ECLI:NL:RBNNE:2023:3743

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
18-222214-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 32-jarige man voor diverse Opiumwetdelicten met een gevangenisstraf van 8 jaren

Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een 32-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren voor verschillende Opiumwetdelicten. De zaak betreft een uitgebreid onderzoek naar drugstransporten die plaatsvonden tussen Nederland en andere landen, waaronder Noorwegen en Duitsland, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020. De verdachte was betrokken bij het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden harddrugs, waaronder cocaïne, MDMA, amfetamine en hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een organiserende rol vervulde binnen een internationaal drugshandelnetwerk en dat hij gebruik maakte van versleutelde communicatie via EncroChat om zijn activiteiten te coördineren. Tijdens de zittingen op 18 en 21 juli 2023 is de verdachte niet verschenen, maar zijn advocaat heeft de verdediging gevoerd. De rechtbank heeft de bewijsvoering, die grotendeels is gebaseerd op EncroChat-berichten, als voldoende betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft de gevangenisstraf opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/222214-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 september 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , ingeschreven in de BRP op het adres [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2023 en 21 juli 2023. Op 8 september 2023 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. N.J.H. Lina, advocaat te Groningen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink en mr. G. Veenstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of elders in Nederland en/of
Noorwegen en/of Duitsland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, en/of vervoerd en/of geleverd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, althans aanwezig gehad, een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten
a. a) (ZD-001, Noorwegen)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 tot en met 11 april 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of elders in Nederland en/of Noorwegen,
een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-8 kilogram cocaïne, en/of
-40.000 pillen (XTC), bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), en/of
-30 kilogram MDMA, en/of
-60 kilogram amfetamine, en/of -2 kilogram methamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of methamfetamine, (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
b) (ZD-002, Unterhaching 1)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of elders in
Nederland en/of Unterhaching en/of Freiburg en/of elders in Duitsland, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-4 kilogram cocaïne en/of 8 liter, althans 6 liter, amfetamine-olie (Unterhaching), en/of
-2 kilogram cocaïne (Freiburg), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine, (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
c) (ZD-005, Unterhaching 2)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 29 mei tot en met 12 juni 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of elders in Nederland en/of Unterhaching en/of elders in Duitsland, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-3,2 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of Utrecht en/of Ermelo en/of elders in Nederland en/of Noorwegen en/of Duitsland en/of Spanje, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, en/of vervoerd en/of geleverd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, althans aanwezig gehad, een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten
a)(ZD-001, Noorwegen)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 tot en met 11 april 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of elders in Nederland en/of Noorwegen, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
-15,5 kilogram hasjiesj, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of (delen van) hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
(ZD-002, Unterhaching 1)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of elders in
Nederland en/of Unterhaching en/of elders in Duitsland, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-1,45 kilogram hennep, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of (delen van) hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
(ZD-003, Spanje-Utrecht)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 tot en met 14 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Utrecht en/of elders in
Nederland en/of Ermelo en/of Barcelona en/of (elders) in Spanje, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-527 kilogram hennep en/of 108 kilogram hasjiesj, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of (delen van) hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
d) (ZD-004, Spanje- Ermelo )
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 14 tot en met 28 mei 2020, althans van 1
maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Ermelo en/of elders in
Nederland en/of Barcelona en/of (elders) in Spanje, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-240 kilogram hennep, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of (delen van) hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
(ZD-003, Utrecht-Spanje)
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 mei 2020 tot en met
14 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Utrecht en/of elders in Nederland en/of Barcelona en/of (elders) in Spanje, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, en/of vervoerd en/of geleverd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, althans aanwezig gehad, een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-48 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 mei 2020 tot en met 14 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Utrecht en/of elders in Nederland en/of Barcelona en/of (elders) in Spanje, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van (in totaal) (ongeveer) 48 kilogram cocaïne, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
-een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dit/die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte(n), althans alleen, opzettelijk
  • ( ten minste) 48 kilogram cocaïne voorhanden gehad in of nabij een loods in Utrecht tervoorbereiding van het uitvoeren/vervoeren van deze cocaïne naar Barcelona, en/of
  • medeverdachte [medeverdachte 1] aangestuurd en/of geïnstrueerd bij het vervoeren en/ofstashen/verbergen van die lading cocaïne, en/of
  • een of meer (mede)investeerder(s) bewogen om hoeveelheden cocaïne mee te sturen op datvoorgenomen transport, en/of
  • een of meer (mede)investeerder(s) (nader) geïnstrueerd om een of meer hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne naar de (omgeving van de) loods in of nabij Utrecht te vervoeren, zodat deze cocaïne door verdachte en/of zijn medeverdachten naar Barcelona (mede)vervoerd kon worden.

Inleiding

EncroChat is de naam van een communicatiedienst die een applicatie aanbood waarmee middels versleutelde berichten kon worden gecommuniceerd. Middels een EncroChat-toestel konden gebruikers versleuteld tekstberichten, spraakberichten en afbeeldingen versturen naar en ontvangen van andere gebruikers van EncroChat-toestellen. Gebruikers kochten een telefoontoestel waarop de EncroChat-applicaties vooraf waren geïnstalleerd, in combinatie met een abonnement om gebruik te kunnen maken van de service. Bij EncroChat lag voor de gebruiker het accent op de beveiliging van de communicatie, inclusief het (kunnen) wissen van gegevens die niet in handen van derden - waaronder politie en justitie - mochten vallen.
Het verzenden van een versleuteld EncroChat-bericht van het ene naar het andere toestel verliep via een server. Deze server bevond zich in Frankrijk. Het Nederlandse Openbaar Ministerie liep in strafrechtelijke onderzoeken regelmatig aan tegen communicatie die via EncroChat-toestellen was afgeschermd. Datzelfde gold voor opsporingsdiensten in andere EU-landen, waaronder Frankrijk.
Op 30 januari 2020 werd door de Franse rechter toestemming gegeven voor het plaatsen van een interceptietool (een hack) op de server bij EncroChat. Deze interceptietool beoogde informatie te verzamelen die op de EncroChat-telefoons waren opgeslagen. Op 10 februari 2020 startte het Nederlandse Openbaar Ministerie het onderzoek ‘26Lemont’, dat zich onder meer richtte op EncroChat.
Binnen onderzoek 26Lemont is een JIT-overeenkomst gesloten met Frankrijk. Hierin is overeengekomen dat de verkregen informatie naar aanleiding van de hack - waaronder de onderschepte EncroChat-data - binnen het JIT zou worden gedeeld. In de periode van 1 april 2020 tot en met 14 juni 2020 zijn door middel van de interceptietool live data vanuit EncroChat-telefoons verzameld door de Franse autoriteiten. Deze data zijn vervolgens gedeeld met de JIT-partner Nederland.
Vanuit het onderzoeksteam 26-Lemont werd in juni 2020 middels een TCI proces-verbaal informatie verschaft inhoudend dat medeverdachte [medeverdachte 1] een stash beheerde met verdovende middelen en transporten van verdovende middelen regelde. Naar aanleiding van dit proces-verbaal werd onder onderzoeksnaam ‘Zebra’ een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Uit de onderschepte chatgespreken binnen onderzoek Zebra konden vijf transporten van verdovende middelen vanuit of naar het buitenland worden gefilterd. Tien personen werden aangemerkt als verdachte en vier van hen, waaronder verdachte, zijn gedagvaard voor de zittingen van 18 en 21 juli 2023. De verdenking jegens alle vier de verdachten berust in belangrijke mate op chatberichten die aan hen worden toegeschreven.
Het gebruik van EncroChat-berichten voor het bewijs en voeging van de JIT-overeenkomst
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat er geen enkel bezwaar ligt om het bewijsmateriaal dat afkomstig is uit ontsleutelde communicatie via EncroChat te gebruiken voor het bewijs. De officieren van justitie hebben ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913). De officieren van justitie hebben zich voorts, met verwijzing naar voornoemd arrest, op het standpunt gesteld dat er geen enkele aanleiding bestaat voor het laten voegen van de JIT-overeenkomst in het dossier, nu dit stuk niet relevant is, en gelet op de overwegingen van de Hoge Raad van 13 juni 2023 ook niet kan zijn, voor de beantwoording van één van de vragen van 348 en 350 Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - om verschillende redenen die hieronder zullen worden besproken - op het standpunt gesteld dat de EncroChat-berichten niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, omdat aan de verkrijging en verwerking van de Encrochat-data gebreken kleven die tot bewijsuitsluiting moeten leiden. Daarnaast heeft de raadsvrouw de rechtbank - voor zover de rechtbank van oordeel is dat de EncroChat-berichten wel zouden kunnen worden gebruikt voor het bewijs - verzocht te bepalen dat de JIT-overeenkomst in het dossier moet worden gevoegd, teneinde de toegepaste opsporingsbevoegdheden op hun juridische toelaatbaarheid te toetsen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bespreking van de verweren neemt de rechtbank als uitgangspunt de hierboven reeds aangehaalde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad op vragen van de rechtbanken NoordNederland en Overijssel van 13 juni 2023. In deze beslissing heeft de Hoge Raad een kader gegeven voor de beoordeling van verweren als de onderhavige, in elk geval waar het bewijsmateriaal afkomstig van communicatie via EncroChat-toestellen betreft.
Rechtmatigheid van het verkregen bewijsmateriaal
De rechtbank stelt – gelet op hetgeen hierboven is beschreven over de verkrijging van de Encrochatdata – vast dat het bewijsmateriaal afkomstig van de EncroChat-toestellen is verkregen onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Ten aanzien van de
verkrijgingvan deze data is van opsporing onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten zoals bedoeld in rechtsoverweging 6.17 tot en met 6.19 van voornoemd arrest dan ook geen sprake. Omdat Frankrijk is toegetreden tot het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is het kader dat door de Hoge Raad is geschetst in rechtsoverweging 6.5 van toepassing. Dat kader heeft betrekking op (de beoordeling van) de rechtmatigheid van het onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd. Uit dat kader volgt dat het niet aan de Nederlandse strafrechter is om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, strookt met de rechtsregels die gelden in het betreffende land voor het uitvoeren van dat onderzoek. In het bijzonder is het niet aan de Nederlandse strafrechter om ex artikel 8 EVRM te beoordelen of er in Frankrijk een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de eventueel bij het verrichten van het onderzoek gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven en ook niet of die inbreuk noodzakelijk was. Het uitgangspunt van de rechtmatigheid van het verkregen bewijsmateriaal lijdt enkel uitzondering als in de betreffende staat onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. Dat daarvan sprake is, is niet gesteld door de raadsvrouw en is ook overigens niet gebleken.
Betrouwbaarheid van het verkregen bewijsmateriaal
Wel heeft de raadsvrouw gesteld dat uit het dossier onvoldoende volgt hoe de EncroChat-datasets zijn samengesteld en zijn overgedragen, wat maakt dat de berichten niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Ten aanzien van dat verweer overweegt de rechtbank dat het kader zoals geschetst in rechtsoverweging 6.6 van voornoemd arrest van toepassing is. Daaruit volgt dat waar het gaat om de betrouwbaarheid van onderzoeksresultaten die voor het bewijs worden gebruikt, de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar acht. Indien resultaten zijn verkregen onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten, mag de rechter tot uitgangspunt nemen dat het onderzoek op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als er echter - al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken. De rechtbank constateert dat door de raadsvrouw geen concrete aanwijzingen voor het tegendeel zijn aangevoerd. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen concrete aanwijzingen voor het tegendeel die aanleiding geven tot nader onderzoek van de betrouwbaarheid.
JIT-overeenkomst
Ter onderbouwing van het (voorwaardelijk) verzoek tot voeging van de overeenkomst heeft de raadsvrouw allereerst aangevoerd dat door het ontbreken van de JIT-overeenkomst in het dossier, niet kan worden beoordeeld of de EncroChat-dataset rechtmatig tot stand is gekomen en bovendien betrouwbaar genoeg is om te gebruiken voor het bewijs. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hiervoor uiteen is gezet volgt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is waar het gaat om de rechtmatigheid van de verkrijging en betrouwbaarheid van de in Frankrijk vergaarde EncroChat-dataset. Het is dan ook, behoudens de hiervoor weergegeven uitzonderingen, niet aan de Nederlandse strafrechter om de rechtmatigheid van de verkrijging en de betrouwbaarheid van de dataset te toetsen. De rechtbank constateert dat de raadsvrouw niet heeft gesteld dat sprake is van een uitzondering en ook overigens niet heeft onderbouwd waarom in dit kader aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel voorbij gegaan zou moeten worden. Voeging van de JIT-overeenkomst in het dossier is in dit verband dus irrelevant voor de juridische beoordeling van de onderhavige zaak.
Ten tweede heeft de raadsvrouw ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat de JITovereenkomst van belang is voor de toetsing van de opsporingshandelingen die op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden, in het bijzonder omdat het in onderzoek Zebra gaat om EncroChat-telefoons van personen in Nederland.
De rechtbank overweegt dat, waar het gaat om de uitoefening van opsporingsbevoegdheden die onder verantwoordelijkheid van Nederlandse autoriteiten hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de uit de JIT-overeenkomst verkregen dataset, artikel 359a Sv toepassing vindt op vormverzuimen die zich in verband met de uitoefening van die bevoegdheden in het voorbereidend onderzoek eventueel hebben voorgedaan. Zoals reeds eerder aan de orde is gekomen, bevonden de EncroChat-berichten zich echter op een server in Frankrijk en is daar de interceptietool ingezet. Het gaat weliswaar om berichten die direct afkomstig waren van de telefoons van EncroChat-gebruikers, maar niet kan worden gesteld dat de berichten (rechtstreeks) zijn geïntercepteerd uit de telefoons van die gebruikers. Daarom kan ook niet worden geconcludeerd dat opsporingshandelingen zijn verricht ten aanzien van telefoons van Nederlandse gebruikers op Nederlands grondgebied, waarop een Nederlandse rechter had moeten toezien. De inhoud van de JIT-overeenkomst heeft derhalve ook in zoverre geen juridische betekenis voor de beoordeling van de onderhavige strafzaak. De opsporingshandelingen die de Nederlandse autoriteiten hebben uitgeoefend naar aanleiding van de dataset die als gevolg van de JIT-overeenkomst is verkregen, kunnen, zoals gezegd, op gebruikelijke wijze worden getoetst door de Nederlandse strafrechter aan de hand van de bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die daarop betrekking hebben.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de JIT-overeenkomst geen betekenis heeft of kan hebben voor de beantwoording van één van de vragen van artikel 348 en 350 Sv en dat er derhalve geen noodzaak bestaat om deze overeenkomst als processtuk aan het dossier te doen toevoegen.
Beroep op schending van artikel 8 EVRM en artikel 6 EVRM
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de verwerking van het verkregen bewijsmateriaal op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van schending van artikel 8 EVRM, nu er geen Nederlandse juridische basis bestond voor het analyseren van de EncroChat-berichten en het verwerken van de berichten niet proportioneel was. Daarmee is sprake van onregelmatigheden die zijn begaan in het voorbereidend onderzoek ex artikel 359 Sv, terwijl dit verzuim van bepalende invloed is geweest op het opsporingsonderzoek naar of de vervolging van verdachte. Gebrek aan (nader) onderzoek naar een schending van artikel 8 EVRM levert in dit verband ook schending op van artikel 6 EVRM. Omdat zodoende sprake is van een ernstig vormverzuim dat naar zijn aard niet hersteld kan worden, dient bewijsuitsluiting te volgen.
Zoals de rechtbank reeds hiervoor heeft opgemerkt, is artikel 359a Sv van toepassing waar het gaat om vormverzuimen die zich in verband met de uitoefening van onder verantwoordelijkheid van Nederlandse autoriteiten uitgeoefende opsporingsbevoegdheden in het voorbereidend onderzoek hebben voorgedaan. De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat de enkele omstandigheid dat een vormverzuim is begaan in een ander onderzoek dan het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit, terwijl de resultaten van dat andere onderzoek een rol spelen als startinformatie of (mogelijk) bewijsmateriaal, op zichzelf niet uitsluit dat aan dat verzuim, voor zover dat verzuim van bepalende invloed is geweest, een rechtsgevolg wordt verbonden. De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw zo dat wordt gesteld dat binnen het onderzoek 26-Lemont dan wel binnen onderzoek Zebra sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer dat ziet op schending van artikel 8 EVRM als volgt. Zoals hiervoor al is overwogen, is het ten aanzien van de rechtmatigheid van de
verkrijgingvan de berichten niet aan de Nederlandse strafrechter om te toetsen aan artikel 8 EVRM. Ten aanzien van de rechtmatigheid van het
verwerkenvan het uit Frankrijk afkomstige bewijsmateriaal door de Nederlandse opsporingsautoriteiten geldt dat dit beheerst wordt door de Nederlandse strafvorderlijke bepalingen en de op Nederland van toepassing zijnde verdragsrechtelijke bepalingen. Daarbij is overigens van belang dat, zoals door de Hoge Raad in het eerdergenoemde arrest van 13 juni 2023 is overwogen in rechtsoverweging 6.24.4, de rechtspraak van het EHRM over artikel 8 EVRM niet ziet op de interceptie van gegevens in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de aanbieders van diensten waarmee berichten versleuteld kunnen worden verzonden, en naar de gebruikers van die diensten, in verband met de in relatie tot het aanbieden en het gebruik gerezen verdenkingen. Niettemin heeft het openbaar ministerie in het onderzoek 26Lemont op 13 maart 2020 - dus voorafgaand aan het plaatsen van het interceptiemiddel en het verzamelen van informatie door Franse autoriteiten - een vordering ingediend bij de rechter-commissaris om een machtiging te verstrekken voor het geven van een bevel tot het binnendringen en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk zoals bedoeld in artikel 126uba Sv. Op 27 maart 2020 heeft de rechtercommissaris deze machtiging verleend. In deze machtiging zijn kaders gesteld voor de verwerking van het bewijsmateriaal en zijn hieraan voorwaarden verbonden, dit met als doel de privacyschending zoveel mogelijk in te kaderen en zogenaamde ‘fishing expeditions’ te voorkomen. De Nederlandse autoriteiten zijn aan de gestelde voorwaarden gebonden. Artikel 126uba Sv biedt een toereikende wettelijke grondslag voor het doorzoeken en verwerken van de door de Franse autoriteiten overgedragen data, en met de (overigens op zichzelf onverplicht) gevraagde en verleende machtiging van de rechter-commissaris en de daaraan verbonden beperkende voorwaarden zijn voldoende waarborgen in het leven geroepen om de proportionaliteit van het handelen van de Nederlandse opsporingsautoriteiten te waarborgen.
De stelling van de raadsvrouw dat het verwerken van de berichten niet proportioneel is geweest, nu in haar visie sprake was van ongerichte bulkvergaring van gegevens van tienduizenden Nederlandse gebruikers, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Niet is gesteld of gebleken dat de Nederlandse opsporingsautoriteiten hebben gehandeld in strijd met de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarden. De rechtbank overweegt ten aanzien van het onderhavige onderzoek Zebra in het specifiek nog dat uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 24 e.v. van het dossier en uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2022 (los gevoegd bij het dossier) volgt hoe de analyse van de chatberichten in de zaak van onderzoek Zebra heeft plaatsgevonden.
Concluderend overweegt de rechtbank dat er geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) van de Encrochat-data in de strafzaak tegen verdachte onrechtmatig is geweest. Gelet hierop faalt ook het verweer van de raadsvrouw dat ziet op schending van artikel 6 EVRM. De verweren van de verdediging die zien op bewijsuitsluiting van de EncroChat-berichten die zich in het dossier bevinden worden daarom verworpen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde. Zij hebben daartoe kortgezegd aangevoerd dat uit het proces-verbaal van identificatie volgt dat verdachte in de tenlastegelegde periode de gebruiker is geweest van het account ‘ [naam 1] ’ en dat uit de EncroChat-berichten volgt dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de ten laste gelegde transporten.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde hebben de officieren van justitie aangevoerd dat sprake is geweest van een verlengde uitvoer van cocaïne. Uit de chats blijkt ondubbelzinnig dat het de intentie was van de organisatie om de cocaïne uit te voeren naar Spanje en dat op 14 mei
2020 alles klaar stond ten behoeve van dit transport. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de cocaïne in opdracht van verdachte naar de loods in Utrecht gebracht en zij hebben - naar aanleiding van de mededeling dat de chauffeur niet wilde terugrijden met de lading cocaïne - de cocaïne vervolgens in paniek vervoerd naar een stashlocatie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe dat de verdenkingen slechts gestoeld zijn op één bewijsmiddel, namelijk de EncroChat-berichten, waarvan bovendien de vraag is of deze wel een betrouwbaar beeld geven van wat heeft plaatsgevonden, nu geen van de tenlastegelegde transporten is onderschept, nergens een behoorlijke hoeveelheid drugs is aangetroffen die te linken is aan verdachte en er bij verdachte geen (onverklaarbaar) vermogen is aangetroffen.
Oordeel van de rechtbank
1.
Inleiding
De verdenking jegens verdachte berust in belangrijke mate op chatberichten van het EncroChataccount ‘ [naam 1] ’, welk account door het openbaar ministerie aan verdachte wordt toegeschreven. De rechtbank zal daarom eerst de vraag beantwoorden of kan worden vastgesteld dat verdachte inderdaad de gebruiker is geweest van het aan hem toegeschreven account. De rechtbank zal daarna ingaan op de vraag of voldaan is aan het bewijsminimum en of zij al dan niet is overtuigd van het daadwerkelijk plaatsvinden van de ten laste gelegde transporten. Vervolgens zal de rechtbank uiteenzetten welke bevindingen ten aanzien van de transporten en de rol van verdachte hierbij uit de EncroChat-gesprekken naar voren zijn gekomen. Tot slot zal de rechtbank op basis van het voorgaande de vraag beantwoorden of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen
1, het navolgende.
2.
Identificatie
Uit een mutatie in de basisvoorziening handhaving blijkt dat verdachte op 5 mei 2020 is gecontroleerd als bestuurder van een grijze Opel Astra+, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] , die op dat moment geparkeerd stond aan de [adres] te Amsterdam, ter hoogte van de horecagelegenheid ‘ [naam 2] ’.
2In het voertuig bevond zich nog een ander persoon. Het geregistreerde tijdstip is 17:54 uur (UTC+2).
Op 5 mei 2020 wordt in EncroChat-gesprek tussen [naam 1] en een andere gebruiker gesproken over een ontmoeting tussen hen beide. In dat gesprek stuurt de andere gebruiker naar [naam 1] : ‘In 17.00 in [winkel] you confirm?’ waarop [naam 1] antwoordt: ‘Oke bro, Nee [naam 2] ’. [naam 1] geeft aan in een grijze Opel Astra te zitten, dat er ‘2person in the car bro’ zitten en dat hij ‘at front [naam 2] ’ staat. Later in het gesprek geeft [naam 1] aan dat [naam 2] ‘Is ckub in ams’. Om 16:12 (UTC) stuurt [naam 1] het volgende bericht: ‘I aas wsiting here to long they syop me’.
De rechtbank constateert op basis van het voorgaande dat tussen enerzijds de mutatie van de controle van verdachte en anderzijds de berichten tussen [naam 1] en de andere gebruiker zeer sterke overeenkomsten bestaan. De rechtbank komt tot die constatering gelet op de datum (5 mei 2020), het kleine verschil in tijd tussen het tijdstip van de controle en het tijdstip waarop [naam 1] laat weten dat hij is gestopt (15:54 UTC en 16:12 UTC), de locatie ( [naam 2] te Amsterdam), de kleur en het type voertuig (grijze Opel Astra) en het aantal personen in het voertuig (twee).
Uit een registratie in de basisvoorziening handhaving blijkt voorts dat verdachte op 7 mei 2020 om 01:39 uur (UTC+2) in een grijze Opel Astra+ met kenteken [kenteken] is verbaliseerd voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden op de [adres] te Maarssen.
3
Uit een gesprek tussen [naam 1] en een andere gebruiker blijkt dat [naam 1] op 7 mei 2020 om 29:39 (UTC) stuurt: ‘ok broer ben rijden’.
Uit de geolocaties van het IMEI-nummer waar [naam 1] gebruik van maakte, blijkt dat het toestel zich op 7 mei 2020 om 01:39 uur (UTC+2) bevindt op een plek waarvan de coördinaten overeenkomen met de [adres] ter hoogte van Maarssen.
De rechtbank constateert dat de locatie waar verdachte op 7 mei 2020 is geverbaliseerd en het tijdstip waarop dat is gebeurd, overeenkomt met het door [naam 1] gestuurde bericht en met de locatiegegevens van het IMEI-nummer waar [naam 1] gebruik van maakte.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat-account [naam 1] . De rechtbank overweegt dat het dossier geen enkele aanwijzing voor het tegendeel bevat. Verdachte heeft zelf ook geen alternatief scenario naar voren gebracht. De raadsvrouw heeft in haar pleidooi aangevoerd dat verdachte zich bereid heeft getoond om gehoord te worden, maar dat het hier (helaas) nooit van is gekomen. De rechtbank stelt evenwel vast dat verdachte meer dan genoeg gelegenheid heeft gehad om de conclusie dat hij schuilging achter voornoemd account, te ontzenuwen of ontkrachten. Verdachte heeft echter nagelaten zich (in persoon) te melden bij de politie en is zonder opgaaf van reden ook op de inhoudelijke behandeling van de zaak niet verschenen.

3. Bewijsminimum en de overtuiging van de rechtbank

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdenkingen tegen verdachte allen zijn gestoeld op slechts één bewijsmiddel, namelijk de EncroChat-berichten. De vraag die dan ook aan de rechtbank voorligt is of op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de in paragraaf 4 beschreven drugstransporten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en aldus niet op fictie zijn gebaseerd. De rechtbank zal in deze paragraaf spreken over ‘de drugstransporten’, daaronder voor het gemak begrepen hetgeen onder 3 ten laste is gelegd (paragraaf 4.4). In paragraaf 5 komt de juridische duiding van de feiten aan de orde.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw merkt de rechtbank in zijn algemeenheid op dat zij van oordeel is dat de stelling dat het totaal aan EncroChat-berichten slechts als één bewijsmiddel moet worden gezien, geen steun vindt in het recht. De rechtbank is van oordeel dat de transcripties van de chatgesprekken meerdere bewijsmiddelen opleveren, nu het gaat om legio gesprekken op meerdere data met verschillende EncroChat-gebruikers over verschillende onderwerpen. Daarbij komt dat er afbeeldingen zijn verstuurd die de inhoud van de tekstberichten ondersteunen. Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank zal ingaan op de vraag of zij voldoende overtuigd is van het al dan niet daadwerkelijk plaatsvinden van de ten laste gelegde drugstransporten.
Uit hetgeen is weergegeven in paragraaf 4.5 volgt dat de politie blijkens de EnroChat-berichten op 28 mei 2020 een inval in een loods in Ermelo heeft gedaan. Bij de inval is 240 kilo hennep in beslag genomen en zijn drie personen aangehouden voor overtreding van de Opiumwet.
4Hierop is een strafrechtelijk onderzoek verricht, waaraan de naam ’NIRO’ is gegeven. De bevindingen inzake onderzoek NIRO, zoals die in het onderhavige procesdossier zijn opgenomen, sluiten één op één aan bij de EncroChat-berichten zoals die in paragraaf 4.5 zijn weergegeven. Anders dan de raadsvrouw stelt, is dus wel degelijk sprake geweest van een onderschept transport, waarvan de details bovendien precies overeenkomen met de inhoud van de daarop betrekking hebbende EncroChatberichten. Reeds om deze reden bestaat er geen reden om te betwijfelen dat de andere beschreven drugstransporten – waarbij (grotendeels) dezelfde EncroChat-gebruikers een rol hebben gespeeld – niet zouden hebben plaatsgevonden op de manier zoals die uit de berichten naar voren komt.
Daar komt bij dat het dossier ook andere aanwijzingen bevat waaruit kan volgen dat de EncroChatberichten een waarheidsgetrouwe weergave vormen van hetgeen heeft plaatsgevonden en die de betrokkenheid van verdachte daarbij ondersteunen. Uit hetgeen is weergegeven in paragraaf 2 (identificatie van verdachte) volgt dat door verdachte verstuurde EncroChat-berichten bevestiging vinden in concrete gebeurtenissen, te weten de registraties in de politiesystemen van 5 en 7 mei 2020. Daarnaast geldt dat bij een doorzoeking in de garage bij de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] twee verborgen ruimtes aangetroffen zijn in de vloer, welke qua formaat, positie en omgeving overeenkomen met een foto die op 13 mei 2020 door verdachte aan een andere EncroChat-gebruiker is gestuurd.
5De rechtbank wijst er tot slot (nogmaals) op dat verdachte in het geheel geen verklaring afgelegd en er is dus ook geen concreet alternatief scenario aan de rechtbank voorgesteld.
Al het voorgaande maakt dat de rechtbank is overtuigd dat de uiteenzetting van de transporten en de rol die verdachte daarbij heeft gehad zoals weergegeven in paragraaf 4, in overeenstemming is met hetgeen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
4.
Transporten en de rol van verdachte hierbij blijkens de EncroChat-berichten
4.1
Transport ZD-001, Nederland-Noorwegen (feit 1 en 2)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 9 april 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden van Nederland naar Noorwegen.
6Het treffen van voorbereidingen voor het transport begon op 2 april 2020 en in de dagen voorafgaand aan het transport werden de drugs door diverse
binnenlandse transporten (onder andere vanuit Groningen) samengebracht op een stashlocatie in Veendam.
7Vanuit Veendam zijn de drugs naar Vaassen gebracht, waar deze vervolgens zijn ingeladen in een vrachtwagen.
8Er is in totaal 8 kilo cocaïne, 40.000 pillen XTC, 30 kilo MDMA, 60 kilo amfetamine, 2 kilo methamfetamine en 15,5 kilo hasjiesj geëxporteerd naar Noorwegen.
9Op 11 april 2020 vond de financiële afwikkeling plaats.
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit het geheel aan chats volgt dat verdachte een organiserende rol heeft gehad bij het transport, waarbij hij veelvuldig contact heeft onderhouden met allerlei andere EncroChat-gebruikers.
10Verdachte stemde het transport af met de Noorse afnemer ‘ [naam 3] ’, met wie hij van begin tot eind contact onderhield over de gang van zaken.
11Daarnaast had verdachte onder meer contact met ‘ [naam 4] ’ (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 1] ) over het stashen van de handel in Veendam, gaf hij laatstgenoemde instructies voor het verpakken van de handel en stuurde hij [medeverdachte 1] aan bij het transport van de handel naar Vaassen.
12
4.2
Transport ZD-002, Nederland-Unterhaching 1 (feit 1 en 2)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 30 april 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden
van Nederland naar Duitsland.
13Op 30 april 2020 werd een lading afgegeven in Unterhaching en op 1 mei 2020 in Freiburg.
14Het treffen van voorbereidingen voor het transport begon op 30 maart
2020 en in de dagen voorafgaand aan het transport werden de drugs via verschillende binnenlandse transporten (onder andere vanuit Groningen) samengebracht.
15De drugs met als bestemming Freiburg werden voorafgaand aan het transport opgeslagen op een stashlocatie in Veendam. Er is in totaal 4 kilo cocaïne, 6 liter amfetamine-olie en 1,45 kilo hennep geëxporteerd naar Unterhaching en 2 kilo cocaïne naar Freiburg.
16In de maand mei (tot 20 mei 2020) vond de financiële afwikkeling plaats.
17
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats volgt dat verdachte deels eigenaar is geweest van de verdovende middelen die naar Unterhaching en Freiburg zijn geëxporteerd.
18Verdachte organiseerde het transport en onderhield tijdens de voorbereiding van het transport contact met de Duitse afnemer, met wie hij prijsafspraken maakte.
19Daarnaast had verdachte onder meer contact met [medeverdachte 1] en EncroChat-gebruiker [naam 5] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 2] ), met wie hij zoal contact had over de grenzen in Duitsland en testritten.
20
4.3
Transport ZD-003 Spanje-Utrecht (feit 2)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 13 en 14 mei 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden vanuit Barcelona naar Nederland.
21Op 11 mei 2020 stond de vrachtwagen met drugs klaar voor vertrek en met enige dagen vertraging kwam de uit Spanje afkomstige vrachtwagen op 14 mei 2020 aan bij een loods in Utrecht. Deze loods was bestemd voor onder meer het lossen en verpakken van de handel.
22De handel is vervolgens vervoerd naar een stashlocatie in Veendam.
23In totaal is er 527 kilogram hennep en 108 kilogram hasjiesj geïmporteerd.
24
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats volgt dat verdachte deels eigenaar is geweest van de handel.
25Verdachte organiseerde het transport en onderhield contact met de Spaanse leverancier.
26Daarnaast had hij contact met de personen die eigenaar waren van de overige lading, onderhield hij nauw contact over de praktische gang van zaken met onder meer [medeverdachte 2] en had hij contact met [medeverdachte 1] , die op zijn beurt verantwoording aan verdachte aflegde.
27
4.4
Transport ZD-003 Utrecht-Spanje (feit 3)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat er plannen zijn gemaakt om 48 kilo cocaïne te vervoeren naar Spanje.
28Dit zou met de Spaanse vrachtwagen gebeuren waarin de hennep en de hasjiesj naar Nederland waren vervoerd.
29Dit transport heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden, omdat de betreffende chauffeur niet wilde terugrijden met deze lading.
30De lading stond opgeslagen op een stashlocatie in Veendam en is naar aanleiding van de mededeling van de chauffeur in Veendam gebleven.
31
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat verdachte organiseerde dat de
48 kilo cocaïne na het lossen van de geïmporteerde handel in Utrecht, mee terug zou gaan naar Spanje.
32Om dit te bewerkstelligen had verdachte contact met investeerders van de handel, bewoog hij hen om de cocaïne mee te sturen op het transport en instrueerde hij hen over het vervoeren van de cocaïne naar Utrecht. Toen bekend werd dat de chauffeur niet wilde gaan rijden, heeft verdachte contact gezocht met zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] ten aanzien van de (voorlopige) opslagplaats van de handel. Verdachte heeft [medeverdachte 1] gevraagd of hij een garagebox kende waar niemand van afwist. Na een voorstel van [medeverdachte 1] om de lading naar een garagebox bij het seniorencomplex van zijn moeder te brengen, heeft verdachte beslist om de lading daar (voorlopig) op te slaan.
33
4.5
Transport ZD-004 Spanje- Ermelo (feit 2)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 28 mei 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden vanuit Spanje (Barcelona) naar Nederland.
34Het treffen van voorbereidingen voor dit transport begon op 14 mei 2020.
Op 28 mei 2020 kwam de uit Spanje afkomstige vrachtwagen aan bij een loods in Ermelo , welke loods was bestemd voor onder meer het lossen en verpakken van de handel.
35In totaal is er 240 kilo hennep geïmporteerd.
36Tijdens het lossen van de vracht in Ermelo is door de politie een inval gedaan in de loods, waarbij verschillende aanhoudingen zijn verricht.
37
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats volgt dat verdachte voorafgaand aan het transport contact had met een andere gebruiker over het ophalen van hennep in Barcelona.
38Verdachte had daarnaast contact met gebruikers in Nederland, aan wie hij liet weten dat de hennep zou worden geladen in Barcelona en naar Nederland zou gaan.
39Verder zorgde verdachte ervoor dat [medeverdachte 2] de zaken voor hem waarnam en organiseerde in Nederland.
40Een deel van de door de politie onderschepte hennep was bestemd voor verdachte.
41
4.6
Transport ZD-005 Nederland-Unterhaching 2 (feit 1)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 12 juni 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden van Nederland naar Duitsland van in totaal 3,2 kilo cocaïne.
42De voorbereidingen voor dit transport begonnen op 29 mei 2020. De cocaïne werd voorafgaand aan het transport opgehaald op een stashlocatie in Veendam en werd elders in het land bewerkt.
43De in bolletjes verpakte cocaïne werd voorafgaand aan het transport weer naar Veendam gebracht en op 12 juni 2020 werd de cocaïne vanuit Veendam vervoerd naar Unterhaching te Duitsland.
44
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats volgt dat verdachte eigenaar is geweest van de geëxporteerde cocaïne.
45Verdachte organiseerde het transport en onderhield contact met de Duitse afnemer.
46Daarnaast stond verdachte in nauw contact met [medeverdachte 2] , die op zijn beurt het transport coördineerde.
47Tot slot zorgde verdachte ervoor dat de cocaïne in Nederland werd bewerkt en werd verpakt in bolletjes die uiteindelijk meegingen op het transport.
48
5.
Eindoordeel bewijs
De rechtbank overweegt ten aanzien van de transporten zoals ten laste gelegd onder feit 1 en feit 2 dat uit hetgeen in paragraaf 4 is weergegeven volgt dat telkens sprake is geweest van een grensoverschrijdend drugstransport en dat verdachte daar telkens als medepleger bij betrokken is geweest. Tevens volgt daaruit dat verdachte telkens een organiserende rol heeft gehad en dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met andere gebruikers. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het transport zoals primair onder 3 ten laste is gelegd overweegt de rechtbank dat uit hetgeen is weergegeven in paragraaf 4.4 volgt dat er plannen zijn gemaakt om 48 kilo cocaïne te exporteren naar Spanje, maar dat deze cocaïne blijkens EncroChat-berichten in Nederland is gebleven. Hoewel het begrip ‘buiten het grondgebied brengen’ extensief moet worden geïnterpreteerd, zodat niet enkel het daadwerkelijk over de grens brengen van drugs daaronder valt, kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet worden gesproken van een zogenaamde verlengde uitvoer van cocaïne. De rechtbank overweegt daartoe dat voor een bewezenverklaring van verlengde uitvoer nodig is dat de drugs in ieder geval zijn of worden vervoerd of ten vervoer zijn of worden aangeboden met bestemming buitenland, in dit geval Spanje. Anders dan de officieren van justitie hebben betoogd, maakt de rechtbank uit de EncroChat-berichten niet op dat de cocaïne eerst naar de loods in Utrecht is vervoerd en vervolgens in paniek naar de stashlocatie in Veendam is gebracht. De rechtbank maakt uit de EncroChat-berichten op dat de cocaïne (in ieder geval) vanaf 10 mei 2020 stond opgeslagen in de stashlocatie van [medeverdachte 1] in Veendam en daar ook nog stond toen duidelijk werd dat de cocaïne niet zou worden geëxporteerd in verband met een afhakende chauffeur.
49Uit de chats volgt voorts dat [medeverdachte 1] naar aanleiding van die mededeling de cocaïne in een Smart heeft verborgen en dat hij de Smart vervolgens, na contact hierover met verdachte, heeft verplaatst naar de seniorenflat van de moeder van [medeverdachte 1] .
50Nu de cocaïne nog stond opgeslagen in een stashlocatie in Veendam en aldus nog geenszins sprake was van een vervolgfase, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat de cocaïne werd vervoerd of ten vervoer werd aangeboden met bestemming buitenland. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 primair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat wel veroordeling kan volgen voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen zoals subsidiair onder 3 ten laste is gelegd. Voor bewezenverklaring van artikel 10a Opiumwet is van belang dat het opzet van degene die de
voorbereidingshandelingen pleegt erop is gericht om handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen te verrichten. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen in paragraaf 3.5 is weergegeven evident volgt dat het opzet van verdachte gericht was op het uitvoeren van de cocaïne naar Spanje en dat hij voor het bewerkstelligen hiervan voorbereidingshandelingen zoals opgenomen in de bewezenverklaring heeft verricht. De rechtbank acht het onder 3 subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Groningen, Veendam, Vaassen, elders in Nederland, Noorwegen en Duitsland meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten a. a) ZD-001, Noorwegen
op verschillende tijdstippen in de periode van 2 tot en met 11 april 2020 te Groningen, Veendam,
Vaassen, elders in Nederland en Noorwegen, een hoeveelheid van in totaal
  • 8 kilogram cocaïne, en
  • 40.000 pillen (XTC), bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), en
  • 30 kilogram MDMA, en
  • 60 kilogram amfetamine, en- 2 kilogram methamfetamine,
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
b) ZD-002, Unterhaching 1
op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 20 mei 2020 te Groningen, Veendam, elders in Nederland, Unterhaching en Freiburg,
een hoeveelheid van in totaal
  • 4 kilogram cocaïne en 6 liter amfetamine-olie (Unterhaching), en
  • 2 kilogram cocaïne (Freiburg),
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
c) ZD-005, Unterhaching 2
op verschillende tijdstippen in de periode van 29 mei tot en met 12 juni 2020 te Veendam, elders in Nederland en Unterhaching, een hoeveelheid van in totaal
- 3,2 kilogram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 28 mei 2020 te Groningen,
Veendam, Vaassen, Utrecht, Ermelo , elders in Nederland, Noorwegen, Duitsland en Spanje meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1
lid 4 en 5 van de Opiumwet, een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, te weten
a. a) ZD-001, Noorwegen
op verschillende tijdstippen in de periode van 2 tot en met 11 april 2020 te Groningen, Veendam,
Vaassen, elders in Nederland en Noorwegen, een hoeveelheid van in totaal
- 15,5 kilogram hasjiesj, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en
b) ZD-002, Unterhaching 1
op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 20 mei 2020 te te Groningen, Veendam, elders in Nederland en Unterhaching, een hoeveelheid van in totaal
- 1,45 kilogram hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en
c) ZD-003, Spanje-Utrecht
op verschillende tijdstippen in de periode van 11 tot en met 14 mei 2020 te Veendam, Utrecht en Barcelona, een hoeveelheid van in totaal
- 527 kilogram hennep en 108 kilogram hasjiesj, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en
d) ZD-004, Spanje- Ermelo
op verschillende tijdstippen in de periode van 14 tot en met 28 mei 2020 te Ermelo en Barcelona, een hoeveelheid van in totaal
240 kilogram hennep, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, een middel alsbedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 11 mei 2020 tot en met 14 mei 2020 te Veendam, Utrecht en Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en te bevorderen,
te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van in totaal 48 kilogram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
  • zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht teverschaffen, en
  • voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en zijnmedeverdachten wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten opzettelijk
  • 48 kilogram cocaïne voorhanden gehad ter voorbereiding van het uitvoeren van deze cocaïne naarBarcelona, en
  • medeverdachte [medeverdachte 1] aangestuurd/geïnstrueerd bij het stashen/verbergen van dielading cocaïne, en
  • ( mede)investeerders bewogen om cocaïne mee te sturen op dat voorgenomen transport, en
  • ( mede)investeerders nader geïnstrueerd om cocaïne naar de (omgeving van de) loods in Utrecht tevervoeren, zodat deze cocaïne door verdachte en zijn medeverdachten naar Barcelona (mede)vervoerd kon worden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd2.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd3.
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - gelet op de bepleite vrijspraak - geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van nog geen drie maanden schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van het inen uitvoeren van grote hoeveelheden harddrugs en softdrugs en aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. Deze handelingen werden door verdachte verricht binnen een professioneel internationaal samenwerkingsverband. Verdachte vervulde binnen dit samenwerkingsverband als organisator telkens een belangrijke uitvoerende rol. Zo initieerde en organiseerde hij transporten, onderhield hij contact met buitenlandse afnemers en leveranciers, maakte hij prijsafspraken met hen en stuurde hij andere personen aan. Ook was verdachte eigenaar van bepaalde hoeveelheden verdovende middelen en was hij nauw betrokken bij onder meer het bewerken van drugs. Verdachte probeerde door te communiceren via een cryptotelefoon, buiten het zicht van justitie te blijven.
Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de internationale drugshandel en hij kan medeverantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in- en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. De harddrugs die mede door verdachte zijn uitgevoerd werken sterk verslavend en zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. De handel en het gebruik van deze verdovende middelen brengen bovendien vele vormen van (zware) criminaliteit met zich mee. Ook de softdrugs die mede door verdachte zijn in- en uitgevoerd zijn stoffen die kunnen leiden tot schade aan de gezondheid bij langdurig gebruik. Dat is dan ook de reden dat de verstrekking van softdrugs in Nederland aan banden is gelegd. Dit restrictieve beleid wordt doorkruist door de handelswijze van verdachte. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan, ook omdat hij kennelijk heeft gehandeld vanuit financiële motieven en zich niet om de gevolgen heeft bekommerd. Bovendien heeft verdachte zich tot op heden niet bij de politie gemeld en is hij niet ter zitting verschenen. Verdachte heeft aldus geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 juni 2023 waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld, voor strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officieren van justitie gevorderde straf zonder meer gerechtvaardigd. De rechtbank ziet geen reden om de gevorderde straf te matigen. Het gaat in onderhavige zaak immers om aanzienlijke hoeveelheden drugs die binnen een periode van slechts een paar maanden via verschillende transporten zijn geïmporteerd en geëxporteerd. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11 en 10a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2023. mr. E.F. Jonkman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De processen-verbaal waarnaar wordt verwezen, zijn opgenomen in het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer 2020225040 (onderzoek Zebra) d.d. 4 oktober 2022. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
JM143, p. 431 e.v.
JM143, p. 431 e.v.
JM236, p. 1846 e.v.
JM1145, p. 304 e.v.
Samenvatting transport ZD-001, p. 1038 e.v. en JM670, p. 1051 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1064 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1076 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1080-1081.
JM670, p. 1051 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1060 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1064-1079.
Samenvatting transport ZD-002, p. 1242 e.v. en JM868, p. 1252 e.v.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1312-1313. Daar waar in de chats wordt gesproken over ‘München’, gaat de rechtbank er vanuit dat het transport naar Unterhaching wordt bedoeld.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1279-1310 en 1325-1327.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1313, 1316 en 1319.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1344.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1316 en 1324.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1257-1271.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1272-1275.
Samenvatting politie, p. 1568 e.v. en JM794, p. 1591 e.v.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1608 en 1626-1629.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1643-1648.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1629 en 1634.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1624 en 1631-1632.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1608 e.v.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1596 en 1626, 1628, 1630-1632 en 1645.
Samenvatting politie, p. 1568 e.v. en JM794, p. 1591 e.v.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1652-1653.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1614 en 1652-1653.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1628-1629 en 1654-1657.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1605 en 1616.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1652-1657.
Samenvatting politie, p. 1826 e.v. en JM468, p. 1873 e.v.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1885, 1890 en 1913.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1882 en 1888.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1913.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1881-1884.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1884.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1890.
JM468, p. 1873 e.v.
en in het specifiek p. 1888.
Samenvatting politie, p. 2067 e.v. en JM445, p. 2074 e.v.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2083-2090.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2088-2094.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2090.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2078-2082.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2082.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2083-2086.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1579 en 1619.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1627-1629.