ECLI:NL:GHARL:2017:7524

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
17/00237
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een aanslag in de zuiveringsheffing voor een tweepersoonshuishouden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag in de zuiveringsheffing die aan belanghebbende, een tweepersoonshuishouden, was opgelegd voor het jaar 2016. De heffingsambtenaar had de aanslag vastgesteld op drie vervuilingseenheden, wat door belanghebbende werd betwist. Belanghebbende stelde dat de aanslag niet rechtsgeldig was omdat het aanslagbiljet niet duidelijk maakte wie de heffingsplichtige was en dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden. De rechtbank had eerder de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, maar belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het Hof oordeelde dat het aanslagbiljet voldoende informatie bevatte om aan te geven dat de aanslag namens het Waterschap was opgelegd. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de belanghebbende correct had aangewezen als heffingplichtige op basis van de tenaamstelling van het aanslagbiljet. De wetgeving omtrent de vervuilingswaarde van stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, werd ook besproken. Het Hof stelde vast dat de forfaitaire heffingssystematiek, die drie vervuilingseenheden voor een tweepersoonshuishouden hanteert, niet onredelijk of willekeurig was. De klacht van ongelijke behandeling werd verworpen, omdat de wetgever doelmatigheidsoverwegingen had gemaakt bij het vaststellen van de heffingsgrondslag.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Belastingkamer
locatie Leeuwarden
nummer 17/00237
uitspraakdatum:
30 augustus 2017
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 december 2016 nummer LEE16/2913, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Hefpunt Belastingen Waterschappen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 2016 opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende en zijn partner voeren een tweepersoonshuishouden en maken samen gebruik van de woning aan de [a-straat] 10B te [Z] .
2.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 2016 opgelegd. De aanslag beloopt € 234,57 en is gebaseerd op drie vervuilingseenheden.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of aan belanghebbende terecht een aanslag naar drie vervuilingseenheden is opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de heffingsambtenaar bevestigend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep uitsluitend op het standpunt dat de aanslag dient te worden vernietigd omdat uit het aanslagbiljet niet blijkt door wie de aanslag is opgelegd, omdat uit het aanslagbiljet evenmin blijkt dat belanghebbende is aangewezen als heffingplichtige van de woonruimte, en omdat het gelijkheidsbeginsel is geschonden doordat een eenpersoonshuishouden wordt aangeslagen naar een vervuilingseenheid en een tweepersoonshuishouden als dat van belanghebbende naar drie en niet naar twee vervuilingseenheden.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het aanslagbiljet bevat de aanduidingen "Waterschap Hunze en Aa's" en "Hefpunt voor de belastingen van waterschappen en gemeenten". Op het aanslagbiljet is voorts onder meer vermeld op welke aanslagen het betrekking heeft en wat de hoogte is van die aanslagen. Daarmee is voor de adressant voldoende duidelijk dat de op het biljet gestelde aanslagen hem namens het Waterschap zijn opgelegd. Geen wettelijke bepaling houdt een verplichting in om op het aanslagbiljet tevens te vermelden dat het afkomstig is van de bevoegde heffingsambtenaar.
4.2.
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat uit de aanslag niet blijkt dat de heffingsambtenaar belanghebbende heeft aangewezen als degene die is onderworpen aan de zuiveringsheffing, maar niet dat die aanwijzing niet heeft plaatsgevonden, of dat de aanwijzingsregels onjuist zijn toegepast.
4.3.
Dat belanghebbende door de heffingsambtenaar als heffingplichtig is aangewezen, blijkt voldoende uit de tenaamstelling van het aanslagbiljet. Uit het aanslagbiljet hoeft de persoon van degene die als heffingplichtig is aangewezen niet tevens op andere wijze te worden kenbaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de aanwijzing van belanghebbende aan de hand van de vigerende aanwijzingsregels heeft plaatsgevonden, hetgeen het Hof aannemelijk acht.
4.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 122h, eerste lid, van de Waterschapswet (hierna: de Wet) wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd bedraagt één vervuilingseenheid.
4.5.
Artikel 15, eerste lid, van de Verordening zuiveringsheffing Hunze en Aa’s 2016 (hierna: de Verordening) bepaalt, voor zover te dezen van belang, dat de vervuilingswaarde van een woonruimte drie vervuilingseenheden is indien die woonruimte wordt gebruikt door meer dan één persoon en dat de vervuilingswaarde op één vervuilingseenheid wordt vastgesteld voor een woonruimte die door één persoon wordt gebruikt.
4.6.
Artikel 15 van de Verordening spoort met artikel 122h, eerste lid, van de Wet. Derhalve kan niet worden gezegd dat de regelgever met die bepaling zijn bevoegdheid te buiten is gegaan.
4.7.
Het Hof begrijpt belanghebbendes klacht over ongelijke behandeling aldus dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de wetgever voor eenpersoonshuishoudens wel een uitzondering heeft gemaakt op de forfaitaire heffingsgrondslag van drie vervuilingseenheden, en ten onrechte geen ruimte heeft gelaten voor een zodanige uitzondering met betrekking tot tweepersoonshuishoudens.
4.8.
Blijkens de wetsgeschiedenis is voor het in de wet neergelegde forfaitaire systeem gekozen uit doelmatigheidsoverwegingen. Om die reden heeft de wetgever afgezien van een verdere differentiatie of een heffing op basis van meting en bemonstering van het afvalwater. Voorts heeft de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis om verschillende redenen afgezien van een heffing naar het waterverbruik dan wel op basis van de feitelijke woningbezetting.
4.9.
Met het gebruik van een belastingforfait wordt in het algemeen beoogd om een zo groot mogelijk aantal gevallen aan een eenvoudig te hanteren regeling te onderwerpen. Inherent aan een dergelijk forfait is dat met individuele omstandigheden geen rekening wordt gehouden. Eigen daaraan is dat toepassing daarvan in concrete gevallen nu eens kan leiden tot een hogere heffing, dan weer tot een lagere heffing dan waartoe de regeling zonder het bestaan van het forfait zou hebben geleid. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat een objectieve en redelijke rechtvaardiging ten grondslag ligt aan de in voormelde bepaling neergelegde forfaitaire systematiek van de zuiveringsheffing voor woonruimten.
4.10.
Het ontbreken van de door belanghebbende voorgestane differentiatie in die zin dat voor een tweepersoonshuishouden wordt geheven naar twee vervuilingseenheden leidt naar 's Hofs oordeel niet tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing.
4.11.
Belanghebbende heeft nog gesteld dat de omstandigheid dat gebruikers van woonruimten met meer dan drie gebruikers voor drie vervuilingseenheden in de heffing worden betrokken eveneens leidt tot een ongelijke behandeling. Ook deze stelling stuit op het vorenoverwogene af.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
30 augustus 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 augustus 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.