ECLI:NL:RBNNE:2023:3727

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
18-251083-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrifte in het kader van Bibob-vragenformulieren

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die was aangeklaagd voor valsheid in geschrifte. De zaak betrof de invulling van Bibob-vragenformulieren in het kader van aanvragen voor exploitatievergunningen. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlasteleggingen, omdat de rechtbank niet bewezen achtte dat hij de formulieren opzettelijk vals had opgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de formulieren niet op de datum van indiening waren ingevuld en dat er geen bewijs was dat de verdachte op die datum de formulieren daadwerkelijk had ingediend. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar de formulieren had afgegeven, maar dat dit niet gelijkstond aan het indienen ervan. De verdediging had betoogd dat de geheimhoudingsplicht van de Wet Bibob was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank benadrukte het belang van de geheimhoudingsplicht, maar stelde vast dat de gemeente Heerenveen de Bibob-vragenformulieren en adviezen aan de politie had moeten overhandigen ter onderbouwing van de aangifte. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-251083-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 31 augustus 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 augustus 2023. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. Nieuwenhuis, advocaat te Amsterdam en mr. L.C.A.C. Hoogerwerf, advocaat te Hoorn.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 december 2020, te Franeker, althans elders in Nederland, één of meer Bibobvragenformulier(en), zijnde geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft hij, verdachte, valselijk in voornoemde geschriften, de vraag 4B: "Is deze uiteindelijk zeggenschaphebbende de afgelopen vijf jaar ook uiteindelijk zeggenschaphebbende (geweest) van andere rechtspersonen en ondernemingen dan van betrokkene?", met "Nee" beantwoord en/of in zijn, verdachtes, antwoord op vraag 4C: "Is deze uiteindelijk zeggenschaphebbende de afgelopen vijf jaar (indirect) bestuurder (geweest) van rechtspersonen en ondernemingen?" verzwegen dat hij uiteindelijk zeggenschaphebbende en/of (indirect) bestuurder is (geweest) van een achttal andere rechtspersonen en ondernemingen zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2020, te Heerenveen, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware deze echt en onvervalst, door
- een aanvraagformulier exploitatievergunning ( [adres] ) en daarbij behorend valselijk opgemaakt / vervalst Bibob-vragenformulier bij de gemeente Heerenveen ter behandeling in te dienen en /of - een aanvraagformulier exploitatievergunning ( [adres] ) en daarbij behorend valselijk opgemaakt / vervalst Bibob-vragenformulier bij de gemeente Heerenveen ter behandeling in te dienen, dan wel opzettelijk dat / die geschrift(en) heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad; meer subsidiair, indien ook het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , op of omstreeks 29 december 2020 te Franeker, althans elders in Nederland, één of meer Bibob-vragenformulier(en), zijnde geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk hebben opgemaakt en/of hebben vervalst, immers hebben zij, valselijk in voornoemde geschriften, de vraag 4B: "Is deze uiteindelijk zeggenschaphebbende de afgelopen vijf jaar ook uiteindelijk zeggenschaphebbende (geweest) van andere rechtspersonen en ondernemingen dan van betrokkene?", met "Nee" beantwoord en/of in hun antwoord op vraag 4C: "Is deze uiteindelijk zeggenschaphebbende de afgelopen vijf jaar (indirect) bestuurder (geweest) van rechtspersonen en ondernemingen?" verzwegen dat hij (verdachte) uiteindelijk zeggenschaphebbende en/of (indirect) bestuurder is (geweest) van een achttal andere rechtspersonen en ondernemingen zulks met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Standpunt van de verdediging
Namens de gemeente Heerenveen is op 3 december 2021 door de advocaat van die gemeente aangifte gedaan tegen verdachte wegens een vermoeden van valsheid in geschrifte. Bij de aangifte zijn twee Bibob-vragenformulieren en twee Bibob-adviezen aan de politie overgelegd. Uit het eerste lid van artikel 28 van de Wet Bibob vloeit echter een geheimhoudingsverplichting voort. Uitgangspunt van de Wet Bibob is dat gegevens van een derde, waaronder de Bibob-informatie en de Bibobadviezen, geheim worden gehouden, tenzij uitdrukkelijk in de wet Bibob is bepaald dat informatie mag worden verstrekt. Van de in het tweede lid van artikel 28 Wet Bibob limitatief opgesomde uitzonderingssituaties is in deze zaak geen sprake. Er is geen situatie aan de orde geweest waarin deze informatie aan de politie mocht worden verstrekt. Door het verstrekken van de formulieren en de (inhoud van de) adviezen hebben de Burgemeester en zijn advocaat de geheimhoudingsplicht van artikel 28 Wet Bibob geschonden. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de politie en het openbaar ministerie aldus niet bevoegd waren om kennis te nemen van deze stukken. Door deze stukken vervolgens toe te voegen aan het procesdossier zijn de stukken geopenbaard aan de rechtbank. Daarmee heeft het openbaar ministerie als overheidsorgaan eveneens in strijd gehandeld met de geheimhoudingsplicht. Dat de stukken kennelijk dienden tot onderbouwing van de aangifte is naar de mening van de verdediging geen rechtvaardigingsgrond voor het schenden van de geheimhoudingsplicht van de Wet Bibob. De verdediging stelt zich op het standpunt dat deze schending van de geheimhoudingsplicht door het openbaar ministerie, ook in het licht van de wijze waarop het strafdossier tot stand gekomen is en het feit dat het openbaar ministerie zijn beslissing om niet te seponeren niet nader onderbouwd heeft, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. Als de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk acht, dienen de Bibob-adviezen en Bibib-vragenformulieren uit te worden gesloten van het bewijs omdat het openbaar ministerie daarvan geen kennis had mogen nemen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging. Verdachte is geen derde als bedoeld in de zin van artikel 28 van de Wet Bibob. Het belang van verdachte wordt niet beschermd door de geheimhoudingsplicht en is derhalve niet geschaad.
Oordeel van de rechtbank
Wet Bibob
De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) is een bestuursrechtelijk instrument voor bestuursorganen. De bevoegdheden van de Wet Bibob stellen bestuursorganen in staat om de eigen integriteit te beschermen door te voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert. Zo zijn gemeenten bevoegd bepaalde beschikkingen of vergunningen te weigeren als er ernstig gevaar bestaat dat de gemeente met het geven of verlenen daarvan criminele activiteiten zou faciliteren. Een Bibob-procedure start vaak door de aanvraag van een vergunning of beschikking en het daarna invullen van een Bibob-vragenformulier door de aanvrager (betrokkene). Daarnaast kan een gemeente zelf ook onderzoek doen of advies inwinnen bij het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB).
Aanvraag exploitatievergunningen
Verdachte heeft in het kader van de aanvraag van twee exploitatievergunningen, twee Bibobvragenformulieren ingevuld. Vervolgens heeft de gemeente een eigen onderzoek verricht en op verzoek van de gemeente heeft het LBB adviezen aan de gemeente uitgebracht. Op grond van de binnen de Bibob-procedure verkregen informatie was de gemeente van mening dat verdachte de
Bibob-vragenformulieren onjuist heeft ingevuld en heeft de gemeente naast het nemen van bestuursrechtelijke stappen, ook aanleiding gezien om aangifte te doen wegens valsheid in geschrifte. Bij de aangifte zijn ter onderbouwing daarvan, de Bibob-vragenformulieren en Bibob-adviezen gevoegd.
Geheimhoudingsplicht en wettelijke uitzonderingen daarop
Omdat in een Bibob-procedure doorgaans vertrouwelijke of privacygevoelige gegevens over derden worden verzameld schrijft de Wet Bibob de geheimhouding van die gegevens voor. In artikel 28 lid 1 van de Wet Bibob is bepaald dat een ieder die op grond van de Wet Bibob persoonsgegevens inzake een derde verkrijgt, tot geheimhouding verplicht is.
Begrip ‘derde’ en begrip ‘gegevens’
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als ‘derde’ zoals bedoeld in artikel 28 lid 1 Wet Bibob , zodat ook diens belangen worden beschermd door de geheimhoudingsplicht.
1Bovendien is het zo dat niet alleen de adviezen van het LBB onder de in artikel 28 lid 1 van de Wet Bibob genoemde ‘gegevens’ vallen, maar ook de Bibobvragenformulieren, zodat de geheimhoudingsplicht zich ook uitstrekt over die formulieren.
2

Wetsgeschiedenis 3

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat in de Wet Bibob een evenwicht is nagestreefd tussen enerzijds de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de aanvrager van een beschikking en anderzijds de bescherming van de integriteit van de overheid en het openbaar belang. Daarom zijn bepalingen opgenomen die ertoe strekken de verspreiding van de gegevens tot het noodzakelijke minimum te beperken en is nadrukkelijk bepaald dat eenieder die op grond van deze wet persoonsgegevens inzake een derde verkrijgt, tot geheimhouding verplicht is. De in de wet neergelegde geheimhoudingsplicht geldt evenwel niet ten aanzien van de gevallen waarin gegevensverstrekking op grond van de wet mogelijk is.
De Wet Bibob kent diverse uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht van artikel 28 lid 1 Wet Bibob. Zo voorziet zowel artikel 28 lid 2 aanhef en onder j Wet Bibob als lid 4 van dat artikel uitdrukkelijk in de mogelijkheid om de in het eerste lid bedoelde gegevens bekend te maken aan de rechter.
Over deze uitzonderingen is in de wetsgeschiedenis onder meer opgemerkt dat uiteraard geen inbreuk kan worden gemaakt op de controlerende of toezichthoudende bevoegdheden van de rechter
(artikel 28, lid 2, onderdelen d tot en met g). In de wetsgeschiedenis is daarover onder meer opgemerkt dat doordat in artikel 20 van de Wet Bibob staat dat gegevens in het advies van het LBB kunnen worden opgenomen, reeds is verzekerd dat deze ook aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Omdat niet alle gegevens die in het advies zijn opgenomen ter motivering daarvan, worden vermeld in de motivering van de door de ontvanger van het advies te nemen beslissing, kan een betrokkene betogen dat daarin een onvolledig beeld over hem wordt gegeven dat afwijkt van dat van het advies. In voorkomende gevallen zal de rechter hierover een uitspraak doen. Over de in artikel 28 lid 4 Wet Bibob opgenomen uitzondering is opgemerkt dat de geheimhoudingsplicht van de betrokkene ten aanzien van gegevens inzake derden voorts niet kan gelden ten overstaan van de rechter indien de betrokkene in rechte opkomt tegen de beslissing die met toepassing van de Wet Bibob is genomen. Ook in geval een betrokkene wegens een voor hem negatieve beslissing als gevolg van de toepassing van de Wet Bibob, voor de civiele rechter een vordering uit onrechtmatige daad instelt, zal hij de inhoud van het advies aan de orde kunnen stellen.
Wat geldt voor het delen van gegevens uit het advies van het LBB geldt eveneens voor het delen van gegevens uit het Bibob-vragenformulier.
4
Tussenconclusie
Uit het voorgaande volgt dat de wet Bibob voorziet in een aantal uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht die het mogelijk maken gegevens waartoe de geheimhoudingsplicht zich uitstrekt aan de rechter voor te leggen ter beoordeling van het aan deze voorgelegde geschil.
De aangifteplicht
Artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt, voor zover hier van belang, dat openbare colleges en ambtenaren die in de uitoefening van hun bediening kennis krijgen van een misdrijf met de opsporing waarvan zij niet zijn belast, verplicht zijn daarvan onverwijld aangifte te doen, met afgifte van de tot de zaak betrekkelijke stukken, aan de officier van justitie of aan een van zijn hulpofficieren, indien door het misdrijf inbreuk op of onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van een regeling waarvan de uitvoering of de zorg voor de naleving aan hen is opgedragen. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat zij de officier van justitie of de door deze aangewezen hulpofficier desgevraagd alle inlichtingen verschaffen omtrent strafbare feiten met de opsporing waarvan zij niet zijn belast en die in de uitoefening van hun bediening te hunner kennis zijn gekomen.
Met deze bepaling wordt beoogd de integriteit van het overheidsapparaat te handhaven en bij te dragen aan de taakuitoefening van het openbaar ministerie.
Beoordeling
Strafrechtelijke opsporing en vervolging van strafbare feiten als valsheid in geschrifte, is niet mogelijk zonder dat het geschrift waarom het gaat, aan instanties die met opsporing en vervolging zijn belast, wordt overgelegd. De opsporing van en eventuele vervolging voor strafbare feiten is van groot maatschappelijk belang. Gelet daarop kan slechts in bijzondere gevallen een uitzondering worden gemaakt op de aangifteplicht en de daarbij behorende verplichtingen de op de zaak betrekking hebbende stukken af te geven en desgevraagd inlichtingen te verschaffen zoals bedoeld in artikel 162 Sv. Alleen dan kan worden aangenomen dat in een wettelijke geheimhoudingsplicht een uitzondering op de aangifteplicht en de daaruit voortvloeiende verplichting stukken af te geven en inlichtingen te verschaffen, is gelegen, indien uit de bewoordingen, de strekking of de geschiedenis van de wettelijke bepaling onmiskenbaar duidelijk blijkt dat de voor het aannemen van een dergelijke uitzondering vereiste afweging door de wetgever is verricht. Daarvan is – gelet op wat hiervoor is overwogen onder het kopje ‘
Wetsgeschiedenis’ – naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet Bibob niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gemeente Heerenveen ingevolge artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering en ter onderbouwing van haar aangifte, desgevraagd de Bibobvragenformulieren en Bibob-adviezen aan de politie en daarmee ook aan het openbaar ministerie diende te overhandigen ten behoeve van het opsporingsonderzoek. Vervolgens brengt het opportuniteitsbeginsel met zich dat het aan de officier van justitie is om te beslissen of deze tot vervolging overgaat. Ook daaraan staat – gelet op het vorenoverwogene – de geheimhoudingsplicht van artikel 28 lid 1 Wet Bibob niet in de weg.
De rechtbank verwerpt het verweer. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de Bibob-vragenformulieren opzettelijk niet naar waarheid zijn ingevuld en dus valselijk zijn opgemaakt. Bij vraag 4B is in strijd met de waarheid ‘nee’ ingevuld terwijl verdachte de afgelopen vijf jaren wél zeggenschapshebbende was van acht andere rechtspersonen of ondernemingen. Bij vraag 4C is in strijd met de waarheid op beide formulieren ingevuld dat Van [verdachte] in die tijd alleen bestuurder was van [bedrijf 3] , terwijl hij direct of indirect bestuurder was van zeven andere rechtspersonen of ondernemingen. Met het ondertekenen van de vergunningsaanvragen heeft hij ook getekend voor de juistheid van de als bijlagen bijgevoegde Bibob-vragenformulieren terwijl verdachte als verantwoordelijke voor de andere rechtspersonen of ondernemingen wist dat de gegevens op de Bibob-vragenformulieren in strijd waren met de waarheid. De formulieren zijn als onderdeel van de vergunningsaanvragen ook daadwerkelijk door verdachte gebruikt door ze gezamenlijk in te leveren bij de gemeente op 29 december 2020. De stelling van verdachte dat het om conceptaanvragen ging is niet houdbaar nu hij in de daaropvolgende maanden diverse keren heeft gevraagd naar de beslistermijn en wanneer de vergunningen zouden worden afgegeven. Dat de formulieren feitelijk door zijn accountantskantoor zijn ingevuld maakt de zaak niet anders. Verdachte heeft de vergunningsaanvragen wel getekend. Bij de vergunningsaanvragen zaten de vragenformulieren als bijlage en als aanvrager is hij verantwoordelijk voor alle formulieren. Bij een niet-bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, kan volgens de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde worden bewezen. Verdachte heeft de formulieren voorhanden gehad, afgeleverd of gebruikt en daarbij bewust de kans aanvaard dat die formulieren als echt en onvervalst door de gemeente gebruikt zouden worden. Als ook het voorgaande niet tot een bewezenverklaring leidt, heeft de officier van justitie ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat als niet verdachte, maar de rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] verantwoordelijk zijn voor de valselijk ingevulde formulieren, verdachte dan als enige betrokkene bij en als bestuurder van die rechtspersonen verantwoordelijk is.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging primair aangevoerd dat indien de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk acht, de Bibob-adviezen en Bibob-vragenformulieren moeten worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de ten laste gelegde valsheid in geschrifte in geen enkele variant kan worden bewezen omdat er van een definitieve aanvraag – en daarmee van ’geschriften die bestemd waren om tot enig bewijs te dienen’ – geen sprake is geweest. Verdachte had op 29 december 2020 een afspraak met medewerkers van de gemeente om de Bibob-aanvraagformulieren verder in te vullen. De medewerkers van de gemeente zijn niet op de afspraak verschenen. Tijdens de eerdere bespreking op 18 november 2020 waren de vragen 5A t/m 5G door de medewerkers van de gemeente aangekruist. Deze vragen waren nog niet ingevuld toen verdachte de formulieren inleverde. Ook heeft verdachte de datum en plaats van ondertekening niet ingevuld. Hieruit volgt dat de aanvraag niet compleet was en verdachte de formulieren nog in overleg met de betrokken medewerkers van de gemeente diende aan- en in te vullen. Verdachte had ook geen oogmerk om valse Bibob-formulieren als echt en onvervalst te gebruiken en ook geen opzet op het valselijk opmaken van de formulieren. Verdachte heeft de formulieren laten invullen door zijn accountant. Met de gemeente was door verdachte juist expliciet de afspraak gemaakt om de formulieren in samenspraak met de medewerkers van de gemeente verder in te vullen voordat verdachte de formulieren in zou dienen. Verdachte heeft bovendien wel degelijk informatie verstrekt aan de gemeente over de betreffende rechtspersonen. Daartoe heeft verdachte op 29 december 2020 uittreksels van de Kamer van Koophandel aan de gemeente verstrekt. Ook was de eenmanszaak [bedrijf 4] al bekend bij de gemeente vanwege een eerdere aanvraag en stond de eenmanszaak bij vraag 4F vermeld. Verder stond ook de [bedrijf 5] op het formulier vermeld en was de onderneming
[bedrijf 6] bekend bij de gemeente. Verdachte had ook geen motief om het bestaan van de (opgeheven) rechtspersonen te verzwijgen. Als de rechtspersonen wel waren vermeld op de aanvraagformulieren, dan zou verdachte geen enkel risico hebben gelopen dat de vergunningen niet zouden worden verkregen.
Oordeel van de rechtbank
Primair ten laste gelegde
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op 29 december 2020 één of meer Bibobvragenformulieren valselijk heeft opgemaakt. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken omdat op grond van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte de formulieren op of omstreeks 29 december 2020 heeft opgemaakt dan wel heeft laten opmaken. Vast staat immers dat deze formulieren uiterlijk op 14 december 2020 door een medewerker van het accountantskantoor van verdachte zijn ingevuld. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn stelling dat de datum van ondertekening van de vergunningsaanvragen, 29 december 2020, de datum is waarop de Bibobvragenformulieren zijn opgemaakt. De Bibob-vragenformulieren zijn wezenlijk anders van aard dan de vergunningsaanvragen en bevatten voorts een afzonderlijke paragraaf voor verklaring en ondertekening (paragraaf 7.), waarop onder meer de datum van ondertekening dient te worden ingevuld. Deze is op de betreffende formulieren niet ingevuld. De enkele omstandigheid dat de Bibobvragenformulieren als bijlagen bij de aanvragen tot het verlenen van een exploitatievergunning zijn gevoegd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde stelt de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting onder meer het volgende vast. Op 15 juli 2020 heeft verdachte als eenmanszaak een eerste aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning van [bedrijf 2] in Heerenveen. Deze aanvraag was volgens de gemeente niet volledig en aan verdachte werd de mogelijkheid geboden de aanvraag aan te vullen. Verdachte bleef in verzuim en de gemeente heeft de eerste aanvraag op 29 oktober 2020 buiten behandeling gesteld. Op 2 november 2020 e-mailt verdachte met de gemeente dat hij een nieuwe aanvraag wil doen voor de [adres] en geeft hij aan deze eerst in concept te willen indienen. Na goedkeuring wil hij de aanvraag officieel indienen. Op 9 november 2020 stuurt verdachte per e-mail de oprichtingsaktes van [bedrijf 5] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] naar ambtenaar [naam 1] van de gemeente met verzoek te kijken of deze vennootschappen in orde zijn om een exploitatievergunning aan te vragen. Op 11 november 2020 stuurt verdachte per email de definitieve oprichtingsaktes van [bedrijf 5] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] naar ambtenaar [naam 1] van de gemeente. Op 17 november 2020 stuurt verdachte per e-mail een organogram en concept leningsovereenkomsten naar [naam 1] ten behoeve van een gepland overleg op 18 november 2020. Op 18 november 2020 vindt een overleg/gesprek plaats met de gemeenteambtenaren [naam 1] en [naam 2] ter voorbereiding op de aanvraag van de exploitatievergunningen voor [adres] en [adres] .
Vervolgens heeft verdachte op 29 december 2020 een afspraak op het gemeentehuis te Heerenveen met de gemeenteambenaren [naam 1] en [naam 2] om de aanvragen voor [adres] en [adres] in te komen dienen. Deze afspraak wordt door de twee ambtenaren niet nagekomen, waarna verdachte de aanvragen voor de exploitatievergunningen en de Bibob-aanvraagformulieren achterlaat bij de balie van dit gemeentehuis ter attentie van [naam 1] . Op de laatstgenoemde formulieren is geen plaats en datum ingevuld, noch zijn deze ondertekend. Bovendien is een deel van de vereiste vragen daarop niet beantwoord. Namens de gemeente is niet teruggekomen op de gemiste afspraak van 29 december 2020. De gemeente Heerenveen heeft de aanvragen vervolgens in behandeling genomen.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat verdachte steeds het contact heeft gezocht met de gemeente over het te volgen traject om er zeker van te zijn dat hij de aanvragen juist en volledig zou hebben ingevuld. De rechtbank kan weliswaar vaststellen dat verdachte onder andere de Bibob-vragenformulieren op 29 december 2020 afgegeven heeft, maar kan niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat hij de aanvragen tot het verlenen van een exploitatievergunning en de bijbehorende Bibob-vragenformulieren daadwerkelijk op die datum heeft ingediend. Vast staat immers dat hij, alvorens hij tot indiening zou overgaan, een afspraak had met genoemde medewerkers van de gemeente Heerenveen, en dat deze afspraak niet is doorgegaan. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat een deel van de vereiste vragen op de Bibob-vragenformulieren niet is ingevuld en deze niet zijn voorzien van een datum en plaats van ondertekening, noch zijn ondertekend, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte de Bibob-vragenformulieren op 29 december 2020 ter behandeling heeft ingediend en zodoende daarvan toen en daar opzettelijk gebruik heeft gemaakt, ook niet in voorwaardelijke zin. Dat verdachte in latere communicatie met (medewerkers van) de gemeente Heerenveen vroeg wanneer hij een beslissing op de aanvragen kon verwachten, leidt niet tot een ander oordeel. Daaruit kan immers – mede in het licht van de omstandigheid dat de gemeente Heerenveen niet was teruggekomen op de door haar gemiste afspraak op 29 december 2020 – niet worden afgeleid dat verdachte op 29 december 2020 met het achterlaten van de aanvragen tot het verlenen van een exploitatievergunning en de bijbehorende Bibob-vragenformulieren heeft bedoeld op die datum de aanvragen in te dienen.
Meer subsidiair ten laste gelegde
Gelet op hetgeen de rechtbank ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft overwogen zal de rechtbank verdachte ook van het meer subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. H.K. de Haan, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 augustus 2023.
Mrs. Bunk en De Haan zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Hoge Raad 17 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:255, r.o. 3.2.7
Hoge Raad 17 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:255, r.o. 3.2.6
Kamerstukken II 1999/00, 26883, nr. 3
Hoge Raad 17 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:255, r.o. 3.3.4