ECLI:NL:RBNNE:2023:3640

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/18/218150 / FA RK 22-5180
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en verdeling kosten van verzorging en opvoeding bij co-ouderschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 1 september 2023, gaat het om een geschil tussen de ouders van een minderjarige over de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van hun achtjarige zoon bij hem vast te stellen, terwijl de moeder zich verzet tegen deze wijziging en een bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van € 287,00 per maand vraagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders co-ouderschap uitoefenen en dat de hoofdverblijfplaats van het kind niet zonder meer kan worden gewijzigd zonder een redelijk belang. De rechter oordeelt dat de inschrijving van het kind bij de vader niet noodzakelijk is voor het verkrijgen van kinderbijslag en kindgebonden budget, en dat de huidige regeling in het belang van het kind is.

De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de vader € 211,00 per maand moet bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Dit bedrag is vastgesteld met inachtneming van de zorgkorting en de financiële situatie van beide ouders. De rechter heeft de ouders gelast om samen te werken aan de aanvraag van kinderbijslag en kinderopvangtoeslag, en heeft de verzoeken van de moeder om de kinderbijslag en het kindgebonden budget te verdelen afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep is mogelijk binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/218150 / FA RK 22-5180
beschikking van 1 september 2023 over de wijziging van de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding
in de zaak van

[de vader] ,

die woont in [woonplaats 1] ,
en die hierna "de vader" wordt genoemd,
advocaat mr. J. Borsch, die kantoor houdt in Leek,
en

[de moeder] ,

die woont in [woonplaats 2] ,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
advocaat mr. H.A. Jeuring, die kantoor houdt in Zuidhorn.

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de vader, door de rechtbank ontvangen op 1 november 2022. Hierin verzoekt de vader de hoofdverblijfplaats van de zoon van partijen, [de minderjarige] , te bepalen bij de vader, en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] die de vader aan de moeder betaalt, op nihil te stellen.
Op 6 februari 2023 heeft de rechtbank een verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, van de moeder ontvangen. Daarin concludeert de moeder tot afwijzing van de verzoeken van de vader en verzoekt zij te bepalen dat de te ontvangen kinderbijslag en het kindgebonden budget tussen partijen wordt verdeeld, dan wel te bepalen dat de kinderbijslag de moeder toekomt en het kindgebonden budget de vader.
Door de vader is daarop een verweerschrift ingediend, concluderend tot afwijzing van het verzoek van de moeder als zijnde ongegrond en onbewezen, door de rechtbank ontvangen op 13 juni 2023.
Op 15 augustus 2023 ontving de rechtbank van de moeder financiële gegevens ten behoeve van de berekening van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, alsmede een kopie van correspondentie met de Sociale Verzekeringsbank met uitleg over de kinderbijslag in het geval van co-ouderschap.
Op 16 augustus 2023 ontving de rechtbank van de vader financiële gegevens ten behoeve van de berekening van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
De moeder heeft naar aanleiding van de door de vader ingediende financiële gegevens een aanvullend verweer en een nieuw zelfstandig verzoek ingediend, door de rechtbank ontvangen op 23 augustus 2023. De moeder verzoekt daarin te bepalen dat de vader met ingang van de dag van indiening van dit verzoek een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de moeder dient te betalen van € 287,00 per maand.
Op 25 augustus 2023 zijn de verzoeken mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met de ouders van [de minderjarige] en met hun advocaten.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

De rechtbank kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de processtukken en de daarop tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting.
De ouders van de nu acht jaar oude [de minderjarige] hebben een relatie met elkaar gehad. Die relatie is in de loop van 2019 verbroken. Omdat de ouders van [de minderjarige] samen het gezag over hem uitoefenen, hebben zij afspraken gemaakt over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
De afspraken die de ouders van [de minderjarige] hebben gemaakt, hebben zij neergelegd in een “ouderschapsplan”. Op hun verzoek is dat ouderschapsplan gehecht aan een beschikking die deze rechtbank heeft gegeven op 3 september 2019.
Uit een door deze rechtbank op 3 november 2020 gegeven beschikking blijkt dat de ouders van [de minderjarige] het ook eens zijn geworden over de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding. Op grond van die bereikte overeenstemming heeft de rechtbank vastgesteld dat de vader € 138,- per maand zal betalen aan de moeder.
Op 25 mei 2022 heeft deze rechtbank opnieuw een beschikking gegeven. In die beschikking wijzigt de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door vast te stellen dat de ouders voortaan ieder voor de helft van de tijd voor [de minderjarige] zullen zorgen.
Tegen deze beschikking heeft de moeder vergeefs hoger beroep ingesteld. Op 25 april 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

De beoordeling

Waar gaat het in deze zaak om?
De ouders van [de minderjarige] zijn het niet met elkaar eens over de uitoefening van het gezag. Hun geschil valt in twee onderdelen uiteen. De ouders van [de minderjarige] zijn het niet eens over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , die op dit moment bij de moeder is vastgesteld, hoewel beide ouders in tijd gemeten evenveel voor [de minderjarige] zorgen. In het verlengde van het geschil hierover, zijn de ouders het ook niet eens over de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of en hoe de kinderbijslag en het kindgebonden budget tussen de ouders moet worden verdeeld. Onafhankelijk daarvan meent de vader dat de door hem te betalen bijdrage op nihil moet worden vastgesteld, omdat hij, nu [de minderjarige] in het kader van het co-ouderschap de helft van de tijd bij de vader verblijft, niet meer de draagkracht heeft om de tussen de ouders overeengekomen bijdrage te blijven betalen. De moeder daarentegen vindt dat de vader wel degelijk in staat is om een bijdrage te betalen voor [de minderjarige] . Zij rekent aan de rechtbank voor dat gelet op de draagkracht van ieder van de ouders de vader een bijdrage dient te betalen van € 287,- per maand.
Wat vindt de vader dat de rechter moet beslissen?
Omdat de moeder enige tijd geleden is gehuwd, heeft zij geen recht meer op kindgebonden budget voor [de minderjarige] . Als [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader krijgt door op het adres van de vader te worden ingeschreven, kan de vader gezien zijn inkomen wél aanspraak maken op kindgebonden budget. Daarnaast kan de vader door de wijziging van de hoofdverblijfplaats kinderopvangtoeslag aanvragen, omdat [de minderjarige] tijdens zijn verblijf bij de vader naar de voor- en naschoolse opvang gaat. Dit alles is in het belang van [de minderjarige] , omdat er meer financiële ruimte ontstaat. De vader meent dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats enkel een papieren kwestie is: behalve dat de vader in het vervolg de correspondentie over [de minderjarige] ontvangt, verandert er voor [de minderjarige] niets omdat partijen toch al co-ouders zijn.
De vader ziet geen juridische grondslag voor toewijzing van het zelfstandige verzoek van de moeder om de kinderbijslag en het kindgebonden budget tussen partijen te verdelen, aangezien partijen dit volgens hem enkel samen kunnen afspreken en doorgeven aan de Sociale Verzekeringsbank (hierna "SVB"). Het is partijen niet gelukt om tot afspraken te komen. Zonder die afspraken geldt het uitgangspunt dat het hoofdverblijf van het kind bepaalt welke ouder de kinderbijslag en het eventuele kindgebonden budget ontvangt.
Doordat partijen een co-ouderschap hebben, is er sprake van gewijzigde omstandigheden voor de kinderalimentatie. De vader rekent aan de rechtbank voor dat per saldo de moeder een bijdrage aan hem zal moeten betalen, wat hij niet wil. Daarom verzoekt hij de rechtbank de bijdrage op nihil te stellen. Ieder betaalt nu al de eigen kosten voor [de minderjarige] , en de vader betaalt sinds het ingaan van het co-ouderschap de verblijfsoverstijgende kosten voor [de minderjarige] .
Wat vindt de moeder dat de rechter moet beslissen?
De moeder stelt dat nu er sprake is van co-ouderschap, de vader aanspraak kan maken op kindgebonden budget, ook al is [de minderjarige] niet op zijn adres ingeschreven. Zij ziet daarom geen reden tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] .
Wel lijkt het haar redelijk dat de kinderbijslag en het kindgebonden budget tussen partijen worden verdeeld.
De moeder erkent dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die kunnen leiden tot wijziging van de kinderalimentatie. Zij vindt echter niet dat de rechtbank de kinderalimentatie op nihil moet stellen, omdat zij - in tegenstelling tot wat de vader stelt - in het afgelopen jaar de meeste verblijfsoverstijgende kosten voor [de minderjarige] heeft voldaan en het maken van afspraken daarover moeizaam verloopt. Daarnaast is de moeder onderhoudsplichtig jegens haar twee andere kinderen en door haar recente huwelijk ook jegens de twee kinderen van haar echtgenoot, waar rekening mee moet worden gehouden bij de bepaling van haar draagkracht. Zij rekent aan de rechtbank voor dat de door de vader te betalen bijdrage moet worden vastgesteld op € 287,- per maand, ervan uitgaand dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder houdt en zonder dat de vader kindgebonden budget ontvangt.
Wat beslist de rechter over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ?
De ouders van [de minderjarige] , die samen over hem het ouderlijk gezag uitoefenen, zijn het over die uitoefening van het ouderlijk gezag niet met elkaar eens. Hun geschil kunnen zij op de voet van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna “BW”) aan de rechter voorleggen.
Dat artikel regelt dat als ouders samen het gezag uitoefenen maar het over de uitoefening daarvan niet eens worden, de rechter een beslissing neemt. De rechter zal bij de toepassing van dit artikel beslissen wat hij in het belang van het kind wenselijk vindt. De rechter neemt daarbij tot uitgangspunt dat uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt, dat de rechter een ruime bevoegdheid heeft om te bepalen wat hij wenselijk vindt en dat hij in zijn beslissing niet gebonden is aan de grenzen van de rechtsstrijd die door de over en weer gedane verzoeken van de ouders worden bepaald (zie: HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA6246,
NJ2008/51).
Als het gaat om de hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 1:253a BW wijst de rechter partijen erop dat de hoofdverblijfplaats van een kind alleen kan en behoort te worden vastgesteld bij de ouder waar het kind het grootste deel van de tijd doorbrengt. Bij die ouder moet een kind ingevolge artikel 2.48 Wet basisregistratie personen worden ingeschreven bij de gemeente. Door die inschrijving is de hoofdverblijfplaats belangrijk voor de Belastingdienst (toeslagen, kindgebonden budget, alleenstaande ouderkop) en de Sociale Verzekeringsbank (kinderbijslag). De overheid, maar ook bijvoorbeeld een ziekenhuis, huisarts of tandarts stuurt brieven die betrekking hebben op een kind bovendien naar het adres van de ouder waar het kind staat ingeschreven.
Wanneer ouders, zoals in deze zaak, de zorg- en opvoedingstaken zo verdelen dat een kind niet overwegend bij één van hen verblijft dan staat niet zonder meer ter vrije bepaling bij wie van de ouders het kind moet worden ingeschreven. Gezagsouders zijn gehouden om het belang van hun kind voorop te stellen en om bij gezagsbeslissingen bovendien over en weer rekening te houden met elkaars belangen, voor zover die redelijk zijn. Dat brengt echter niet zonder meer met zich dat in deze zaak het in het belang van [de minderjarige] wenselijk is dat zijn hoofdverblijfplaats bij zijn vader wordt vastgesteld. Daarvoor is vereist dat er een redelijk belang is om tot wijziging te komen. Daarover wordt als volgt overwogen.
Op grond van artikel 7 lid 1 Algemene Kinderbijslagwet heeft een ouder recht op kinderbijslag voor een kind jonger dan 18 jaar dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden. Dit brengt met zich dat wanneer ouders de zorg voor hun kind in tijd gemeten gelijk verdelen in de zin van een co-ouderschap, ieder van de ouders recht heeft op kinderbijslag.
Artikel 10 lid 1 van het Besluit uitvoering kinderbijslag luidt
:
"Indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald."
Uit voornoemde artikelen in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd, volgt dat de inschrijving van een kind in het geval van een co-ouderschap niet doorslaggevend is voor het recht op kinderbijslag. De Sociale Verzekeringsbank, die de uitvoering en de toekenning van de kinderbijslag gaat, kan aan ouders bij een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de helft van de kinderbijslag uitbetalen aan ieder van de ouders.
Evenmin geeft de regeling rond het kindgebonden budget een reden om de wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van [de minderjarige] wenselijk te vinden. Daarvoor is het navolgende redengevend:
Artikel 2 lid 1 van de Wet op het kindgebonden budget luidt, voor zover hier van belang:
"Aanspraak op een kindgebonden budget heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald (…)"
Artikel 2 lid 10 van de Wet op het kindgebonden budget luidt:
"Indien aan twee ouders kinderbijslag wordt uitbetaald op basis van het recht op kinderbijslag van één van die ouders, heeft alleen de ouder, wiens recht op kinderbijslag wordt uitbetaald aanspraak op een kindgebonden budget."
Hieruit volgt dat één ouder aanspraak kan maken op het kindgebonden budget, namelijk de ouder wiens recht op kinderbijslag gesplitst wordt uitbetaald.
Ook het recht op kinderopvangtoeslag is geen aanleiding voor wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , aangezien een ouder op grond van artikel 1.5 lid 1 van de Wet kinderopvang toeslag krijgt voor de door hem of haar betaalde kosten voor opvang in een geregistreerd kindercentrum of bij een geregistreerde gastouder. Voorwaarde daarvoor is dat de ouders samen bij de Dienst Toeslagen melden dat zij co-ouders zijn en op welke dagen de minderjarige bij welke ouder is (bron: Ik word co-ouder - wat betekent dat voor mijn toeslagen? (belastingdienst.nl), onder U krijgt kinderopvangtoeslag).
De rechter ziet in al het voorgaande dat de betekenis van de hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 1:253a BW als het gaat om de financiële gevolgen daarvan zo sterk is gerelativeerd dat in deze concrete zaak de door de vader aangevoerde argumenten zich niet vertalen in een belang van [de minderjarige] om tot een wijziging van zijn hoofdverblijfplaats te komen.
Wel ziet de rechter in het voorgaande aanleiding om partijen te gelasten dat de vader de aanvrager zal zijn van de kinderbijslag, zodat hij vervolgens het kindgebonden budget ontvangt. Bij de berekening van de draagkracht van de vader en de daaruit af te leiden bijdrage die hij aan de moeder zal betalen zal rekening worden gehouden met het door de vader te ontvangen kindgebonden budget.
De rechter overweegt in dit verband dat een geschil over wie van de gezagsouders de aanvraag zal doen, onder de reikwijdte valt van artikel 1:253a BW. Immers, wanneer ouders niet in staat zijn om hierover een regeling te treffen kan, zoals hier, dit als gevolg hebben dat de fiscale mogelijkheden die het beschikbare gezinsinkomen vergroten, niet optimaal worden benut. Dat laatste kan zijn weerslag hebben op de opvoedsituatie van een kind. Daarom kan de rechter bij een geschil hierover op de voet van artikel 1:253a beslissen wat hij of zij in het belang van een minderjarige wenselijk vindt.
Uit al het voorgaande volgt dat de rechter op grond van de geschillenregeling van artikel 1:253a BW partijen zal gelasten eraan mee te werken dat:
- ten behoeve van het ontvangen van het kindgebonden budget door de vader, de vader bij de SVB bekend wordt als hoofdaanvrager van de kinderbijslag,
- ten behoeve van het ontvangen van kinderopvangtoeslag door beide ouders, de ouders samen, al dan niet door middel van de modelbrief die te vinden is op belastingdienst.nl, bij de Dienst Toeslagen doorgeven dat zij co-ouders zijn en op welke dagen [de minderjarige] bij welke ouder is.
Wat beslist de rechter over de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding?
Artikel 1:401 BW geeft een regeling voor het wijzigen van een door de rechter vastgestelde of tussen de ouders overeengekomen alimentatie. Uit dat artikel blijkt dat voor een dergelijke wijziging sprake moet zijn van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens beslissing zijn vastgesteld respectievelijk van de omstandigheden waarbij partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
De rechter vindt dat de omstandigheden van de ouders, zoals door hen beiden aangevoerd, zich zodanig hebben gewijzigd dat dit een hernieuwde beoordeling van hun beider draagkracht rechtvaardigt. Hij zal daarom opnieuw vaststellen wat ieder van de ouders moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
Op grond van de wet geldt daarbij dat wanneer de rechter een eerder overeengekomen of door de rechter vastgestelde regeling wijzigt of intrekt, hij op grond van artikel 1:402 lid 1 BW een ingangsdatum moet bepalen voor de gewijzigde verdeling.
Het uiteindelijke verzoek tot wijziging op grond waarvan de rechter nu gaat berekenen wie van de ouders welk aandeel in de kosten van [de minderjarige] voor zijn of haar rekening moet nemen, is pas op 23 augustus 2023 door de rechter ontvangen. De rechter zal de ingangsdatum daarom bepalen op de datum van deze beschikking.
De rechter zal de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding opnieuw berekenen aan de hand van het rekenmodel dat alle rechtbanken en hoven hanteren. Die regels worden wel de Tremanormen genoemd en zijn gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. De rechter is niet verplicht om de in die rekenregels gegeven aanbevelingen (steeds) te volgen, maar hij doet dat in principe wel. De rechter volgt deze rekenregels omdat het belangrijk is dat in alimentatiezaken gelijke zaken op gelijke wijze worden behandeld. De toepassing van steeds dezelfde rekenregels borgt dat. De rechter motiveert hierna zijn beslissingen alleen wanneer hij van het rekenmodel afwijkt.
De rechter zal hierna de behoefte van de [de minderjarige] , de draagkracht van zijn ouders en de wijze van verdeling van de kosten, gelet op het toepasselijke zorgkortingspercentage, vaststellen. Hij zal hierbij geen rekening gehouden met de onderhoudsverplichting van de stiefouder (de echtgenoot van de moeder) omdat de draagkracht van de ouders toereikend is om in de volledige behoefte van [de minderjarige] te voorzien. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hiermee uitdrukkelijk ingestemd.
In het geval van een co-ouderschap gaan de Tremanormen ervan uit dat de ouder bij wie het kind ingeschreven staat de verblijfsoverstijgende kosten voor dit kind voor zijn rekening neemt.
De draagkracht van partijen kan worden afgeleid uit de aan deze beschikking gehechte berekening. Daarbij is de rechter als het gaat om de inkomens van partijen uitgegaan van de jaaropgaven over 2022. De rechter heeft in de draagkrachtberekeningen de niet weersproken posten van de beide ouders overgenomen. De rechter heeft echter in afwijking van wat partijen aan de rechter hebben voorgerekend, in de berekening van de behoefte van [de minderjarige] geen rekening gehouden met de eigen kosten voor kinderopvang. In de berekening van de draagkracht zijn de door partijen opgevoerde schulden niet meegerekend.
Bij de aan deze beschikking gehechte berekening wordt opgemerkt dat een beperking in het rekenprogramma (INA) ervoor zorgt dat er in de berekening alleen kindgebonden budget kan worden meegenomen bij de ouder waar het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. Ten behoeve van de berekening van de draagkracht van de vader is, nu de rechter ervan uitgaat dat hij het kindgebonden budget zal ontvangen, daarom in de berekening vermeld dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. Dit heeft voor het overige geen invloed op de uitkomst van de berekeningen. Omdat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder houdt, wordt de zorgkorting toegepast bij de vader.
De behoefte van [de minderjarige]
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [de minderjarige] in 2019 € 486,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2023 is de behoefte van [de minderjarige] € 541,- per maand.
De draagkracht van de vader
De rechter zal voor wat betreft de draagkracht van de vader rekenen met de jaaropgave 2022. Daaruit volgt een bruto jaarinkomen van € 35.167,-. De vader heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (gezien het co-ouderschap).
Ook ontvangt de vader het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop. Voor wat betreft de woonlasten houdt de rechter rekening met een forfaitair bedrag.
Op basis van bovenstaande uitgangspunten en onder verwijzing naar de bijgevoegde berekening becijfert de rechter het netto besteedbaar inkomen van de vader op € 3.359,- per maand. De draagkracht van de vader bedraagt dan: berekening 70% van [3.359 - (0,3 x 3.359 + 1.008)] = afgerond 823,- per maand.
De draagkracht van de moeder
Voor wat betreft de draagkracht van de moeder zal de rechter eveneens uitgaan van de jaaropgave 2022. Omdat de jaaropgave ziet op een dienstverband van 10 maanden, extrapoleert de rechter de inkomensgegevens naar 12 maanden. Uit de jaaropgave 2022 wordt afgeleid dat de moeder een bruto jaarinkomen ontvangt van € 35.167,-. De moeder heeft voorts recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Voor wat betreft de woonlasten houdt de rechter rekening met een forfaitair bedrag.
Op basis van bovenstaande uitgangspunten en onder verwijzing naar de bijgevoegde berekening becijfert de rechter het netto besteedbaar inkomen van de moeder op € 2.680,- per maand. De draagkracht van de moeder bedraagt: berekening 70% van [2.680 - (0,3 x 2.680 + 1.175)] = afgerond € 491,- per maand.
De moeder heeft ook een onderhoudsverplichting voor haar twee andere kinderen. Voor hen betaalt zij in totaal € 200,- per maand. Deze verplichting vermindert haar draagkracht, waardoor haar draagkracht per saldo (491 - 200 =) € 291,- bedraagt.
De zorgkorting
De rechter zal rekening houden met een zorgkortingspercentage van 35% voor de vader, aangezien de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een co-ouderschapsregeling inhoudt. De zorgkorting bedraagt dan 35% van € 541,- = afgerond € 189,-.
De draagkrachtvergelijking
Uit de bijgevoegde berekening kan worden afgeleid dat de draagkracht van partijen voldoende is om volledig in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien. Uit de berekening volgt dat de totale draagkracht van de ouders tezamen € 1.114,- (= € 823,- + € 291,-) bedraagt. De verdeling van de kosten over beide ouders brengt met zich dat het deel van de vader € 400,- (= 823 / 1.114 x 541) bedraagt en het aandeel van de moeder € 141,- (= 291 / 1.114 x 541) bedraagt. Op het aandeel van de vader dient de zorgkorting in mindering te komen, wat met zich brengt dat de vader € 211,- als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de moeder dient te betalen.
De conclusie
Dit brengt met zich dat de vader, ervan uitgaande dat hij het kindgebonden budget ontvangt, € 211,- per maand kan en behoort bij te dragen. De rechter zal vaststellen dat de vader die bijdrage moet betalen met ingang van de dag dat deze beschikking wordt gegeven.

De beslissing

De rechter:
gelast partijen eraan mee te werken dat:
- ten behoeve van het ontvangen van het kindgebonden budget door de vader, de vader bij de Sociale Verzekeringsbank bekend wordt als hoofdaanvrager van de kinderbijslag,
- ten behoeve van het ontvangen van kinderopvangtoeslag door beide ouders, de ouders samen aan de Dienst Toeslagen doorgeven dat zij co-ouders zijn en op welke dagen [de minderjarige] bij welke ouder is.
bepaalt dat de vader € 211,- per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , met ingang van de datum van deze beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: MGV