In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag in de zuiveringsheffing die aan belanghebbende, een tweepersoonshuishouden, was opgelegd voor het jaar 2016. De heffingsambtenaar had de aanslag vastgesteld op drie vervuilingseenheden, wat door belanghebbende werd betwist. Belanghebbende stelde dat de aanslag niet rechtsgeldig was omdat het aanslagbiljet niet duidelijk maakte wie de heffingsplichtige was en dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden. De rechtbank had eerder de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, maar belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Het Hof oordeelde dat het aanslagbiljet voldoende informatie bevatte om aan te geven dat de aanslag namens het Waterschap was opgelegd. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de belanghebbende correct had aangewezen als heffingplichtige op basis van de tenaamstelling van het aanslagbiljet. De wetgeving omtrent de vervuilingswaarde van stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, werd ook besproken. Het Hof stelde vast dat de forfaitaire heffingssystematiek, die drie vervuilingseenheden voor een tweepersoonshuishouden hanteert, niet onredelijk of willekeurig was. De klacht van ongelijke behandeling werd verworpen, omdat de wetgever doelmatigheidsoverwegingen had gemaakt bij het vaststellen van de heffingsgrondslag.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.