ECLI:NL:RBNNE:2023:3493

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
186163
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Poolse uitspraak over vaderschap en wijziging van kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een familierechtelijke kwestie betreffende de erkenning van een Poolse uitspraak over het vaderschap van een minderjarige en de wijziging van de kinderalimentatie. De man, die betwist dat hij de verwekker is van de minderjarige, heeft in Polen een procedure lopen ter ontkenning van het vaderschap. De vrouw heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek dat door de rechtbank was gelast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Poolse uitspraak van rechtswege in Nederland erkend dient te worden, tenzij er sprake is van uitzonderingsgronden die dit verhinderen. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn om de Poolse uitspraak niet te erkennen, waardoor de man juridisch vader blijft van de minderjarige.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man om wijziging van de kinderalimentatie beoordeeld. De man heeft verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man in 2013 in staat was om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen. De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 192,- per maand, en de draagkracht van de man op € 462,- per maand. Uiteindelijk heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 85,- per maand, met ingang van 11 oktober 2022. De kosten van het DNA-onderzoek zijn voor rekening van de vrouw, omdat zij niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/186163 / FA RK 22-1730
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 18 juli 2023
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. J.A.M. van Weely, kantoorhoudende te Waalwijk,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
niet in rechte verschenen.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
de minderjarige
[naam minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (Polen),
hierna ook te noemen [de minderjarige] ,
vertegenwoordig door mr. E.J. Jongsma,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over [de minderjarige] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
 de beschikking van deze rechtbank van 9 december 2022 waarbij voorlopig de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige de man aan de vrouw moet voldoen met ingang van [ingangsdatum] 2022 op nihil is bepaald en een deskundigenonderzoek (DNA) is gelast ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker is van de minderjarige;
 de beschikking van deze rechtbank van 23 januari 2023, waaruit blijkt dat de vrouw geen gevolg heeft gegeven aan het bevel van de rechtbank om haar medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek. De rechtbank heeft partijen en de bijzondere curator gevraagd zich uit te laten over de eventuele consequenties hiervan;
 een F9-formulier met bijlagen van de bijzondere curator, ingekomen bij de griffie op 1 februari 2023;
 een F9-formulier van de man, ingekomen bij de griffie op 6 februari 2023;
 een brief van de bijzondere curator, ingekomen bij de griffie op 15 februari 2023;
 een F9-formulier met bijlagen van de man, ingekomen bij de griffie op 2 juni 2023;
 een e-mail van Verilabs, ingekomen bij de griffie op 13 juni 2023;
 een e-mail van Verilabs met als bijlage de factuur, ingekomen bij de griffie op 27 juni 2023.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting met gesloten deuren op 13 juni 2023. Bij deze gelegenheid zijn verschenen:
 de man, bijgestaan door zijn advocaat;
 de bijzondere curator, mr. E.J. Jongsma.
1.3.
De vrouw is op de juiste wijze opgeroepen, maar niet verschenen.

2.Het standpunt van de bijzondere curator

2.1.
Op 1 februari 2023 heeft de rechtbank kennisgenomen van een brief met bijlagen van de bijzondere curator. De bijzondere curator schrijft - kort en zakelijk weergegeven - dat het haar ondanks verschillende pogingen niet is gelukt om in contact te komen met de vrouw. De bijzondere curator heeft enkel een aantal e-mails van de vrouw ontvangen waarin zij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter betwist. Op grond van het in haar brief geschetste juridische kader, komt de bijzondere curator tot de conclusie dat de Poolse rechter bevoegd was om een beslissing te nemen op het verzoek van de vrouw om het vaderschap van de man vast te stellen en dat Pools recht op dit verzoek van toepassing was. In de optiek van de bijzondere curator is de Nederlandse rechter gebonden aan de uitspraak van de Poolse rechter. De bijzondere curator ziet hierdoor geen gronden voor het indienen van een zelfstandig verzoek betreffende de afstamming.
2.2.
De bijzondere curator schrijft - kort en zakelijk weergegeven - in haar brief van 15 februari 2023 dat zij de man inmiddels heeft gesproken. Volgens de bijzondere curator vraagt de man zich allereerst af of er wel een kind is, omdat de vrouw hem destijds niet op de hoogte heeft gesteld van de zwangerschap en hij [de minderjarige] nog nooit heeft gezien. Als er wel een kind is, betwist de man dat hij de vader is. De procedure die de man in 2020 in Polen is gestart ter ontkenning van het vaderschap ligt stil, omdat de vrouw zich in deze procedure niet heeft gemeld en er hierdoor geen DNA-onderzoek kan plaatsvinden. Volgens de man is alles wat de vrouw de Poolse rechtbank heeft verteld, overgenomen zonder enige toets of controle, terwijl de inkomensgegevens bijvoorbeeld onjuist waren. De vaststelling van het vaderschap door de rechtbank in Polen is niet gebaseerd op een DNA-onderzoek. Hoewel de rechter in Polen deze beslissing zonder een dergelijk onderzoek kan doen, blijft het mogelijk dat de man niet de biologische vader van de minderjarige is. De bijzondere curator acht het van belang dat [de minderjarige] duidelijkheid heeft over haar biologische vader, maar merkt op dat hiervoor wel een DNA-onderzoek nodig is. Wanneer één van partijen zich hieraan onttrekt, kan de rechtbank hieruit volgens de bijzondere curator de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, hetgeen gevolgen kan hebben voor de verzoeken van de man betreffende de wijziging van de onderhoudsbijdrage. Ter zitting heeft de bijzondere curator bevestigd dat zij gelet op de gehoudenheid van de Nederlandse rechter een uitspraak van de Poolse rechter geen ruimte ziet om een verzoek in te dienen omtrent de afstamming.

3.Rechtsmacht en toepasselijk recht

3.1.
In de beschikking van 9 december 2022 onder 4.1 tot en met 4.3 is al overwogen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is.

4.De nadere standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

4.1.
De rechtbank dient allereerst nog te beslissen op de primaire verzoeken van de man om voor recht te verklaren dat hij op grond van de in het lichaam van zijn verzoekschrift onder punt 3.2 vermelde verplichting tot teruggave van de onderhoudsbijdrage per saldo een bedrag van de vrouw te vorderen heeft van ten minste € 18.091,16 PM, althans een in goede justitie te bepalen hoger of lager bedrag, en de vrouw te veroordelen om binnen een termijn van twee weken na de datum van de beschikking tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 18.091,16 PM, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de man te voldoen. Daarnaast dient de rechtbank nog te beslissen op het subsidiaire verzoek van de man om zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van [ingangsdatum 1] 2013 op nihil te bepalen dan wel, uiterst subsidiair, te bepalen dat deze bijdrage met ingang van [ingangsdatum 2] 2017 op nihil wordt gesteld. Ten slotte dient de rechtbank nog te beslissen op het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen om aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, alles evenzeer te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
De rechtbank zal nu nader ingaan op de verzoeken van de man, te beginnen met het primaire verzoek.
Het primaire verzoek van de man
4.3.
Zoals terug te lezen is in de beschikking van 9 december 2022, legt de man aan zijn primaire verzoek ten grondslag dat hij betwist dat hij de verwekker van [de minderjarige] is. De man stelt dat de rechtbank te [plaats] (Polen) bij beslissing van [datum beslissing] 2015 ten onrechte het vaderschap van hem over [de minderjarige] heeft vastgesteld en heeft bepaald dat hij met ingang van [ingangsdatum] 2013 een bedrag van 1.500 Poolse zloty per maand moet betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De man heeft de rechtbank daarom primair verzocht om de beslissing van [datum beslissing] 2015 van de rechtbank te [plaats] te vernietigen of te wijzigen en voor recht te verklaren dat de man op grond van artikel 1:207 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) een bedrag van de vrouw te vorderen heeft van ten minste € 18.091,16.
4.4.
In de beschikking van 9 december 2022 heeft de rechtbank opgemerkt dat de man met zijn verzoek kennelijk bedoelt dat de uitspraak van de rechtbank te [plaats] van aanvang af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven en er daarom sprake is geweest van onverschuldigde betaling. In ieder geval ziet de rechtbank op grond van artikel 1:207
lid 5 BW geen grondslag om de beschikking van de Poolse rechtbank te vernietigen of te wijzigen. Om deze reden heeft de rechtbank destijds de rechtsgronden aangevuld en aangegeven dat op grond van artikel 1:401, lid 4 BW zal worden beoordeeld of er sprake is van een situatie als bedoeld in dat artikel en of de vrouw de onderhoudsbijdrage moet terugbetalen aan de man wegens onverschuldigde betaling. Om dit te kunnen beoordelen, heeft de rechtbank geconcludeerd nader bewijs nodig te hebben. In dit kader heeft de rechtbank een DNA-onderzoek gelast, zodat kon worden vastgesteld of de man wel of niet de verwekker is van [de minderjarige] . De rechtbank heeft Verilabs tot deskundige benoemd om dit onderzoek uit te voeren en een dringend beroep gedaan op de vrouw om haar medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek.
4.5.
Nu de vrouw geen gehoor heeft gegeven aan de oproep van de rechtbank, heeft Verilabs het gewenste DNA-onderzoek niet kunnen uitvoeren. Hierdoor is er helaas geen duidelijkheid ontstaan over de vraag of de man de verwekker is van [de minderjarige] . De rechtbank zou hier weliswaar de conclusie aan kunnen verbinden die zij passend acht, maar zoals ook de man en de bijzondere curator op de zitting hebben opgemerkt, blijft vaststaan dat de rechtbank te [plaats] bij beschikking van [datum beslissing] 2015 het vaderschap van de man over [de minderjarige] heeft vastgesteld. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
4.6.
De beschikking van de rechtbank te [plaats] betreft een in het buitenland tot stand gekomen rechterlijke beslissing. Op grond van artikel 10:100, eerste lid, BW wordt een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land;
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van één van de bovengenoemde uitzonderingsgronden die maken dat de beschikking van de rechtbank te [plaats] niet in Nederland kan worden erkend. Ondanks de onduidelijkheid over de vraag of de man de biologische vader is van [de minderjarige] , staat op grond van de beschikking van de rechtbank te [plaats] vast dat de man in ieder geval de juridische vader is van [de minderjarige] . De man is in [maand] 2020 weliswaar een procedure begonnen in Polen ter ontkenning van het vaderschap, maar zo lang de Poolse rechter niet een beslissing hierin geeft, blijft de beschikking van [datum beslissing] 2015 leidend. Aangezien op dit moment vaststaat dat de man de juridische vader is van [de minderjarige] , is hij op grond van artikel 1:392, eerste lid, onder a BW onderhoudsplichtig ten aanzien van [de minderjarige] . Er kan dan ook niet worden gesproken van onverschuldigde betaling van de man aan de vrouw die maakt dat de rechtbank voor recht kan verklaren dat de man teruggave van de reeds betaalde onderhoudsbijdragen van de vrouw kan vorderen. De rechtbank zal het primaire verzoek van de man dan ook afwijzen.
Het subsidiaire verzoek van de man
4.8.
Nu het primaire verzoek van de man wordt afgewezen, komt de rechtbank toe aan het subsidiaire verzoek van de man. De man verzoekt subsidiair om zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van [ingangsdatum 1] 2013 op nihil te bepalen, althans met ingang van een zodanige datum op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht. Voor de ingangsdatum van een eventuele wijziging gaat de rechtbank uit van de datum van indiening van het verzoek.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat de eventuele nihilstelling van de kinderalimentatie een vorm van een wijziging betreft. Door te bepalen dat de te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding op nihil wordt gesteld, blijft de onderhoudsplicht immers bestaan, maar wordt het te betalen bedrag op nihil gesteld. De rechtbank constateert dat de rechtbank te [plaats] bij beslissing van [datum beslissing] 2015 heeft bepaald dat de man met ingang van [ingangsdatum] 2013 een bedrag van 1.500 Poolse zloty per maand dient te betalen aan de vrouw. Aangezien deze beslissing in het buitenland tot stand is gekomen, dient de rechtbank te beoordelen of deze beslissing in Nederland moet worden erkend alvorens zij over kan gaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.10.
Uit artikel 17, eerste lid, van de Alimentatieverordening volgt dat een beslissing, gegeven in een door het Haags Protocol van 2007 gebonden lidstaat, in een andere lidstaat wordt erkend zonder dat daartoe een procedure vereist is en zonder mogelijkheid om tegen de erkenning op te komen.
4.11.
De rechtbank constateert dat Polen een door het Haags Protocol van 2007 gebonden lidstaat is. Uit het voorgaande blijkt dat de beslissing van de rechtbank te [plaats] omtrent de kinderalimentatie daarom in Nederland kan worden erkend.
Inhoudelijke beoordeling
Wijzigingsgrond
4.12.
Ter onderbouwing van zijn subsidiaire verzoek heeft de man aangevoerd dat hij zich erop beroept dat de uitspraak van de rechtbank te [plaats] van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 4 BW. De man stelt dat de vrouw in haar verzoekschrift van destijds heeft gesteld dat de man manager was, dat zijn inkomen € 4.000,- per maand bedroeg en dat zij zelf geen inkomsten had. Op grond hiervan heeft de vrouw de rechtbank verzocht om te bepalen dat de man een bedrag van € 820,- per maand diende bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De man stelt dat hij geen manager, maar meewerkend voorman was en dat zijn inkomen veel lager was dan de vrouw deed voorkomen. De door de rechtbank te [plaats] vastgestelde kinderalimentatie is in de optiek van de man dan ook veel te hoog.
4.13.
Ingevolge artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van aanvang af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.14.
De rechtbank constateert dat de rechtbank te [plaats] in de beslissing van [datum beslissing] 2015 heeft bepaald dat de man met ingang van [ingangsdatum] 2013 een bedrag van 1.500 Poolse zloty per maand dient te voldoen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Uit het als productie 5 bij het verzoekschrift van de man overgelegde saldo overzicht van het LBIO maakt de rechtbank op dat dit bedrag in [maand] 2013 gelijkstond aan € 253,36. De rechtbank constateert dat de uitspraak van de rechtbank te [plaats] verder niet vermeldt van welke concrete inkomens- of andere gegevens in deze zaak is uitgegaan, noch op welke wijze daarmee bij de berekening van de vaststelling van de kinderalimentatie rekening is gehouden. Ook uit het destijds door de vrouw ingediende verzoekschrift blijkt niet of, en zo ja, welke (inkomens)gegevens hieraan ten grondslag hebben gelegen. Nu de beslissing van de rechtbank te [plaats] niet de concrete gegevens inhoudt op basis waarvan de kinderalimentatie is vastgesteld, ziet de rechtbank aanleiding om te bezien of deze beslissing op grond van artikel 1:401, lid 4 BW gewijzigd dient te worden. De rechtbank verwijst hierbij naar een vergelijkbare uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 november 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:3556). De rechtbank volgt hierbij de aanbevelingen van de landelijke Expertgroep Alimentatienormen, zoals neergelegd in het Rapport Alimentatienormen.
Behoefte
4.15.
De rechtbank stelt vast dat partijen nooit hebben samengewoond. Op grond van de aanbevelingen uit het Rapport Alimentatienormen dient de behoefte van [de minderjarige] daarom te worden berekend door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. De inkomens dienen dus niet bij elkaar te worden opgeteld. Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk moet met de aanspraak op kindgebonden budget rekening worden gehouden indien aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen (zoals inkomens- en vermogensgrens) wordt voldaan, ook al is dit voor een ouder een fictief bedrag (alsof het kind alleen bij die ouder zou zijn opgegroeid). Ook andere, fiscale aanspraken in die fictieve situatie (zoals de aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting) dienen in aanmerking te worden genomen.
4.16.
De rechtbank zal bij de bepaling van de behoefte van [de minderjarige] uitgaan van de tarieven van 2013- [periode] , nu [de minderjarige] in dat jaar is geboren en de alimentatieverplichting van de man destijds is aangevangen.
4.17.
Aangezien de rechtbank aan de zijde van de man enkel beschikt over inkomensgegevens uit 2014, te weten een jaaropgaaf, zal de rechtbank bij de berekening van de behoefte van [de minderjarige] op basis van het inkomen van de man uitgaan van deze inkomensgegevens, waarbij de rechtbank aanneemt dat het inkomen van de man ten opzichte van 2013 nagenoeg ongewijzigd is gebleven.
4.18.
De rechtbank constateert dat uit de jaaropgaaf van de man van 2014 blijkt dat hij in 2014 een inkomen had van € 32.629,- per jaar. Rekening houdend met inkomensafhankelijke combinatiekorting bedroeg zijn netto besteedbaar inkomen hiermee € 2.147,- per maand (bijlage 1). Vermeerderd met een (fictief) kindgebonden budget van € 44,- per maand bedroeg het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.191,- per maand. Hierbij hoort een behoefte van € 312,- per maand (bijlage 2).
4.19.
Aangezien de vrouw niet is verschenen in de procedure, heeft zij de rechtbank niet kunnen inlichten over haar inkomenssituatie. Uit het verzoekschrift van de vrouw van [datum] 2014 in de procedure in Polen, in het geding gebracht als productie 10 bij de brief van de bijzondere curator van 1 februari 2023, maakt de rechtbank op dat de vrouw destijds niet in staat was om betaalde arbeid te verrichten in verband met haar gezondheid, wat door de man niet is betwist. Nu dit de enige gegevens zijn die de rechtbank van de vrouw heeft, zal de rechtbank ook bij de vrouw het jaar 2014 als uitgangspunt nemen voor de berekening van de behoefte van [de minderjarige] en aannemen dat zij in 2014 geen inkomen uit werk had. Aangezien de vrouw destijds niet in Nederland verbleef, zal de rechtbank aan haar zijde geen rekening houden met het kindgebonden budget. Uit de behoeftetabel van 2013 volgt dat de behoefte van een kind tussen de 0 en de 5 jaar tot een inkomensgrens van € 1.000,- destijds
€ 110,- bedroeg (bijlage 2 en 3). De rechtbank merkt echter op dat in de bedragen uit de behoeftetabel ook rekening is gehouden met de kinderbijslag. Hoewel het de rechtbank onbekend is of ouders in Polen ook aanspraak kunnen maken op dergelijke sociale uitkeringen, staat vast dat de levensstandaard in Polen lager is dan in Nederland. Om de hoogte van de behoefte van [de minderjarige] naar Poolse maatstaven te kunnen vaststellen, zal de rechtbank daarom aansluiting zoeken bij de zogeheten 'Big Mac index'. Dit houdt in een informele berekeningswijze van koopkrachtpariteit gebaseerd op de prijs van een Big Mac (een hamburger van de mondiale restaurantketen McDonald’s) in een bepaald land. Hierbij kan een koopkrachtvergelijking worden gemaakt door te kijken naar de prijs van een Big Mac, die overal ter wereld wordt gefabriceerd en verkocht. Die prijs was in 2014 in Nederland $ 4,68 en voor Polen $ 3,00. Dat betekent dat de rechtbank in dit geval de behoefte van [de minderjarige] gebaseerd op het inkomen van de vrouw, te weten € 110,-, dient te vermenigvuldigen met 3,00 ÷ 4,68 = 0,64. De rechtbank corrigeert daarom de behoefte naar 0.64 x € 110,- = € 70,51, afgerond € 71,-. Dit betekent dat de vrouw om in Polen te kunnen voorzien in de naar Nederlandse maatstaven bepaalde noodzakelijke kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , destijds een bedrag van afgerond € 71,- nodig had. Nu de vrouw en [de minderjarige] in 2014 in Polen verbleven, zal de rechtbank de behoefte van [de minderjarige] op basis van het inkomen van de vrouw op dit bedrag bepalen.
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat de behoefte van [de minderjarige] in 2013 op basis van het inkomen van de man € 312,- bedroeg en op basis van het inkomen van de vrouw € 71,-. De rechtbank zal de behoefte van [de minderjarige] vaststellen op het gemiddelde van deze behoeften, te weten ((€ 312,- + € 71,- =) € 383,- : 2 =) afgerond € 192,- per maand (bijlage 2).
Draagkracht man in 2013
4.21.
Om te kunnen beoordelen of de beschikking van de rechtbank te [plaats] van aanvang af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, zal de rechtbank onderzoeken wat de draagkracht van de man in 2013 was. De rechtbank zal hierbij opnieuw uitgaan van een jaarinkomen van de man van bruto € 32.629,- per jaar. Rekenend met dit inkomen bedroeg het netto besteedbaar inkomen van de man in 2013 € 1.969,-. Hierbij hoort een draagkracht van € 370,- per maand (bijlage 4). Zoals eerder is opgemerkt, heeft de rechtbank te [plaats] in 2015 bepaald dat de man maandelijks 1.500 Poolse zloty diende te betalen aan de vrouw en kwam dit volgens het LBIO omgerekend neer op een bedrag van
€ 253,36 per maand. De rechtbank constateert dat de draagkracht van de man in 2013 dan ook hoger was dan de bijdrage die de rechtbank te [plaats] heeft bepaald en hij dit bedrag dus kon betalen. Daar komt bij dat voor de rechtbank onduidelijk gebleven is of er ook inkomensgegevens van de vrouw ten grondslag liggen aan de beslissing van de rechtbank te [plaats] , of zij recht had op sociale voorzieningen in Polen en zo ja, om welke inkomensgegevens het daarbij gaat. De rechtbank kan bij gebrek aan wetenschap enkel uitgaan van een fictieve situatie, waarbij niet uitgesloten kan worden dat de behoefte van [de minderjarige] aan de kant van de vrouw hoger was. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer geoordeeld worden dat de kinderalimentatie van aanvang af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, te meer nu de man het opgelegde bedrag kon betalen. Dit brengt met zich dat de rechtbank het subsidiaire verzoek van de man niet kan toewijzen. Als gevolg hiervan komt de rechtbank toe aan het uiterst subsidiaire verzoek van de man, waar de rechtbank hieronder nader op in zal gaan.
Het uiterst subsidiaire verzoek van de man
Wijzigingsgrond
4.22.
Ter onderbouwing van zijn uiterst subsidiaire verzoek heeft de man aangevoerd dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat het door de rechtbank te [plaats] bepaalde bedrag aan kinderalimentatie daardoor niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.23.
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, BW kan - voor zover hier van belang - een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Nu de man heeft gesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, is hij ontvankelijk in zijn verzoek.
4.24.
Volgens de man bestaat de wijziging van omstandigheden eruit dat de vrouw en [de minderjarige] sinds [datum] in Nederland wonen en dat de vrouw sinds die datum aanspraak maakt op kindgebonden budget, inclusief alleenstaande ouderkop.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat de door de man gestelde wijziging van omstandigheden rechtens relevant is en dat deze wijziging een hernieuwde beoordeling van de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] rechtvaardigt. De rechtbank zal daarom overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De rechtbank volgt hierbij wederom de aanbevelingen van de landelijke Expertgroep Alimentatienormen, zoals neergelegd in het Rapport Alimentatienormen.
Ingangsdatum
4.26.
De man heeft de rechtbank in zijn uiterst subsidiaire verzoek verzocht om de datum waarop de vrouw en [de minderjarige] in Nederland zijn komen wonen, te weten [datum] , als ingangsdatum voor de gewijzigde kinderalimentatie te hanteren. De rechtbank is echter van oordeel dat de ingangsdatum moet worden bepaald op de datum waarop de man zijn verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, te weten 11 oktober 2022.
Behoefte
4.27.
Zoals de rechtbank bij rechtsoverweging 4.21 heeft overwogen, bedroeg de behoefte van [de minderjarige] in 2013 afgerond € 192,- per maand. Na toepassing van de wettelijke indexering bedroeg de behoefte van [de minderjarige] hiermee afgerond € 225,- in 2022 (bijlage 2).
Draagkracht man
4.28.
De rechtbank beschikt enkel over een loonstrook van de man van maart 2022. Bij gebrek aan andere inkomensgegevens zal de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van het inkomen zoals dit blijkt uit deze loonstrook. Blijkens de loonstrook van de man van maart 2022 bedraagt zijn bruto inkomen € 2.945,26 per maand. Bij de berekening van de draagkracht van de man houdt de rechtbank verder rekening met vakantietoeslag van 8%, premie OP/PP van € 193,65 per maand, premie WIA-WN.VZ van
€ 11,27 per maand en premie SWWM van € 6,23 per maand. Gelet op de ingangsdatum zal de rechtbank uitgaan van de tarieven van 2022-2. Voornoemde gegevens resulteren in een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.400,- per maand. De draagkracht van de man in 2022 bedraagt daarmee € 462,- per maand (bijlage 5).
Draagkracht vrouw
4.29.
De rechtbank constateert dat zij in het geheel niet over inkomensgegevens van de vrouw beschikt. Aangezien de vrouw wel de kans heeft gehad om deze gegevens te verstrekken en zij er zelf voor heeft gekozen om niet in de procedure te verschijnen, is de rechtbank van oordeel dat dit voor rekening en risico van de vrouw moet komen. De rechtbank overweegt dat nergens uit blijkt dat de vrouw er op dit moment niet toe in staat zou zijn om inkomen te genereren. Daarom zal de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uitgaan van het modale inkomen, waarbij de rechtbank net als bij de man het jaartal 2022 zal hanteren als uitgangspunt. De rechtbank constateert dat het bruto modaal inkomen volgens het Centraal Planbureau in 2022 € 38.500,- bedroeg, inclusief vakantiegeld. De rechtbank zal dan ook van dit inkomen uitgaan bij de berekening van de draagkracht van de vrouw. Uit de alimentatieberekening van de rechtbank blijkt dat de vrouw recht heeft op een kindgebonden budget van totaal € 3.415,- en dat zij in aanmerking komt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Uitgaande van de tarieven van 2022-2 resulteren voornoemde gegevens in een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van
€ 3.015,- per maand. De draagkracht van de vrouw in 2022 bedraagt hiermee € 764,- (bijlage 6).
Verdeling kosten
4.30.
Partijen beschikken samen over een draagkracht van (€ 462,- + € 764,- =) € 1.226,- per maand. Zij zijn daarmee in staat om geheel in de behoefte van [de minderjarige] van € 225,- te voorzien. De verdeling van de kosten van [de minderjarige] over beide partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van [de minderjarige] , oftewel:
 het aandeel van de man bedraagt (€ 462,- : € 1.226,- x € 225,- =) afgerond € 85,-;
 het aandeel van de vrouw bedraagt (€ 764,- : € 1.226,- x € 225- =) afgerond € 140,-.
Conclusie
4.31.
Gelet op het voorgaande bedraagt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie volgens de berekening van de rechtbank € 85,- per maand (bijlage 7). Dit bedrag dient jaarlijks geïndexeerd te worden. Gelet op de ingangsdatum die de rechtbank eerder in deze beschikking heeft bepaald, zal de man dit bedrag met ingang van 11 oktober 2022 aan de vrouw moeten voldoen.
Terugbetaling
4.32.
Volgens vaste rechtspraak geldt dat de rechter, die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór de uitspraak gelegen datum, dient te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat, ook gelet op de grote betalingsachterstand, niet van de vrouw kan worden verlangd dat zij het eventueel door de man na ingangsdatum te veel betaalde aan hem zal terugbetalen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de door de vrouw ten behoeve van [de minderjarige] ontvangen bijdragen in de kosten van haar verzorging en opvoeding volledig zijn geconsumeerd.
Kosten
Kosten van het DNA-onderzoek
4.33.
De rechtbank dient nog een beslissing te nemen over de vraag voor wiens rekening de kosten van het bij beschikking van 9 december 2022 gelaste DNA-onderzoek dienen te komen. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt in afstammingszaken is dat de kosten van het DNA-onderzoek ten laste van de in het ongelijk gestelde partij worden gebracht, tenzij er gronden zijn om de kosten ten laste van beide partijen te brengen. De wet biedt geen mogelijkheden om de kosten van het DNA-onderzoek ten laste van 's Rijks kas te laten komen. Het is immers uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever dat de kosten van bewijslevering door de Staat worden betaald, ook niet wanneer de rechtbank ambtshalve een deskundigenonderzoek beveelt. Nu de rechtbank het uiterst subsidiaire verzoek van de man (deels) heeft toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat de kosten van het DNA-onderzoek voor rekening van de vrouw - als de in het ongelijk gestelde partij - dienen te komen, temeer nu de vrouw, ondanks de nadrukkelijke oproep van de rechtbank, hiertoe geen medewerking heeft verleend. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw de kosten van het DNA-onderzoek dient te voldoen.
Proceskosten
4.34.
De man heeft de rechtbank ten slotte verzocht om de vrouw te veroordelen om aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, alles evenzeer te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.35.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure ziet de rechtbank geen aanleiding om een van partijen te veroordelen in de kosten van de procedure. De rechtbank zal de kosten van deze procedure daarom compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beslissing van de rechtbank te [plaats] (Polen) van [datum beslissing] 2015 ten aanzien van de kinderalimentatie aldus, dat zij thans als volgt beslist:
5.2.
stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Polen), met ingang van 11 oktober 2022 op € 85,- per maand, telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - aan de vrouw te voldoen,
5.3.
veroordeelt de vrouw in de kosten verbonden aan het door Verilabs (deels) uitgevoerde verwantschapsonderzoek, wat neerkomt op een bedrag van € 110,-, welk bedrag na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak moet worden voldaan aan de griffier;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
beschouwt de taak van de bijzondere curator mr. E.J. Jongsma in deze procedure als beëindigd;
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 859