ECLI:NL:RBNNE:2023:3343

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
LEE 23/2964
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom voor beëindiging paardenhouderij in strijd met bestemmingsplan

Op 11 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân. Verzoekster had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen een last onder dwangsom die haar was opgelegd op 7 februari 2023. Deze last verplichtte haar om haar paardenopvang en paardenhouderij te beëindigen, omdat deze activiteiten in strijd waren met het geldende bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisering van de paardenhouderij was en dat de termijn om aan de last te voldoen niet onredelijk kort was. De opgelegde dwangsom van € 2.000 per week, met een maximum van € 10.000, werd ook niet te hoog bevonden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor verzoekster binnen zeven dagen na de uitspraak aan de last moest voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2964

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: ir. S. Boonstra),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, het college
(gemachtigde: F. Kelderhuis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de last onder dwangsom die het college haar op 7 februari 2023 heeft opgelegd. Verzoekster moest voor 1 augustus 2023 haar paardenopvang en paardenhouderij op het perceel [adres] in [plaats] stoppen en een woonunit verwijderen of aanpassen. Doet zij dit niet, dan moet zij een dwangsom van € 2.000 per week betalen, met een maximum van € 10.000,-. Volgens het college overtreedt verzoekster artikel 2.1, eerste lid onder a en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.1.
Verzoekster heeft tegen de last onder dwangsom bezwaar gemaakt en op 13 juli 2023 de voorzieningenrechter verzocht om dit besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 31 juli 2023 de termijn waarbinnen verzoekster aan de last moet voldoen (de begunstigingstermijn) verlengd tot 7 dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers huurt de (voormalige) boerderij aan de [adres] in [plaats] (de locatie). Zij is daar een pensionstalling gestart en vangt voor Stichting Dimarte paarden op (verder: de paardenhouderij). In februari 2021 heeft een toezichthouder van de gemeente Súdwest-Fryslân geconstateerd dat er een woonunit achter op het erf is geplaatst, waar de vorige bewoners van de boerderij wonen. Ook heeft de toezichthouder geconstateerd dat er een dierenopvang is gevestigd. Hij heeft meegedeeld dat deze activiteit niet past binnen de agrarische bestemming van het perceel en verzoekster geadviseerd om een adviseur in de arm te nemen voor het eventueel aanvragen van een omgevingsvergunning.
2.1.
Op 4 april 2022 en 13 september 2022 heeft het college aangekondigd dat het handhavend zal optreden tegen het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel. Het wonen in de woonunit moet gestaakt worden en de paardenhouderij gestopt. Het college wil onder voorwaarden meewerken aan een paardenopvang op de locatie. Daarvoor moet verzoekster dan wel haar concrete plannen voorleggen. Het college heeft aangegeven dat verzoekster wel in de voormalige boerderij mag wonen. De gemeenteraad wil de boerderij in het toekomstige bestemmingsplan namelijk bestemmen tot woonboerderij.
2.2.
Het college heeft op 7 februari 2023 de last onder dwangsom opgelegd (zoals omschreven onder 1).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of er een voorlopige voorziening zal worden getroffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen zal de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekster de vraag beantwoorden of het bestreden besluit in stand kan blijven. De voor de beoordeling van dit verzoek belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Vooraf
4. Omdat eiseres een dwangsom moet betalen als zij de last niet uitvoert, en de begunstigingstermijn op korte termijn afloopt, is het spoedeisend belang niet in geschil. Inmiddels is de woonunit verwijderd. Deze uitspraak gaat daarom alleen over de paardenhouderij.
Is het college bevoegd tot handhavend optreden?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het hebben van een paardenhouderij en het wonen op de locatie zonder dat er een agrarisch bedrijf is gevestigd, in strijd is met de regels van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2008’. Dat betekent dat het college bevoegd is tot handhavend optreden tegen verzoekster. Volgens vaste rechtspraak zal het college, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in de regel van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het college worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisering bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Is er sprake van concreet zicht op legalisering?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het verkrijgen van toestemming om de paardenhouderij op de locatie te vestigen een omgevingsvergunning nodig is, die slechts kan worden verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo (een omgevingsvergunning met een ruimtelijke onderbouwing). Dit is een omgevingsvergunning waarop de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Ook kan de bestemming van het perceel worden gewijzigd. Verzoekster heeft aangevoerd dat er zicht is op legalisering door het verlenen van zo’n vergunning of bestemmingsplanwijziging.
Wat is er nodig voor een concreet zicht op legalisering?
6.1.
Wanneer de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is om concreet zicht op legalisering aan te nemen ten minste vereist dat een ontwerp omgevingsvergunning ter inzage is gelegd, waarbinnen het gebruik, waarop het handhavingsverzoek ziet, past. [1]
Om een concreet zicht op legalisering in verband met de herziening van een bestemmingsplan aan te kunnen nemen, is ten minste vereist dat een ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd, waarbinnen het strijdige gebruik past. [2]
Er is geen concreet zicht op legalisering
6.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op 3 augustus 2023 een aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning met een ruimtelijke onderbouwing. Dat is niet voldoende om een concreet zicht op legalisering aan te nemen. Daar komt bij dat het college gemotiveerd heeft aangegeven dat de aanvraag zoals die nu is ingediend niet compleet is, en dat het college gelet op het gebrek aan een bedrijfsplan ernstige twijfels heeft aan de (financiële) uitvoerbaarheid van het plan van verzoekster.
6.3.
Op 30 mei 2023 is het ontwerp bestemmingsplan ‘Buitengebied Súdwest-Fryslân-II (voormalige gemeenten Boarnsterhim-deels, Bolsward, Littenseradiel-deels en Wymbritseradiel)’ ter inzage gelegd. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘Wonen-Woonboerderij’. Binnen deze bestemming past het strijdige gebruik ook niet. Dat verzoekster een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan heeft gegeven, waarin zij vraagt om wijziging van de bestemming in ‘agrarische paardenhouderij’, maakt ook niet dat er sprake is van een concreet zicht op legalisering.
Is er sprake van andere bijzondere omstandigheden?
7. De voorzieningenrechter is niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden waarom het college niet handhavend zou mogen optreden.
Is de last onduidelijk?
8. Verzoekster heeft gesteld dat zij in het duister tast over wat gedaan moet worden om de overtreding te beëindigen, maar dit niet nader onderbouwd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de last (zoals weergegeven onder 1) voldoende duidelijk is omschreven en dat het voor verzoekster voldoende duidelijk is op welke wijze zij de overtreding kan beëindigen.
Is de begunstigingstermijn te kort?
9. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat de lengte van de begunstigingstermijn van 7 dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter te kort is. Het is moeilijk om in zo’n korte tijd opvang voor de paarden te vinden.
9.1.
Het college is verplicht een termijn te stellen voor het beëindigen van een overtreding. Het is vaste rechtspraak dat die termijn niet langer hoeft te zijn dan noodzakelijk om de overtreding ongedaan te maken.
9.2.
Tussen de eerste constatering en het opleggen van de uiteindelijke last is inmiddels twee jaar verstreken. Het college heeft verzoekster vanaf het moment dat de last onder dwangsom is opgelegd vervolgens bijna zes maanden de tijd gegeven om de overtreding te beëindigen. De voorzieningenrechter van oordeel dat, gegeven deze omstandigheden, deze termijn niet onredelijk kort is. Ook deze bezwaargrond heeft geen redelijke kans van slagen.
Is de dwangsom te hoog?
10. Verzoekster heeft aangegeven dat de last onder dwangsom te hoog is, omdat geen rekening is gehouden met de draagkracht van verzoekster en er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden.
10.1.
De last onder dwangsom moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. [3]
10.2.
Met het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat de hoogte van de opgelegde dwangsom niet onevenredig hoog is. Het opleggen van een last onder dwangsom heeft ten doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Om dit doel te bereiken kan de hoogte van het bedrag worden afgestemd op het financiële voordeel dat een overtreder kan verwachten bij het niet naleven van deze regels. Van de dwangsom moet zo’n prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. [4] De draagkracht van verzoekster is daarbij niet van belang Het college heeft voldoende toegelicht waarom het voor de hoogte van de dwangsom heeft gekozen, gelet op de verwachte inkomsten van het stallen van paarden. Ook de omstandigheid dat verzoekster de volledige dwangsom verbeurt, als zij een deel van de overtreding ongedaan heeft gemaakt, maakt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de hoogte van de dwangsom onredelijk hoog is. De bezwaargrond heeft geen redelijke kans van slagen.

Conclusie en gevolgen

11. Nu de last naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar in stand kan blijven, ziet de voorzieningenrechter geen reden om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster binnen 7 dagen na verzending van deze uitspraak aan de last moet voldoen.
11. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voor de beoordeling van dit bezoek belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:32b
1.Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
[…]
3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c .het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […]
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:594.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2901.
3.Artikel 5:32b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:361.