ECLI:NL:RBNNE:2023:3314

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
LEE 22/2079
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde bestuurlijke boete van € 348.000,- wegens 29 overtredingen van artikel 18b, tweede lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) in de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018. De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 behandeld, maar partijen hebben zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de boete, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat de boete te hoog is in verhouding tot haar financiële situatie.

De rechtbank stelt vast dat eiseres als werkgever verantwoordelijk is voor het naleven van de Wml, ook al was zij franchisenemer. Eiseres heeft willens en wetens in strijd gehandeld met de wet, wat haar volledig te verwijten valt. De rechtbank overweegt dat de opgelegde boete niet gematigd hoeft te worden, ondanks het verzoek van eiseres om dit te doen op basis van een vergelijkbaar geval bij een ander bedrijf. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de financiële gegevens van eiseres en haar concernrelaties heeft mogen betrekken bij de beoordeling van de boete.

De rechtbank wijst erop dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichting om relevante financiële informatie te verstrekken, waardoor de beoordeling van haar draagkracht niet mogelijk was. De rechtbank handhaaft de boete van € 348.000,- en wijst het verzoek om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2079

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juli 2023 in de zaak tussen

[naam rechtspersoon] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C. Franken-Schoemaker),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde bestuurlijke boete ten bedrage van € 348.000,- wegens 29 overtredingen van artikel 18b, tweede lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) in de periode 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 en de (uitgestelde) openbaarmaking van de inspectiegegevens.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 april 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij voornoemd besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Overwegingen
3. Er zijn geen gronden gericht tegen verweerders beslissing om over te gaan tot openbaarmaking van de inspectiegegevens. Dit valt daarmee buiten de omvang van het geding.
4. Het is niet in geschil dat er 29 overtredingen van de Wml zijn geweest in de periode in geding en dat verweerder voor deze overtredingen bevoegd is tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Ook wordt niet bestreden dat die 29 overtredingen in totaal resulteren in een boetebedrag van € 348.000,-.
5. De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van eiseres als werkgever is om te voldoen aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen, waaronder de verplichtingen opgenomen in de Wml. Dat eiseres franchisenemer was van [naam franchisegever] ontslaat haar niet van de verplichting om te voldoen aan de wet noch kan zij die verplichting afwentelen op [naam franchisegever] . Eiseres wist dat zij in strijd handelde met de Wml, maar heeft haar handelwijze desondanks willens en wetens voortgezet. Naar het oordeel van de rechtbank komt dit voor rekening van eiseres en valt dit haar (volledig) te verwijten.
6. Voor het overige spitst het geding zich toe op het antwoord op de vraag of verweerder de opgelegde boete had moeten matigen.
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de haar opgelegde boete gematigd had moeten worden, omdat bij een ander bedrijf – te weten [naam ander bedrijf] - de boete is gematigd tot
€ 12.000 en dit een gelijk geval betreft. De boete van eiseres dient daarom (overeenkomstig) te worden gematigd. Daarbij is verweerder niet gerechtigd om de financiële stukken van de gelieerde ondernemingen in de fiscale eenheid waarvan eiseres deel uitmaakt op te vragen en te betrekken bij de beoordeling van haar financiële situatie.
8. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat [naam ander bedrijf] net zoals eiseres franchisenemer was van [naam franchisegever] . Ook is niet in geschil dat [naam ander bedrijf] evenals eiseres ten onrechte het loon uitbetaalde in stukloon en geen urenregistratie bijhield van de daadwerkelijk door de werknemers gewerkte uren, waardoor er geen berekening heeft kunnen plaatsvinden van het minimumloon en de vakantiebijslag en om die reden niet is vast te stellen of er overeenkomstig de Wml loon en vakantiebijslag is betaald. Beide ondernemingen hebben inmiddels geen franchiseovereenkomst meer met [naam franchisegever] en beide bedrijven to(o)n(d)en verliesgevende cijfers. Gelet hierop lijkt de situatie waarin eiseres verkeert gelijksoortig te zijn als die van [naam ander bedrijf]
9. Verweerder stelt zich onder meer op het standpunt dat het mogelijk is dat op basis van de door [naam ander bedrijf] aangeleverde stukken te snel tot de conclusie is gekomen dat het vermogen niet toereikend was om de volledige boete te betalen en er gelet op het matigingsbeleid - net als in het geval van eiseres - om meer stukken had moeten worden gevraagd teneinde de financiële situatie van de concernverhouding waarvan [naam ander bedrijf] deel uitmaakt inzichtelijk te krijgen. De omstandigheid dat er bij [naam ander bedrijf] wellicht een verkeerde en onvolledige inschatting is geweest die, als de zaak nu opnieuw zou worden bekeken, mogelijk zou leiden tot de conclusie dat ten onrechte tot matiging van de boete is besloten, leidt volgens verweerder echter niet tot matiging van de onderhavige boete omdat hij niet gehouden is om een gemaakte fout te herhalen.
10.1.
De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken niet valt af te leiden of er in het geval van [naam ander bedrijf] daadwerkelijk een fout is gemaakt als het gaat om de vraag of terecht is besloten tot het matigen van de boete. Meer in het bijzonder is de rechtbank van oordeel dat niet valt vast te stellen of in de situatie van [naam ander bedrijf] is afgezien van het opvragen van financiële gegevens die zien op de concernverhouding waarvan [naam ander bedrijf] deel uitmaakt. Voor zover daarvan echter sprake is leidt dit niet tot het oordeel dat (ook) in de situatie van eiseres in het kader van de vraag of tot matiging van de boete moet worden gekomen moet worden afgezien van het in beschouwing nemen van de financiële situatie van het concern waarvan eiseres deel uitmaakt. Overwogen wordt in dat verband als volgt.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder van eiseres, ter beantwoording van de vraag of matiging van de aan eisers opgelegde boete aangewezen is, mag verlangen dat eiseres stukken overlegt waaruit de financiële toestand blijkt van het concern waarvan zij deel uitmaakt. Het handelt daarbij dan om de concernrelaties [naam concernrelatie 1] en [naam concernrelatie 2] De rechtbank acht in dit kader van belang dat eiseres deel uitmaakt van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting en omzetbelasting van [naam concernrelatie 1] , welke vennootschap enig aandeelhouder en bestuurder is van eiseres. Verweerder heeft aangegeven dat het een vaste gedragslijn is om bij vennootschappen informatie op te vragen over de concernrelaties. Dat dit bij [naam ander bedrijf] wellicht ten onrechte achterwege is gebleven, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze mogelijke (incidentele) fout bij eiseres herhaald had moeten worden. [1] Verder is het vaste jurisprudentie dat bij het vaststellen van de draagkracht van de vennootschap gevergd mag worden inzicht te geven in de financiële situatie van het concern als geheel. [2] Om die reden maakt verweerder naar wordt aangenomen gebruik van het standaardformulier “Vragenlijst rechtspersonen voor bepaling draagkracht”, welk formulier ook door eiseres is ingevuld. Op dit formulier wordt onder meer gevraagd naar de juridische structuur van de vennootschap (aandeelhouders, bestuurders, vennoten, gelieerde vennootschappen). Bij de bewijsstukken die in ieder geval meegestuurd moeten worden staat onder meer vermeld “geconsolideerde stukken, indien de rechtspersoon deel uitmaakt van een groter geheel, over de afgelopen drie jaren”.
11. Nu verweerder in redelijkheid (financiële) gegevens inzake concernrelaties bij zijn beoordeling mag betrekken en eiseres dergelijke gegevens niet heeft verstrekt, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de financiële positie van eiseres onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waardoor matiging van de boete om die reden niet aan de orde is.
12. Verweerder heeft de hoogte van de boete bepaald aan de hand van de Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2018 (de Beleidsregel). Volgens artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bestuursorgaan een lagere boete opleggen dan die uit het beleid voortvloeit, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dit niet aannemelijk heeft gemaakt en ziet dan ook geen aanleiding om de opgelegde boete om die reden te hoog te achten en te matigen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de boete niet wordt gematigd, maar gehandhaafd blijft op € 348.000,- .
14. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter, en mr. H.J. Bastin en
mr. A. Sibma, leden, in aanwezigheid van mr. D.C. van der Ven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 4:84 van de Awb

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml)

Artikel 12, zesde lid, van de Wml

Voor zover het loon niet naar tijdruimte is vastgesteld maar afhankelijk is van de uitkomsten van de verrichte arbeid, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde als arbeidsduur aangemerkt: de daadwerkelijke tijd die de werknemer heeft besteed aan de uitvoering van de verrichte arbeid.

Artikel 12a, eerste lid, van de Wml

Bij ministeriële regeling kunnen op verzoek van de Stichting van de Arbeid specifieke werkzaamheden in een bedrijfstak worden aangewezen voor welke, in afwijking van artikel 12, zesde lid, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde als arbeidsduur wordt aangemerkt, de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid, indien dat noodzakelijk wordt geacht, gelet op:
a. de vrijheid van de werknemer bij de inrichting van de werkzaamheden; en
b. de mogelijkheden voor de werkgever, of een derde aan wie de werknemer ter beschikking is gesteld voor het onder diens toezicht en leiding verrichten van arbeid, om op de uitvoering hiervan toezicht te houden.

Artikel 18b, tweede lid, van de Wml

Als overtreding wordt tevens aangemerkt het door de werkgever desgevraagd niet of niet tijdig aan de toezichthouder verstrekken van:
a. (…)
b. (…)
c. bescheiden waaruit blijkt hoeveel uren de werknemer heeft gewerkt;
d. (…)
e. (…)
f. (…)

Artikel 18c, eerste lid, van de Wml

Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een overtreding.

Artikel 18pa, eerste lid, van de Wml

De door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 18a, eerste en tweede lid, of 18c, eerste lid, maken het feit dat een bestuurlijke boete is opgelegd wegens overtreding van deze wet als bedoeld in artikel 18b, eerste en tweede lid, dat een besluit is genomen als bedoeld in artikel 18i, tweede lid, of dat na een afgerond onderzoek geen overtreding is geconstateerd openbaar teneinde de naleving van deze wet te bevorderen en inzicht te geven in het uitvoeren van het toezicht op grond van deze wet.
Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2018 (de Beleidsregel)

Artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregel

Indien een werkgever niet of niet tijdig de bescheiden verstrekt als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de wet wordt hem voor iedere werknemer die het betreft een bestuurlijke boete opgelegd van € 12.000.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 19 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA3677) en ABRvS 31 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2857)
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) van 21 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2501) en de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 16 maart 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:1210).