201211389/1/A2.
Datum uitspraak: 19 juni 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maten a en b], beiden wonend te [woonplaats], en [maat c], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 1 november 2012 in zaak nr. 12/130 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken).
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft de staatssecretaris krachtens de Regeling LNV-subsidies aan [appellante] een subsidie van € 61.200,00 toegekend.
Bij besluit van 30 november 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een reactie gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [twee van haar maten], en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. den Haan en ir. E. Loman, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling) kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie worden verstrekt indien de minister de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of subsidieverstrekking heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.
Ingevolge artikel 2:37, eerste lid, kan de minister voor een investering als bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling subsidie verstrekken aan landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden, genoemd bij die investering, voor zover die investering leidt tot een nader in dit artikellid genoemde bedrijfsmodernisering.
Bijlage 2 van de Regeling bevat een bijlage bij de artikelen 2:37, eerste lid, 2:38 en 2:40, vierde lid.
Ingevolge deze bijlage wordt onder glastuinbouwondernemingen verstaan: landbouwonderneming met glasopstanden.
Ingevolge deze bijlage in hoofdstuk 2, punt A, aanhef en onder de eerste b, worden onder investeringen in artikel 2:37, eerste lid, bedoeld investeringen in een semi-gesloten kassysteem welke tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming of uit de glasopstanden van het samenwerkingsverband en tevens tot ten minste 15% primaire energiereductie (nationaal niveau) leiden volgens uitgangspunten van de energiemonitoring glastuinbouw; de CO2-reductie en de primaire energiereductie wordt getoetst aan de hand van een door de minister vastgesteld rekenmodel.
Ingevolge deze bijlage in hoofdstuk 2, punt A, onder de tweede b, komen de investeringen uitsluitend voor subsidie in aanmerking onder meer indien de CO2-reductie en de primaire energiereductie worden gerealiseerd uit de glasopstanden waarop de subsidie betrekking heeft.
Ingevolge deze bijlage is in hoofdstuk 2, punt B, aanhef en onder a, bepaald dat de landbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn: glastuinbouwondernemingen.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011 kunnen aanvragen tot verlening van een subsidie voor een investering in energie-innovaties als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onder b, van de Regeling worden ingediend door glastuinbouwondernemingen als bedoeld in bijlage 2, hoofdstuk 2, punt B, van de Regeling, met uitzondering van glastuinbouwondernemingen die voor dezelfde energie-innovatie op grond van artikel 2.3.2 van de Subsidieregeling Energie en Innovatie wordt gesubsidieerd.
Ingevolge artikel 39 bedraagt de subsidie voor de in artikel 38, eerste lid, bedoelde investeringen 40% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.500.000,00, met dien verstande dat de subsidiabele kosten worden gemaximeerd op € 100,00 per m2 oppervlak voor het gesloten en bijbehorende open gedeelte of het totale oppervlak semi-gesloten kas.
2. In het kader van de openstelling Marktintroductie energie-innovaties bestaat de mogelijkheid voor het aanvragen van subsidie voor investeringen ten behoeve van energie-innovaties, met als doel het stimuleren en versnellen van de vroege marktintroductie van energiesystemen door glastuinbouwondernemingen.
Op 15 maart 2011 heeft [appellante] een subsidieaanvraag voor een bedrag van € 136.000,00 ingediend voor het project ‘Het Nieuwe Telen bij meerlagenteelt tulpenbloei’, waarin een nieuwe kas wordt gerealiseerd met een buitenmaat van 1.530 m2 en een poothoogte van 7 meter. De nieuwe kas heeft drie teeltlagen, waardoor het teeltoppervlak 3.400 m2 bedraagt.
Bij het besluit tot subsidietoekenning is de staatssecretaris blijkens de bijlage bij dat besluit uitgegaan van het glasoppervlak van de nieuwe kas van 1.530 m2 en niet van het door [appellante] opgegeven teeltoppervlak van 3.400 m2.
Aan de ongegrondverklaring van het bezwaar heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 39 van het Openstellingsbesluit subsidie wordt verstrekt op basis van glasopstanden en dat deze bepaling geen aanknopingspunt biedt om, zoals [appellante] heeft betoogd, in het geval van meerlagenteelt subsidie te verstrekken op basis van teeltoppervlak. Voorts heeft de staatssecretaris aan dat besluit ten grondslag gelegd dat de door [appellante] aangedragen subsidieaanvragen, die volgens [appellante] vergelijkbaar zijn en waarin volgens haar wel is uitgegaan van teeltoppervlak, niet leiden tot een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat in het eerste geval dat door [appellante] is aangedragen, weliswaar het teeltoppervlak gebruikt is voor het bepalen van de hoogte van de subsidie, maar dat dit abusievelijk is gebeurd en hij niet is gehouden een onjuist besluit te herhalen. In het tweede geval is volgens de staatssecretaris de subsidie beoordeeld en berekend op basis van het glasoppervlak.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de van toepassing zijnde regelgeving niet voorziet in een definitie van kasoppervlak en dat het standpunt van de staatssecretaris dat uit de Regeling voortvloeit dat met "glasopstanden", "glasoppervlak" is bedoeld, in het licht van artikel 39 van het Openstellingsbesluit en bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, onder b, van de Regeling niet onjuist is. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat de staatssecretaris op grond van vaste jurisprudentie niet hoeft te volharden in een, zoals hij zelf heeft aangegeven, eerder gemaakte fout.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het standpunt van de staatssecretaris niet onjuist is. Daartoe voert zij aan dat voor de uitleg van het totale oppervlak semi-gesloten kas moet worden aangesloten bij de essentie en het doel van de Regeling, te weten milieuwinst door energiereductie en reductie van CO2-emissie. Het standpunt van de staatssecretaris leidt ertoe dat zij had moeten kiezen voor één teeltlaag in een twee maal zo grote kas, waarmee volgens [appellante] juist voorbij wordt gegaan aan het doel van de Regeling. Door te kiezen voor teelt in drie lagen wordt het kasoppervlak daarentegen maximaal benut en draagt zij bij aan maximale milieuwinst, aldus [appellante]. Om die reden had de staatssecretaris volgens haar bij de uitleg van het totale oppervlak semi-gesloten kas in artikel 39 van het Openstellingsbesluit moeten uitgaan van het teeltoppervlak.
4.1. Niet in geschil is dat [appellante] aan de entreevoorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen, heeft voldaan. In geschil is slechts de vraag of bij de berekening van de hoogte van de subsidie moet worden uitgegaan van het kasoppervlak of het teeltoppervlak. Ingevolge Bijlage 2, hoofdstuk 2, punt A, aanhef en onder de tweede b, van de Regeling komen de investeringen als bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, van de Regeling uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien de CO2-reductie en de primaire energiereductie worden gerealiseerd uit de glasopstanden waarop de subsidie betrekking heeft. Artikel 39 van het Openstellingsbesluit is een nadere uitwerking van bijlage 2 van de Regeling en in die bepaling staat dat bij de berekening van de hoogte van de subsidie voor investeringen in glasopstanden van het totale oppervlak kas moet worden uitgegaan. Dit betekent dat het kasoppervlak en niet het teeltoppervlak als maatstaf moet worden genomen. De door [appellante] voorgestane uitleg vindt dan ook geen steun in de tekst van artikel 39 van het Openstellingsbesluit. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de staatssecretaris bij de berekening van de hoogte van de subsidie geen onjuiste maatstaf heeft toegepast.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet hoefde te honoreren. Daartoe voert zij aan dat onduidelijk is of de staatssecretaris in het door haar genoemde geval een fout heeft gemaakt of er bewust voor heeft gekozen om met teeltoppervlak te rekenen. Voorts voert zij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het door haar genoemde geval zowel de energiebesparing als het subsidiebedrag zijn vastgesteld aan de hand van teeltoppervlak.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de door de rechtbank eveneens vermelde uitspraak van 22 december 2010 in zaak nr. 201004765/1/H1), strekt het gelijkheidsbeginsel niet zover, dat een bestuursorgaan in een eenmaal gemaakte fout moet volharden. De enkele stelling van [appellante] dat de staatssecretaris bewust heeft gekozen om in een - naar zij stelt gelijk - geval gebruik te maken van het teeltoppervlak, is onvoldoende om aan te nemen dat hier niet gaat om een eenmaal gemaakte fout. Dat de staatssecretaris zoals [appellante] stelt zowel bij de energieberekening als bij het bepalen van de hoogte van het subsidiebedrag fouten zou hebben gemaakt, maakt dat niet anders.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013