EnroChat-berichten op 28 mei 2020 een inval in een loods in Ermelo heeft gedaan. Bij de inval is 240 kilo hennep in beslag genomen en zijn drie personen aangehouden voor overtreding van de Opiumwet.
25Hierop is een strafrechtelijk onderzoek verricht, waaraan de naam ‘NIRO’ is gegeven. De bevindingen inzake onderzoek NIRO, zoals die in het onderhavige procesdossier zijn opgenomen, sluiten één op één aan bij de EncroChat-berichten zoals die in paragraaf 4.6 zijn opgenomen. De verdediging heeft ook niet bestreden dat bij deze inval de hennep is aangetroffen waarover in deze berichten wordt gesproken.
Dit transport heeft dus zonder meer plaatsgevonden op de manier waarop die daarin is beschreven.
Reeds om deze reden bestaat er geen reden om te betwijfelen dat de andere beschreven drugstransporten – waarbij (grotendeels) dezelfde EncroChat-gebruikers een rol hebben gespeeld – niet zouden hebben plaatsgevonden op de manier zoals die uit de berichten naar voren komt.
Daar komt nog bij dat het dossier ook andere aanwijzingen bevat waaruit kan volgen dat de EncroChat-berichten een waarheidsgetrouwe weergave vormen van hetgeen heeft plaatsgevonden en die de betrokkenheid van verdachte daarbij ondersteunen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit hetgeen is weergegeven in paragraaf 2 (identificatie van verdachte) volgt dat de EncroChatberichten op vele punten bevestiging vinden in concrete gebeurtenissen en verifieerbare gegevens.
De rechtbank wijst er tot slot op dat verdachte in het geheel geen verklaring afgelegd en – in de kern – slechts verweer heeft gevoerd tegen de identificatie. Er is daarmee dus ook geen concreet alternatief scenario aan de rechtbank voorgesteld.
Al het voorgaande maakt dat de rechtbank is overtuigd dat de uiteenzetting van de transporten en de rol die verdachte daarbij heeft gehad zoals weergegeven in paragraaf 4, in overeenstemming is met hetgeen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
4.
Transporten en de rol van verdachte hierbij blijkens de EncroChat-berichten
4.1
Transport ZD-001, Nederland-Noorwegen (feit 1 en 2)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 9 april 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden van Nederland naar Noorwegen.
26Het treffen van voorbereidingen voor het transport begon op 2 april 2020 en in de dagen voorafgaand aan het transport werden de drugs door diverse
binnenlandse transporten (onder andere vanuit Groningen) samengebracht op een stashlocatie in Veendam.
27Vanuit Veendam zijn de drugs naar Vaassen gebracht, waar deze vervolgens zijn ingeladen in een vrachtwagen.
28Er is in totaal 8 kilo cocaïne, 40.000 pillen XTC, 30 kilo MDMA, 60 kilo amfetamine, 2 kilo methamfetamine en 15,5 kilo hasjiesj geëxporteerd naar Noorwegen.
29Op 11 april 2020 vond de financiële afwikkeling plaats.
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit het geheel aan chats volgt dat verdachte medeorganisator is geweest van het transport.
30Verdachte zorgde ervoor dat de handel middels verschillende transporten binnen Nederland werd samengebracht. Zo stuurde verdachte andere gebruikers aan voor het ophalen en wegbrengen van amfetamine, had hij de dag voorafgaand aan het transport contact met de Noorse afnemer en zorgde verdachte ervoor dat de handel een dag voor het transport stond opgeslagen bij [medeverdachte 1] in Veendam.
31
4.2
Transport ZD-002, Nederland-Unterhaching 1 (feit 1 en 2)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 30 april 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden van Nederland naar Duitsland.
32Op 30 april 2020 werd een lading afgegeven in Unterhaching en op 1 mei 2020 in Freiburg.
33Het treffen van voorbereidingen voor het transport begon op 30 maart
2020 en in de dagen voorafgaand aan het transport werden de drugs via verschillende binnenlandse transporten (onder andere vanuit Groningen) samengebracht.
34De drugs met als bestemming Freiburg werden voorafgaand aan het transport opgeslagen op een stashlocatie in Veendam. Er is in totaal 4 kilo cocaïne, 6 liter amfetamine-olie en 1,45 kilo hennep geëxporteerd naar Unterhaching en 2 kilo cocaïne naar Freiburg.
35In de maand mei (tot 20 mei 2020) vond de financiële afwikkeling plaats.
36
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats volgt dat verdachte deels eigenaar is geweest van de verdovende middelen die naar Unterhaching zijn geëxporteerd.
37Voorts had verdachte een organiserende rol bij de transporten naar zowel Unterhaching als Freiburg. Zo stuurde hij [medeverdachte 1] aan bij het maken van proefritten over de grens naar Duitsland, coördineerde hij het ophalen en wegbrengen van delen van de voorraad, stuurde hij een koerier aan voor het afleveren van cocaïne in Veendam en stuurde hij een koerier aan om - als afrekening van het transport naar Freiburg - geld op te halen in Duitsland.
38
4.3
Transport ZD-003 Spanje-Utrecht (feit 2)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 13 en 14 mei 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden vanuit Barcelona naar Nederland.
39Op 11 mei 2020 stond de vrachtwagen met drugs klaar voor vertrek en met enige dagen vertraging kwam de uit Spanje afkomstige vrachtwagen op 14 mei 2020 aan bij een loods in Utrecht. Deze loods was bestemd voor onder meer het lossen en verpakken van de handel.
40De handel is vervolgens vervoerd naar een stashlocatie in Veendam.
41In totaal is er 527 kilogram hennep en 108 kilogram hasjiesj geïmporteerd.
42
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat verdachte als rechterhand van [medeverdachte 2] een organiserende rol heeft gehad bij het transport.
43Verdachte coördineerde het transport binnen Nederland en onderhield contact met medeverdachten. Zo regelde hij een voorrijder en achterrijder voor de rit naar Veendam, stuurde hij de mannen die aanwezig waren in de loods in Utrecht aan en gaf hij veelvuldig updates aan [medeverdachte 2] over de stand van zaken.
44
4.4
Transport ZD-003 Utrecht-Spanje (feit 3)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat er plannen zijn gemaakt om 48 kilo cocaïne te vervoeren naar Spanje.
45Dit zou met de Spaanse vrachtwagen gebeuren waarin de hennep en de hasjiesj naar Nederland waren vervoerd.
46Dit transport heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden, omdat de betreffende chauffeur niet wilde terugrijden met deze lading.
47De lading stond opgeslagen op een stashlocatie in Veendam en is naar aanleiding van de mededeling van de chauffeur in Veendam gebleven.
48
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats volgt dat verdachte communicatie onderhield met onder meer [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over de (voorlopige) opslagplaats van 48 kilo cocaïne.
49Zo gaf [medeverdachte 2] verdachte de opdracht om de cocaïne ‘niet te sturen’, waarop verdachte ervoor zorgde dat [medeverdachte 1] de cocaïne veilig zette. Daarnaast benadrukte verdachte dat [medeverdachte 2] een juiste beslissing moest maken ten aanzien van de verdere opslag van de cocaïne.
4.5
Transport ZD-004 Spanje-Ermelo (feit 2)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 28 mei 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden vanuit Spanje (Barcelona) naar Nederland.
50Het treffen van voorbereidingen voor dit transport begon op 14 mei 2020.
Op 28 mei 2020 kwam de uit Spanje afkomstige vrachtwagen aan bij een loods in Ermelo, welke loods was bestemd voor onder meer het lossen en verpakken van de handel.
51In totaal is er 240 kilo hennep geïmporteerd.
52Tijdens het lossen van de vracht in Ermelo is door de politie een inval gedaan in de loods, waarbij verschillende aanhoudingen zijn verricht.
53
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats volgt dat verdachte binnen Nederland een coördinerende rol heeft gehad bij het transport.
54[medeverdachte 2] duidt verdachte in een chat aan als zijn jongen die alles organiseert en uit de chats volgt ook daadwerkelijk dat dit zo gebeurt.
55Uit een door verdachte zelf geschreven notitie volgt dat verdachte voorafgaand aan de inval communiceerde met onder andere voorrijders, achterrijders en mensen in de loods.
56Uit die notitie volgt voorts dat verdachte zorg droeg voor de afwikkeling van het mislukte transport, door onder meer de inhoud van EncroChat-telefoons te laten wissen, een auto te laten ophalen en een advocaat voor de aangehouden verdachten te regelen.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat uit de berichten volgt dat verdachte een wezenlijke en essentiële bijdrage heeft geleverd aan het transport. Dat verdachte blijkens de chats niet fysiek aanwezig was in Ermelo, doet daar niet aan af.
4.6
Transport ZD-005 Nederland-Unterhaching 2 (feit 1)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 12 juni 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden van Nederland naar Duitsland van in totaal 3,2 kilo cocaïne.
57De voorbereidingen voor dit transport begonnen op 29 mei 2020. De cocaïne werd voorafgaand aan het transport opgehaald op een stashlocatie in Veendam en werd elders in het land bewerkt.
58De in bolletjes verpakte cocaïne werd voorafgaand aan het transport weer naar Veendam gebracht en op 12 juni 2020 werd de cocaïne vanuit Veendam vervoerd naar Unterhaching te Duitsland.
59
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats volgt dat verdachte een coördinerende rol heeft gehad binnen het transport. Zo stemde verdachte met
[medeverdachte 2] af wanneer het transport zou plaatsvinden en had verdachte contact met de Duitse afnemer over onder meer de bestelling, de aankomsttijd en de betaling.
60Daarnaast stuurde verdachte [medeverdachte 1] aan, die op zijn beurt een koerier aanstuurde. Zo vertelde hij [medeverdachte 1] wat er exact mee moest op transport, gaf hij de adresgegevens in Unterhaching door en gaf [medeverdachte 1] verdachte op de dag van het transport regelmatig updates over de stand van zaken.
61
5. Juridisch oordeel
De rechtbank overweegt ten aanzien van de transporten zoals ten laste gelegd onder feit 1 en feit 2 dat uit hetgeen in paragraaf 4 is weergegeven volgt dat telkens sprake is geweest van een grensoverschrijdend drugstransport en dat verdachte daar telkens als medepleger bij betrokken is geweest. Uit de omschrijving van de rollen die verdachte bij de transporten heeft gehad volgt dat verdachte telkens een prominente rol heeft gehad en dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met andere gebruikers. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het transport zoals primair onder 3 ten laste is gelegd overweegt de rechtbank dat uit hetgeen is weergegeven in paragraaf 4.4 volgt dat er plannen zijn gemaakt om 48 kilo cocaïne te exporteren naar Spanje, maar dat deze cocaïne blijkens EncroChat-berichten in Nederland is blijven staan. Hoewel het begrip ‘buiten het grondgebied brengen’ extensief moet worden geïnterpreteerd, zodat niet enkel het daadwerkelijk over de grens brengen van drugs daaronder valt, kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet worden gesproken van een zogenaamde verlengde uitvoer van cocaïne. De rechtbank overweegt daartoe dat voor een bewezenverklaring van verlengde uitvoer nodig is dat de drugs in ieder geval zijn of worden vervoerd of ten vervoer zijn of worden aangeboden met bestemming buitenland, in dit geval Spanje. Anders dan de officieren van justitie hebben betoogd, maakt de rechtbank uit de EncroChat-berichten niet op dat de cocaïne eerst naar de loods in Utrecht is vervoerd en vervolgens in paniek naar de stashlocatie in Veendam is gebracht. De rechtbank maakt uit de EncroChat-berichten op dat de cocaïne (in ieder geval) vanaf 10 mei 2020 stond opgeslagen in de stashlocatie van [medeverdachte 1] in Veendam en daar ook nog stond toen duidelijk werd dat de cocaïne niet zou worden geëxporteerd in verband met een afhakende chauffeur.
62Uit de chats volgt voorts dat [medeverdachte 1] naar aanleiding van die mededeling de cocaïne in een Smart heeft gestopt en veilig heeft gezet en dat hij de Smart vervolgens in opdracht van [medeverdachte 2] heeft verplaatst naar de seniorenflat van de moeder van [medeverdachte 1] .
63Nu de cocaïne nog stond opgeslagen in een stashlocatie in Veendam en aldus nog geenszins sprake was van een vervolgfase, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat de cocaïne werd vervoerd of ten vervoer werd aangeboden met bestemming buitenland. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 primair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat wel veroordeling kan volgen voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen zoals subsidiair onder 3 ten laste is gelegd. Voor bewezenverklaring van artikel 10a Opiumwet is van belang dat het opzet van degene die de
voorbereidingshandelingen pleegt erop is gericht om handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen te verrichten. Dat is hier het geval. De rechtbank wijst er daartoe op dat uit paragraaf 4.4 volgt dat verdachte in mei 2020 nauw betrokken was bij het veilig opslaan van de 48 kilo cocaïne. Ten tijde van het verrichten van deze handelingen was verdachte blijkens hetgeen is weergegeven in paragraaf 4 al meermalen betrokken geweest bij grensoverschrijdende drugstransporten en was verdachte op de hoogte van het grensoverschrijdende karakter van het netwerk waarin hij zat. De rechtbank acht het onder 3 subsidiair ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Groningen, Veendam, Vaassen, elders in Nederland, Noorwegen en Duitsland meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten
op verschillende tijdstippen in de periode van 2 tot en met 11 april 2020 te Groningen, Veendam,
Vaassen, elders in Nederland en Noorwegen, een hoeveelheid van in totaal
  • 8 kilogram cocaïne, en
  • 40.000 pillen (XTC), bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), en
  • 30 kilogram MDMA, en
  • 60 kilogram amfetamine, en- 2 kilogram methamfetamine,
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 20 mei 2020 te Groningen,
Veendam, elders in Nederland, Unterhaching en Freiburg, een hoeveelheid van in totaal
  • 4 kilogram cocaïne en 6 liter amfetamine-olie (Unterhaching), en
  • 2 kilogram cocaïne (Freiburg),
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
op verschillende tijdstippen in de periode van 29 mei tot en met 12 juni 2020 te Veendam, elders in Nederland en Unterhaching, een hoeveelheid van in totaal
3,2 kilogram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 28 mei 2020 te Groningen, Veendam, Vaassen, Utrecht, Ermelo, elders in Nederland, Noorwegen, Duitsland en Spanje meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1
lid 4 en 5 van de Opiumwet, een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, te weten
op verschillende tijdstippen in de periode van 2 tot en met 11 april 2020 te Groningen, Veendam,
Vaassen, elders in Nederland en Noorwegen, een hoeveelheid van in totaal
15,5 kilogram hasjiesj, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, een middel alsbedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en
op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 20 mei 2020 te te Groningen, Veendam, elders in Nederland en Unterhaching, een hoeveelheid van in totaal
1,45 kilogram hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en
op verschillende tijdstippen in de periode van 11 tot en met 14 mei 2020 te Veendam, Utrecht en Barcelona, een hoeveelheid van in totaal
527 kilogram hennep en 108 kilogram hasjiesj, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattendehennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en
op verschillende tijdstippen in de periode van 14 tot en met 28 mei 2020 te Ermelo en Barcelona, een hoeveelheid van in totaal
240 kilogram hennep, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, een middel alsbedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 11 mei 2020 tot en met 14 mei 2020 te Veendam, Utrecht en Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en te bevorderen,
te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van in totaal 48 kilogram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
  • zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht teverschaffen, en
  • voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en zijnmedeverdachten wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten opzettelijk
  • 48 kilogram cocaïne voorhanden gehad ter voorbereiding van het uitvoeren van deze cocaïne naarBarcelona, en
  • medeverdachte [medeverdachte 1] aangestuurd/geïnstrueerd bij het stashen/verbergen van dielading cocaïne, en
  • ( mede)investeerders bewogen om cocaïne mee te sturen op dat voorgenomen transport, en
  • ( mede)investeerders nader geïnstrueerd om cocaïne naar de (omgeving van de) loods in Utrecht tevervoeren, zodat deze cocaïne door verdachte en zijn medeverdachten naar Barcelona (mede)vervoerd kon worden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een aanzienlijk lagere straf dan is gevorderd door de officier van justitie. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat in (vergelijkbare) zaken waarin procesafspraken worden gemaakt, lagere straffen worden opgelegd. In Nederland wordt gestreefd naar uniforme rechtspraak, zodat het niet mag uitmaken of al dan niet sprake is van procesafspraken. Daarbij komt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor ernstige strafbare feiten en niet eerder gedetineerd heeft gezeten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officieren van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van nog geen drie maanden schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van het in- en uitvoeren van grote hoeveelheden harddrugs en softdrugs en aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. Deze handelingen werden door verdachte telkens verricht binnen een professioneel internationaal
samenwerkingsverband. Verdachte was handlanger en de rechterhand van medeverdachte [medeverdachte 2] , die op zijn beurt een sterk organiserende rol had. Verdachte zorgde met name voor het logistieke deel van de transporten. Zo zorgde hij ervoor dat de verdovende middelen via verschillende transporten binnen Nederland werden samengebracht en dat overdrachten van drugs volgens afspraak en soepel verliepen. Ook regelde verdachte chauffeurs en stuurde hij anderen, zoals medeverdachte [medeverdachte 1] , aan. Verdachte probeerde door te communiceren via een cryptotelefoon, buiten het zicht van justitie te blijven.
Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de internationale drugshandel en hij kan medeverantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in- en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. De harddrugs die mede door verdachte zijn uitgevoerd werken sterk verslavend en zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. De handel en het gebruik van deze verdovende middelen brengen bovendien vele vormen van (zware) criminaliteit met zich mee. Hieraan heeft verdachte een bijdrage geleverd. Ook de softdrugs die mede door verdachte zijn in- en uitgevoerd zijn stoffen die kunnen leiden tot schade aan de gezondheid bij langdurig gebruik. Dat is dan ook de reden dat de verstrekking van softdrugs in Nederland aan banden is gelegd. Dit restrictieve beleid wordt doorkruist door de handelswijze van verdachte. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan, ook omdat hij kennelijk heeft gehandeld vanuit financiële motieven en zich niet om de gevolgen heeft bekommerd. Bovendien heeft verdachte ook ter zitting geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 juni 2023 waaruit volgt dat verdachte in 2021 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet. Dat maakt dat de rechtbank rekening zal houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officieren van justitie gevorderde straf zonder meer gerechtvaardigd. De rechtbank ziet anders dan de raadsvrouw geen reden om de gevorderde straf te matigen. Het gaat in onderhavige zaak immers om aanzienlijke hoeveelheden drugs die binnen een periode van slechts een paar maanden via verschillende transporten zijn geïmporteerd en geëxporteerd. Een vergelijking met zaken waarin procesafspraken zijn gemaakt, valt niet te maken, nu elke zaak wordt beoordeeld naar de specifieke omstandigheden van het geval. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen IPhone (C.02.01.01) en de Samsung SSD schijf T7 (C.01.01.02) verbeurd dienen te worden verklaard. De overige voorwerpen waarop klassiek beslag ligt kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de in beslag genomen voorwerpen, te weten de IPhone (C.02.01.01) en de Samsung SSD schijf T7 (C.01.01.02) vatbaar voor verbeurdverklaring, nu de IPhone een voorwerp betreft met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid en niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoort en de Samsung SSD schijf een voorwerp betreft met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid en deze toebehoort aan verdachte.
Ten aanzien van de overige goederen waarop klassiek beslag ligt, te weten
  • C.01.01.03, C.01.03.01 tot en met C.01.03.14, C.01.04.01 tot en met C.01.04.03 en C.02.01.02 (lijst ‘ICT’);
  • C.01.01.01, C.01.05.01 en C.03.01.03 (lijst ‘notities’);
  • C.03.02.01 en C.03.02.02 (lijst ‘diversen’),
is de rechtbank van oordeel dat deze voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11 en 10a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het beslag
Verklaart verbeurdde in beslag genomen IPhone (C.02.01.01) en de Samsung SSD schijf T7 (C.01.01.02);

Gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen:

  • C.01.01.03, C.01.03.01 tot en met C.01.03.14, C.01.04.01 tot en met C.01.04.03 en C.02.01.02 (lijst‘ICT’);
  • C.01.01.01, C.01.05.01 en C.03.01.03 (lijst ‘notities’);
  • C.03.02.01 en C.03.02.02 (lijst ‘diversen’),aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2023. mr. E.F. Jonkman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De processen-verbaal waarnaar wordt verwezen, zijn opgenomen in het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer 2020225040 (onderzoek Zebra) d.d. 4 oktober 2022. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1085.
Schriftelijk bescheid (JM3-B01), p. 470 e.v.
P-v bevindingen, p. 110 e.v.
Schriftelijk bescheid (JM3-B01), p. 470 e.v.
JM158, p. 464 e.v.
en in het specifiek p. 474.
Schriftelijk bescheid (JM3-B01), p. 470 e.v.
en in het specifiek p. 471.
Zie bijvoorbeeld JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1064 en 1085en JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1632.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 juli 2023.
Schriftelijk bescheid (JM3-B01), p. 470 e.v.
en in het specifiek p. 471-472.
Verklaring [naam 8] bij de RC, los gevoegd bij het dossier.
JM158, p. 464 e.v.
en in het specifiek p. 466.
JM158, p. 464 e.v.
en in het specifiek p. 466.
JM158, p. 464 e.v.
en in het specifiek p. 466-467.
JM670, pagina 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1103.
JM236, p. 1846 e.v.
Schriftelijk bescheid (JM3-B01), p. 470 e.v.
en in het specifiek p. 472.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1913.
JM158, p. 464 e.v.
en in het specifiek p. 465.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1924.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1913.
JM1115, p. 283 e.v.
JM1319, p. 399 e.v.
JM1319, p. 399 e.v.
en in het specifiek p. 405e.v.
JM236, p. 1846 e.v.
Samenvatting transport ZD-001, p. 1038 e.v. en JM670, p. 1051 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1064 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1076 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1080-1081.
JM670, p. 1051 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1089-1094, 1099, 1123-1126.
Samenvatting transport ZD-002, p. 1242 e.v. en JM868, p. 1252 e.v.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1312-1313. Daar waar in de chats wordt gesproken over ‘München’, gaat de rechtbank er vanuit dat het transport naar Unterhaching wordt bedoeld.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1279-1310 en 1325-1327.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1313, 1316 en 1319.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1344.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1316.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1274, 1308-1310, 1328-1330. 1352-1354.
Samenvatting politie, p. 1568 e.v. en JM794, p. 1591 e.v.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1608 en 1626-1629.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1643-1648.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1629 en 1634.
JM794, p. 1591 e.v.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1626-1627, 1638-1639, 1643, 1646-1647.
Samenvatting politie, p. 1568 e.v. en JM794, p. 1591 e.v.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1652-1653.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1614 en 1652-1653.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1628-1629 en 1654-1657.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1655-1657.
Samenvatting politie, p. 1826 e.v. en JM468, p. 1873 e.v.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1885, 1890 en 1913.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1882 en 1888.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1913.
JM468, p. 1873 e.v.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1890.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1913.
Samenvatting politie, p. 2067 e.v. en JM445, p. 2074 e.v.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2083-2090.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2088-2094.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 2081-2082 en 2093-2094.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 2090-2093.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1579 en 1619.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1627-1629.