ECLI:NL:RBNNE:2023:3607

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
22/828
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres met betrekking tot haar inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres had op 24 januari 2022 een afspraak bij de gemeente om zich in te schrijven, maar deze inschrijving werd geweigerd omdat volgens het college een aantal originele documenten ontbrak. Eiseres maakte bezwaar tegen deze weigering en vroeg om een volledige kostenvergoeding. Het college heeft het bezwaar op 21 februari 2022 niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond verklaard, zonder eiseres te horen.

De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat er op 24 januari 2022 en 2 februari 2022 geen besluit is genomen waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de inschrijving van eiseres in de BRP op 10 februari 2022 is bevestigd, maar dat het college de originele documenten mocht opvragen. Eiseres had geen gronden aangevoerd waarom deze documenten niet nodig waren.

De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft afgezien van het horen van eiseres, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van haar proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde

(gemachtigden: mr. M.Y. Ploeger en mr. E.A.C. Sietsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres met betrekking tot de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP).
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De gemachtigde van eiseres heeft na indiening van het beroepschrift verschillende stukken ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres had op 24 januari 2022 een afspraak bij de gemeente om zich te laten inschrijven in de BRP. De inschrijving is niet verricht, omdat volgens het college een aantal originele documenten nodig waren.
2.1.
Op 24 januari 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de weigering om haar in te schrijven in de BRP. Zij heeft aangegeven gehoord te willen worden en een volledige kostenvergoeding te wensen.
2.2.
Het college heeft eiseres op 1 februari 2022 bericht het bezwaarschrift nog niet in behandeling te kunnen nemen, omdat geen besluit is genomen. Aangegeven is dat het bezwaarschrift verder wordt behandeld als een besluit is genomen over de inschrijving in de BRP.
2.3.
Het college heeft eiseres op 2 februari 2022 een schriftelijke bevestiging gestuurd van hetgeen op 24 januari 2022 is besproken.
2.4.
Eiseres heeft op 3 februari 2023 aangegeven dat wel sprake is van een besluit nu sprake is van een mondelinge weigering tot inschrijving, die is gevolgd door de brief van 2 februari 2022.
2.5.
Het college heeft eiseres op 10 februari 2022 bericht dat zij met ingang van 24 januari 2022 is ingeschreven in de BRP.
2.6.
Op 15 februari 2022 heeft eiseres aangegeven dat het procesbelang bij de behandeling van het bezwaar is gelegen in een vergoeding van de proceskosten.
2.7.
Met het bestreden besluit van 21 februari 2022 heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond verklaard en is het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen. Het college heeft afgezien van het horen van eiseres en haar gemachtigde.
2.8.
De gemachtigde van eiseres heeft op 3 januari 2023 aangegeven dat de kwestie al een jaar loopt en gevraagd om vergoeding van de immateriële schade.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De beslissingen van 24 januari 2022 en 2 februari 2022
4. Eiseres vindt dat sprake is van een besluit, waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Een medewerker heeft 24 januari 2022 mondeling namens het college aangegeven dat eiseres niet kon worden ingeschreven in de BRP. Deze buiten behandeling plaatsing is volgens eiseres bevestigd met de brief van 2 februari 2022 waarin eisen en voorwaarden worden gesteld.
4.1.
Het college heeft het bezwaarschrift niet ontvankelijk-verklaard, omdat geen sprake is van een besluit of een met een besluit gelijk te stellen situatie als bedoeld in artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat op 24 januari 2022 en 2 februari 2022 geen besluit is genomen als bedoeld in de Awb, waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Op 24 januari 2022 is een begin gemaakt met de inschrijving van eiseres in de BRP. Deze inschrijving kon nog niet worden afgerond in verband met ontbrekende documenten. Dat is tijdens het gesprek aan eiseres uitgelegd en vervolgens met de brief van 2 februari 2022 bevestigd. In deze brief wordt niet gesproken van een weigering tot inschrijving, maar wordt aangegeven dat meer informatie nodig is, waarna verder kan worden gegaan met de inschrijving. Deze beslissing in het kader van de inschrijvingsprocedure is niet zelfstandig vatbaar voor bezwaar. [1] Er was nog geen besluit over de inschrijving genomen en er waren naar het oordeel van de rechtbank gelet op vorenstaande geen redenen om ervan uit te gaan dat dit wel al zo was. Voor zover het bezwaarschrift is gericht tegen de mondelinge informatie van 24 januari 2022 of de brief van 2 februari 2022 is het daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De inschrijving in de BRP
5. Eiseres heeft aangegeven dat ze nog belang heeft bij een beslissing op haar bezwaarschrift, ook al heeft het college haar met ingang van 24 januari 2022 ingeschreven in de BRP. Ze heeft namelijk om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar gevraagd. Eiseres vindt dat ze meteen had kunnen worden ingeschreven, omdat ze alle benodigde stukken had. Het college had de betreffende originele documenten niet mogen opvragen.
5.1.
Het college vindt dat eiseres geen belang meer had bij een beslissing op haar bezwaarschrift. Het college stelt dat met de latere inschrijving in de BRP is komen vast te staan dat het bezwaar ongegrond is. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom de originele documenten niet nodig waren.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit inhoudelijk op de bezwaren van eiseres heeft beslist en gaat om proceseconomische redenen daarom voorbij aan de vraag naar het procesbelang. Eiseres wilde ingeschreven worden in de BRP en het college heeft dat gedaan met ingang van de datum van het eerste gesprek op het gemeentehuis. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd waarom deze inschrijving onjuist is en ook anderszins valt niet in te zien waarom dit het geval zou zijn. De rechtbank ziet niet in waarom het college de originele documenten niet mocht opvragen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het afzien van horen
6. De rechtbank is anders dan eiseres van oordeel dat het college mocht afzien van het horen en dat voldoende is uitgelegd waarom eiseres of haar gemachtigde niet zijn gehoord. In het bestreden besluit is de volgende tekst opgenomen: “Wij zien af van het horen van u of uw cliënte Primair op grond van artikel 7:3 onder a Awb en subsidiair 7:3 onder b Awb wordt afgezien van het horen van de belanghebbenden in dit dossier.” In artikel 7:3 onder a van de Awb is aangegeven dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. De gemachtigde procedeert vaker namens eiseres en het college mocht ervan uitgaan dat hij de inhoud van de aangehaalde artikelen uit de Awb weet te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank was er in het onderhavige geval geen twijfel mogelijk over het feit dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. [2] Deze beroepsgrond slaagt niet.
De gevraagde schadevergoeding
7. De rechtbank overweegt dat vaste jurisprudentie is dat een uitspraak in eerste aanleg niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In die termijn is de duur van de bezwaarfase begrepen. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. [3]
7.1.
Het college heeft het bezwaarschrift op 24 januari 2022 ontvangen. Op de dag van de uitspraak in het beroep is de termijn van twee jaar nog niet verstreken. Gelet hierop is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn en bestaat er geen recht op een schadevergoeding. Ook anderszins is er geen reden om een schadevergoeding te betalen. De rechtbank wijst het verzoek af.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt haar griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten. Het verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:3 van de Awb.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 16 december 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:2996).
3.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252).