ECLI:NL:RBNNE:2023:3523

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
10057641 CV EXPL 22-5023
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvorderingen tussen voormalig echtelieden met bezwaar tegen eiswijzigingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, hebben voormalig echtelieden, [de man] en [de vrouw], regresvorderingen over en weer ingesteld. De procedure betreft een geschil over de aflossing van gezamenlijke schulden na hun echtscheiding. De partijen zijn op 27 mei 2003 in het huwelijk getreden onder huwelijkse voorwaarden, die later zijn gewijzigd. Na de echtscheiding op 14 juli 2015 zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de schulden in een echtscheidingsconvenant. De man vordert in conventie betaling van bedragen die hij stelt te hebben voldaan aan de bank, terwijl de vrouw in reconventie vordert dat de man rekening en verantwoording aflegt over de door hem gevoerde schulden. Beide partijen hebben bezwaar gemaakt tegen elkaars eiswijzigingen, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat deze eiswijzigingen niet in strijd zijn met de goede procesorde. De kantonrechter heeft de vorderingen van de man in conventie afgewezen, omdat hij onvoldoende onderbouwd heeft dat hij meer heeft betaald dan hem toekomt. De vordering van de vrouw in reconventie is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de man is veroordeeld tot betaling van € 3.907,50 aan de vrouw. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak-/rolnummer: 10057641 CV EXPL 22-5023

Vonnis van de kantonrechter d.d. 1 augustus 2023

inzake

[de man] ,

wonende te [de vrouw] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [de man] ,
gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer, advocaat te Stadskanaal,
tegen

[de vrouw] ,

wonende te [de vrouw] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [de vrouw] ,
gemachtigde: mr. J. Holmer, advocaat te Leek.

PROCESGANG

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 24 januari 2023;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens akte vermeerdering van eis in conventie, en tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende de conclusie van repliek in reconventie, en tevens akte wijziging van eis in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlating productie in conventie;
- de akte uitlating productie in reconventie.
1.2.
[de man] en [de vrouw] hebben over en weer bezwaar gemaakt tegen de eiswijzigingen in conventie en reconventie.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

OVERWEGINGEN

De feiten

2.1.
De kantonrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten die tussen partijen vaststaan omdat ze enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of niet voldoende zijn betwist.
2.2.
Partijen zijn op 27 mei 2003 met elkaar in het huwelijk getreden onder huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld in een notariële akte d.d. 22 mei 2003 en omvatten een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en een finaal verrekenbeding ingeval het huwelijk eindigt door overlijden, echtscheiding of bij scheiding van tafel en bed.
2.3.
Bij notariële akte van 8 april 2015 zijn de huwelijkse voorwaarden gewijzigd met ingang van 9 april 2015, ten gevolge waarvan een beperkte gemeenschap van goederen is ontstaan ten aanzien van de echtelijke woning en de daarop rustende hypothecaire geldlening.
2.4.
Bij beschikking van 14 juli 2015, ingeschreven in het huwelijksregister op 15 juli 2015, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Aan deze beschikking is een echtscheidingsconvenant gehecht waarin partijen de gevolgen van de echtscheiding hebben geregeld. Het echtscheidingsconvenant is tot stand gekomen met bijstand van mr. M. Schuring als gezamenlijke advocaat/scheidingsmediator
2.5.
In het echtscheidingsconvenant is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“3.2
De rente en aflossing verband houdende met de hypothecaire lening en overige lasten zoals gemeentelijke belastingen, opstalverzekering, waterschapslasten, kosten gemeenschappelijk onderhoud, worden door partijen bij helfte gedragen (…)
4.2.
Partijen hebben de navolgende schulden:
- Sygma finance doorlopend krediet € 32.000,--
- Hypotheek Zuiderdiep 34 € 341.960,--
- ABN AMRO € 40.000,--
- Interbank € 16.397,--
- PGB € 12.000,--
Die zij gezamenlijk ieder voor de helft zullen aflossen, volgens het hun bekende aflossingsschema.”
2.6.
[de man] is de rekening-courant bij ABN AMRO nadien blijven gebruiken.
2.7.
In 2016 is Sygma Finance van naam veranderd naar Qander Consumer Finance. In januari 2022 heeft [de vrouw] het restant van de schuld aan Qander, die op dat moment circa € 6.000,00 bedroeg, voldaan.
2.8.
De voormalige echtelijke woning is op enig moment verkocht en op 1 april 2022 geleverd. Uit de verkoopopbrengst is de hypothecaire geldlening volledig voldaan. De overwaarde van € 79.784,59 is bij helfte gedeeld.
2.9.
De aan [de man] toekomende helft van de overwaarde is ontvangen op de rekening-courant bij ABN AMRO, waarvan de debetstand op dat moment € 23.100,- bedroeg.

De vordering in conventie

3.1.
[de man] vordert in conventie, na vermeerdering van eis, om [de vrouw] te veroordelen tot betaling van:
I. een bedrag van € 11.550,- ter zake aflossing van het particulier rekening-courantkrediet bij ABN AMRO;
II. een bedrag van € 7.583,17 ter zake de rente en kosten van het particulier rekening-courantkrediet bij ABN AMRO;
III. de proceskosten.
3.2.
[de vrouw] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De vordering in reconventie

4.1.
[de vrouw] vordert in reconventie, na wijziging van eis, om [de man] te veroordelen tot:
I. betaling van een bedrag van € 3.907,50;
II. het afleggen van rekening en verantwoording over het door [de man] gevoerde beheer over de (voormalige) schulden van partijen zoals die volgen uit het echtscheidingsconvenant, zulks binnen vier weken na de datum van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [de man] daaraan geen gevolg geeft, met een maximum van € 15.000,00.
4.2.
[de man] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling in conventie en in reconventie

Bezwaren tegen eiswijzigingen
5.1.
Partijen voeren beiden aan dat elkaars eiswijzigingen in een te laat stadium zijn ingediend.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat, ingevolge artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zolang nog geen eindvonnis is gewezen de eisende partij bevoegd is de eis te vermeerderen. De rechter kan na bezwaar van de wederpartij of ambtshalve de eisvermeerdering buiten beschouwing laten op grond dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarvan kan sprake zijn bij een onredelijke bemoeilijking van de mogelijkheid om verweer te voeren en/of een onredelijke vertraging van het geding.
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is bij beide eiswijzigingen geen sprake van een dergelijke strijdigheid met de goede procesorde. In beide gevallen hebben partijen immers nog de gelegenheid gehad (en ook benut) om inhoudelijk op de gewijzigde eis te reageren. Dit kon bovendien binnen de gebruikelijke conclusiewisselingen (repliek en dupliek) in conventie en reconventie. Daardoor kan niet worden gezegd dat de mogelijkheid tot het voeren van verweer onredelijk is bemoeilijkt noch dat het geding onredelijk is vertraagd. De kantonrechter zal beide eiswijzigingen dan ook toestaan.
Verdere beoordeling
5.4.
Aan zowel de vordering in conventie als de vordering in reconventie wordt ten grondslag gelegd dat er sprake is geweest van een gemeenschappelijke schuld waarvoor beide partijen onderling voor de helft draagplichtig waren maar waarbij de eisende partij stelt die schuld voor een hoger bedrag te hebben afgelost dan waartoe hij/zij volgens de onderlinge draagplicht gehouden was. In beide gevallen betreft de vordering een regresvordering voor het “teveel betaalde”. De vordering in conventie ziet op de onder nummer 2.5 aangeduide schuld aan ABN AMRO. De vordering in reconventie ziet grotendeels op de onder nummer 2.5 aangeduide schuld aan Sygma finance (hierna te noemen: Qander). Daarnaast ziet de vordering in reconventie nog op een verplichting om bij te dragen in kosten voor onderhoud van de woning, dit punt zal de kantonrechter afzonderlijk beoordelen.
5.5.
Bij de beoordeling van de regresvorderingen stelt de kantonrechter het volgende voorop. Op grond van artikel 6:10 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een regresvordering ontstaan wanneer een hoofdelijk schuldenaar een groter deel in de schuld en de kosten heeft bijgedragen dan hem in de onderlinge verhouding aangaat. Op de partij die zich op het bestaan van een regresvordering beroept rust, krachtens de hoofdregel uit artikel 150 Rv, de stelplicht ten aanzien van de benodigde feiten en omstandigheden. Concreet betekent dit dat de schuldenaar die regres wil nemen voldoende feiten en omstandigheden dient te stellen waaruit blijkt:
  • bestaan van de schuld en de hoofdelijke verbondenheid daarvoor; en
  • tot welk bedrag hij de schuld heeft voldaan; en
  • dat hij de schuld heeft voldaan voor een groter gedeelte dan hem aangaat.
5.6.
Het bestaan van de schulden aan ABN AMRO en Qander alsmede de omvang daarvan en de hoofdelijke verbondenheid voor deze schulden blijkt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende uit de vaststelling daarvan in het echtscheidingsconvenant. Tevens blijkt daaruit dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn ten aanzien van deze schulden. [de vrouw] heeft nog gesteld dat niet gebleken is dat de omvang van de schuld aan ABN AMRO zoals deze in het echtscheidingsconvenant was opgenomen overeenstemde met de werkelijkheid, maar daaraan gaat de kantonrechter voorbij omdat partijen met het echtscheidingsconvenant de omvang van de schulden bindend hebben vastgesteld. Uit de bankafschriften (productie 13 bij conclusie van repliek in conventie) blijkt bovendien dat de openstaande schuld kort voor het ondertekenen van het convenant € 39.550,68 bedroeg en kort erna € 40.606,02 zodat de vermelding in het echtscheidingsconvenant een juiste (wellicht afgeronde) weergave van het openstaande bedrag zal zijn geweest. Voor de beide regresvorderingen komt het hieronder bij de verdere beoordeling aan op de vraag tot welk bedrag de schuld is voldaan en of de schuld voor een groter bedrag is voldaan dan de schuldenaar aangaat.
Vorderingen in conventie
5.7.
De vorderingen in conventie van [de man] ten aanzien van de schuld aan ABN AMRO vallen uiteen in twee onderdelen, te weten de hoofdsom (vordering in conventie onder I) en de rente (vordering in conventie onder II).
5.8.
Ten aanzien van de hoofdsom heeft [de man] gesteld dat voor het eerst vanaf december 2019 is gestart met het daadwerkelijk aflossen van het krediet in maandelijkse termijnen van € 700,-. Op dat moment was het openstaande bedrag nog nagenoeg gelijk aan het bedrag ten tijde van het echtscheidingsconvenant. Vanaf dat moment is [de vrouw] daarvan de helft gaan betalen, tot het moment van de verkoop van de woning. Er hebben volgens [de man] 27 aflossingen van € 700,- plaatsgevonden. Ten tijde van de verkoop van de woning stond nog € 23.100,- open. [de man] stelt dat hij het bedrag van € 23.100,- heeft voldaan, waardoor hij € 11.550,- méér heeft voldaan dan hem aangaat.
5.9.
[de vrouw] heeft niet betwist dat zij vanaf december 2019 de helft van de maandelijkse aflossing van € 700,- heeft voldaan. [de vrouw] heeft echter gesteld dat zij in de periode daarvóór nog veel andere bedragen heeft voldaan aan [de man] die (onder meer) in mindering strekten op de schuld aan ABN AMRO, en dat zij aldus méér in de schuld aan ABN AMRO heeft bijgedragen dan enkel de betalingen van € 350,- per maand. In dit kader heeft [de vrouw] in productie 1 bij de conclusie van antwoord in conventie (nader verduidelijkt in productie 5 bij de conclusie van dupliek in conventie) een overzicht overgelegd met daarop alle betalingen die zij vanaf 2015 heeft verricht naar de bankrekening bij ABN AMRO. Volgens [de vrouw] maken deze betalingen, in het licht van de omstandigheid dat [de man] de rekening bij ABN AMRO na de echtscheiding als eigen lopende rekening is blijven gebruiken, dat [de man] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij op de schuld aan ABN AMRO méér heeft voldaan dan het deel dat hem aangaat.
5.10.
De kantonrechter volgt [de vrouw] hierin. Partijen hebben als werkwijze afgesproken dat [de vrouw] haar deel van de schulden aan [de man] zou voldoen waarna [de man] op zijn beurt de schuldeisers zou betalen. Volgens [de man] vonden de betalingen van [de vrouw] plaats aan de hand van een maandelijks door hem opgesteld overzicht (zie punt 4 in de conclusie van dupliek in reconventie). Het had dus op de weg van [de man] gelegen om aan te wijzen op welke gezamenlijke schulden de betalingen van [de vrouw] in mindering hebben gestrekt. Dit heeft [de man] niet gedaan, zodat onduidelijk blijft of en in hoeverre er betalingen van [de vrouw] vóór december 2019 in mindering hebben gestrekt op de schuld aan ABN AMRO. Door deze onduidelijkheid kan de omvang van de eventuele regresvordering niet worden vastgesteld. De vordering in conventie onder I zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
5.11.
Ten aanzien van de rente volgt de kantonrechter [de vrouw] in haar verweer dat [de man] onvoldoende heeft onderbouwd welk bedrag aan rente hij heeft voldaan op het deel van de schuld dat hem niet aangaat. Weliswaar heeft [de man] gesteld dat hij
allerente heeft betaald, maar tussen partijen is niet in geschil dat [de man] na de echtscheiding de rekening-courant als eigen rekening is blijven gebruiken en dat het saldo nadien heeft gefluctueerd als gevolg van opnames en stortingen. Latere (her)opnames door [de man] voor zijn eigen doeleinden leiden tot nieuwe renteverplichtingen die alleen [de man] aangaan, en die na betaling dus niet tot een regresrecht kunnen leiden. [de man] heeft niet onderbouwd welk deel van de betaalde rente betrekking heeft op zijn eigen (her)opnames en welk deel betrekking heeft op de oorspronkelijke gemeenschappelijke schuld. De vordering in conventie onder II ligt daarom voor afwijzing gereed.
Vorderingen in reconventie
5.12.
De vordering van [de vrouw] in reconventie onder I bestaat uit twee onderdelen, te weten een regresvordering ten aanzien van de schuld aan Qander, en een vordering wegens onderhoudswerkzaamheden aan de woning.
5.13.
Ten aanzien van de schuld aan Qander heeft [de vrouw] gesteld dat zij deze volledig heeft betaald terwijl zij slechts voor de helft draagplichtig was, en dat [de man] op grond van haar regresrecht de helft van het bedrag aan [de vrouw] dient te betalen. [de man] betwist niet dat [de vrouw] de schuld volledig heeft betaald, maar stelt dat deze vordering verrekend dient te worden met de kosten voor rechtsbijstand in een procedure over rekening en verantwoording van de kosten van de pleegdochter van partijen, die volledig door [de man] zijn betaald.
5.14.
[de vrouw] betwist dat [de man] een verrekenbare tegenvordering heeft en voert daartoe aan dat zij niet gehouden is om de helft van de kosten voor rechtsbijstand te betalen omdat zij geen opdracht heeft gegeven voor het voeren van de procedure.
5.15.
Op grond van artikel 6:136 BW kan de rechter een vordering ondanks een beroep op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit beroep niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Naar het oordeel van de kantonrechter is van deze situatie sprake. Daartoe overweegt de kantonrechter dat [de man] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [de vrouw] , onvoldoende feiten heeft gesteld waaruit het bestaan van zijn tegenvordering blijkt. [de man] onderbouwt zijn beroep op verrekening met een aantal facturen van een advocaat waarop wordt vermeld “Inzake: [de man] / Koster”. Op de facturen wordt niet omschreven waarop de werkzaamheden betrekking hebben. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om de gegrondheid van het beroep op verrekening op eenvoudige wijze te kunnen vaststellen. De kantonrechter zal dan ook voorbijgaan aan het beroep op verrekening en de regresvordering van [de vrouw] met betrekking tot de schuld aan Qander, die op zichzelf niet wordt betwist, toewijzen.
5.16.
Ten aanzien van de onderhoudswerkzaamheden aan de woning heeft [de vrouw] gesteld dat dit werkzaamheden betreft die zien op de woning die op dat moment nog in gemeenschappelijk eigendom was. [de vrouw] heeft ter nadere onderbouwing de factuur van € 1.815,00 en het betalingsbewijs overgelegd. [de vrouw] vordert dat [de man] de helft van het factuurbedrag aan haar betaalt. [de man] betwist de vordering en voert daartoe aan dat de factuur en de werkzaamheden hem niet bekend voorkomen.
5.17.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [de vrouw] voldoende gesteld en met stukken onderbouwd dat aan de woning onderhoudswerkzaamheden hebben plaatsgevonden ten bedrage van € 1.815,00 en dat [de vrouw] deze heeft betaald. Op grond van artikel 3.2 uit het echtscheidingsconvenant komen deze kosten voor gezamenlijke rekening van partijen, zodat [de man] de helft van het factuurbedrag aan [de vrouw] dient te betalen. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
5.18.
[de vrouw] heeft in reconventie onder II gevorderd dat [de man] wordt veroordeeld om, onder verbeurte van een dwangsom, rekening en verantwoording af te leggen als bedoeld in artikel 3:173 BW over het door hem gevoerde beheer over de gemeenschappelijke schulden.
5.19.
Artikel 3:173 BW ziet op het beheer over goederen in een gemeenschap. Schulden zijn geen goederen, zodat de vordering reeds om die reden voor afwijzing gereed ligt. De verwijzing van [de vrouw] naar het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1089) gaat niet op omdat het in die zaak ging om analoge toepassing van artikel 3:173 BW op een geval waarin het beheer werd gevoerd over goederen van een ander (in plaats van gemeenschappelijke goederen), en niet om beheer over gemeenschappelijke schulden.
Slotsom
5.20.
[[fout]].
5.21.
In reconventie zal de kantonrechter [de man] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.907,50.
5.23.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:

in conventie

6.1.
wijst de vorderingen af;

in reconventie

6.2.
veroordeelt [de man] om aan [de vrouw] te betalen een bedrag van € 3.907,50;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;

in conventie en in reconventie

6.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma, kantonrechter, en op 1 augustus 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: 409 / MvdH