Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de Bibob-vragenformulieren opzettelijk niet naar waarheid zijn ingevuld en dus valselijk zijn opgemaakt. Bij vraag 4B is in strijd met de waarheid ‘nee’ ingevuld terwijl verdachte de afgelopen vijf jaren wél zeggenschapshebbende was van acht andere rechtspersonen of ondernemingen. Bij vraag 4C is in strijd met de waarheid op beide formulieren ingevuld dat Van [verdachte] in die tijd alleen bestuurder was van [bedrijf 3] , terwijl hij direct of indirect bestuurder was van zeven andere rechtspersonen of ondernemingen. Met het ondertekenen van de vergunningsaanvragen heeft hij ook getekend voor de juistheid van de als bijlagen bijgevoegde Bibob-vragenformulieren terwijl verdachte als verantwoordelijke voor de andere rechtspersonen of ondernemingen wist dat de gegevens op de Bibob-vragenformulieren in strijd waren met de waarheid. De formulieren zijn als onderdeel van de vergunningsaanvragen ook daadwerkelijk door verdachte gebruikt door ze gezamenlijk in te leveren bij de gemeente op 29 december 2020. De stelling van verdachte dat het om conceptaanvragen ging is niet houdbaar nu hij in de daaropvolgende maanden diverse keren heeft gevraagd naar de beslistermijn en wanneer de vergunningen zouden worden afgegeven. Dat de formulieren feitelijk door zijn accountantskantoor zijn ingevuld maakt de zaak niet anders. Verdachte heeft de vergunningsaanvragen wel getekend. Bij de vergunningsaanvragen zaten de vragenformulieren als bijlage en als aanvrager is hij verantwoordelijk voor alle formulieren. Bij een niet-bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, kan volgens de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde worden bewezen. Verdachte heeft de formulieren voorhanden gehad, afgeleverd of gebruikt en daarbij bewust de kans aanvaard dat die formulieren als echt en onvervalst door de gemeente gebruikt zouden worden. Als ook het voorgaande niet tot een bewezenverklaring leidt, heeft de officier van justitie ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat als niet verdachte, maar de rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] verantwoordelijk zijn voor de valselijk ingevulde formulieren, verdachte dan als enige betrokkene bij en als bestuurder van die rechtspersonen verantwoordelijk is.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging primair aangevoerd dat indien de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk acht, de Bibob-adviezen en Bibob-vragenformulieren moeten worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de ten laste gelegde valsheid in geschrifte in geen enkele variant kan worden bewezen omdat er van een definitieve aanvraag – en daarmee van ’geschriften die bestemd waren om tot enig bewijs te dienen’ – geen sprake is geweest. Verdachte had op 29 december 2020 een afspraak met medewerkers van de gemeente om de Bibob-aanvraagformulieren verder in te vullen. De medewerkers van de gemeente zijn niet op de afspraak verschenen. Tijdens de eerdere bespreking op 18 november 2020 waren de vragen 5A t/m 5G door de medewerkers van de gemeente aangekruist. Deze vragen waren nog niet ingevuld toen verdachte de formulieren inleverde. Ook heeft verdachte de datum en plaats van ondertekening niet ingevuld. Hieruit volgt dat de aanvraag niet compleet was en verdachte de formulieren nog in overleg met de betrokken medewerkers van de gemeente diende aan- en in te vullen. Verdachte had ook geen oogmerk om valse Bibob-formulieren als echt en onvervalst te gebruiken en ook geen opzet op het valselijk opmaken van de formulieren. Verdachte heeft de formulieren laten invullen door zijn accountant. Met de gemeente was door verdachte juist expliciet de afspraak gemaakt om de formulieren in samenspraak met de medewerkers van de gemeente verder in te vullen voordat verdachte de formulieren in zou dienen. Verdachte heeft bovendien wel degelijk informatie verstrekt aan de gemeente over de betreffende rechtspersonen. Daartoe heeft verdachte op 29 december 2020 uittreksels van de Kamer van Koophandel aan de gemeente verstrekt. Ook was de eenmanszaak [bedrijf 4] al bekend bij de gemeente vanwege een eerdere aanvraag en stond de eenmanszaak bij vraag 4F vermeld. Verder stond ook de [bedrijf 5] op het formulier vermeld en was de onderneming
[bedrijf 6] bekend bij de gemeente. Verdachte had ook geen motief om het bestaan van de (opgeheven) rechtspersonen te verzwijgen. Als de rechtspersonen wel waren vermeld op de aanvraagformulieren, dan zou verdachte geen enkel risico hebben gelopen dat de vergunningen niet zouden worden verkregen.
Oordeel van de rechtbank
Primair ten laste gelegde
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op 29 december 2020 één of meer Bibobvragenformulieren valselijk heeft opgemaakt. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken omdat op grond van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte de formulieren op of omstreeks 29 december 2020 heeft opgemaakt dan wel heeft laten opmaken. Vast staat immers dat deze formulieren uiterlijk op 14 december 2020 door een medewerker van het accountantskantoor van verdachte zijn ingevuld. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn stelling dat de datum van ondertekening van de vergunningsaanvragen, 29 december 2020, de datum is waarop de Bibobvragenformulieren zijn opgemaakt. De Bibob-vragenformulieren zijn wezenlijk anders van aard dan de vergunningsaanvragen en bevatten voorts een afzonderlijke paragraaf voor verklaring en ondertekening (paragraaf 7.), waarop onder meer de datum van ondertekening dient te worden ingevuld. Deze is op de betreffende formulieren niet ingevuld. De enkele omstandigheid dat de Bibobvragenformulieren als bijlagen bij de aanvragen tot het verlenen van een exploitatievergunning zijn gevoegd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde stelt de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting onder meer het volgende vast. Op 15 juli 2020 heeft verdachte als eenmanszaak een eerste aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning van [bedrijf 2] in Heerenveen. Deze aanvraag was volgens de gemeente niet volledig en aan verdachte werd de mogelijkheid geboden de aanvraag aan te vullen. Verdachte bleef in verzuim en de gemeente heeft de eerste aanvraag op 29 oktober 2020 buiten behandeling gesteld. Op 2 november 2020 e-mailt verdachte met de gemeente dat hij een nieuwe aanvraag wil doen voor de [adres] en geeft hij aan deze eerst in concept te willen indienen. Na goedkeuring wil hij de aanvraag officieel indienen. Op 9 november 2020 stuurt verdachte per e-mail de oprichtingsaktes van [bedrijf 5] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] naar ambtenaar [naam 1] van de gemeente met verzoek te kijken of deze vennootschappen in orde zijn om een exploitatievergunning aan te vragen. Op 11 november 2020 stuurt verdachte per email de definitieve oprichtingsaktes van [bedrijf 5] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] naar ambtenaar [naam 1] van de gemeente. Op 17 november 2020 stuurt verdachte per e-mail een organogram en concept leningsovereenkomsten naar [naam 1] ten behoeve van een gepland overleg op 18 november 2020. Op 18 november 2020 vindt een overleg/gesprek plaats met de gemeenteambtenaren [naam 1] en [naam 2] ter voorbereiding op de aanvraag van de exploitatievergunningen voor [adres] en [adres] .
Vervolgens heeft verdachte op 29 december 2020 een afspraak op het gemeentehuis te Heerenveen met de gemeenteambenaren [naam 1] en [naam 2] om de aanvragen voor [adres] en [adres] in te komen dienen. Deze afspraak wordt door de twee ambtenaren niet nagekomen, waarna verdachte de aanvragen voor de exploitatievergunningen en de Bibob-aanvraagformulieren achterlaat bij de balie van dit gemeentehuis ter attentie van [naam 1] . Op de laatstgenoemde formulieren is geen plaats en datum ingevuld, noch zijn deze ondertekend. Bovendien is een deel van de vereiste vragen daarop niet beantwoord. Namens de gemeente is niet teruggekomen op de gemiste afspraak van 29 december 2020. De gemeente Heerenveen heeft de aanvragen vervolgens in behandeling genomen.
De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat verdachte steeds het contact heeft gezocht met de gemeente over het te volgen traject om er zeker van te zijn dat hij de aanvragen juist en volledig zou hebben ingevuld. De rechtbank kan weliswaar vaststellen dat verdachte onder andere de Bibob-vragenformulieren op 29 december 2020 afgegeven heeft, maar kan niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat hij de aanvragen tot het verlenen van een exploitatievergunning en de bijbehorende Bibob-vragenformulieren daadwerkelijk op die datum heeft ingediend. Vast staat immers dat hij, alvorens hij tot indiening zou overgaan, een afspraak had met genoemde medewerkers van de gemeente Heerenveen, en dat deze afspraak niet is doorgegaan. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat een deel van de vereiste vragen op de Bibob-vragenformulieren niet is ingevuld en deze niet zijn voorzien van een datum en plaats van ondertekening, noch zijn ondertekend, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte de Bibob-vragenformulieren op 29 december 2020 ter behandeling heeft ingediend en zodoende daarvan toen en daar opzettelijk gebruik heeft gemaakt, ook niet in voorwaardelijke zin. Dat verdachte in latere communicatie met (medewerkers van) de gemeente Heerenveen vroeg wanneer hij een beslissing op de aanvragen kon verwachten, leidt niet tot een ander oordeel. Daaruit kan immers – mede in het licht van de omstandigheid dat de gemeente Heerenveen niet was teruggekomen op de door haar gemiste afspraak op 29 december 2020 – niet worden afgeleid dat verdachte op 29 december 2020 met het achterlaten van de aanvragen tot het verlenen van een exploitatievergunning en de bijbehorende Bibob-vragenformulieren heeft bedoeld op die datum de aanvragen in te dienen.
Meer subsidiair ten laste gelegde
Gelet op hetgeen de rechtbank ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft overwogen zal de rechtbank verdachte ook van het meer subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.